ECLI:NL:RBROT:2013:6222

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2013
Publicatiedatum
8 augustus 2013
Zaaknummer
11/5204, 11/5205 en 12/695
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over bestuurlijke boetes opgelegd aan vervoerder van varkens wegens overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2013 uitspraak gedaan over de bestuurlijke boetes die aan eiseres, een vervoerder van varkens, zijn opgelegd wegens overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De rechtbank oordeelt dat de dieren de verwondingen en aandoeningen reeds voor het transport hadden, waardoor zij zich niet op eigen kracht pijnloos konden voortbewegen. De verantwoordelijkheid voor het goed laden van de dieren ligt bij de chauffeur, die ervoor moet zorgen dat de dieren in overeenstemming met de technische voorschriften worden vervoerd. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de toezichthoudende dierenartsen, die de verwondingen hebben geconstateerd, voldoende zijn om aan te nemen dat de Transportverordening is overtreden. Eiseres heeft aangevoerd dat zij in haar verdediging is geschaad en dat er sprake is van dubbele bestraffing, maar de rechtbank verwerpt deze argumenten. De rechtbank concludeert dat de opgelegde boetes niet onredelijk zijn en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven tot matiging van de boetebedragen. De beroepen van eiseres worden ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 11/5204, ROT 11/5205 en ROT 12/695

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 februari 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te [vestigingsplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij,
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken, daaronder begrepen diens rechtsvoorganger, verweerder,
gemachtigde: mr. B.M. Kleijs.

Procesverloop

Bij besluiten van respectievelijk 11 maart 2011 (het primaire besluit I), 20 mei 2011 (het primaire besluit II) en 15 juli 2011 (de primaire besluiten IIIa, IIIb en IIIc) heeft verweerder eiseres boetes opgelegd van elk € 1.500,00 vanwege overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd).
Bij besluiten van respectievelijk 19 oktober 2011 (het bestreden besluit I), 19 oktober 2011 (het bestreden besluit II) en 3 januari 2012 (het bestreden besluit III) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld met kenmerken ROT 11/5205 (tegen bestreden besluit I), ROT 11/5204 (tegen bestreden besluit II) en ROT 12/695 (tegen bestreden besluit III).
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2012. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam]. De gemachtigde van eiseres is - zonder voorafgaand bericht van verhindering - niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is namens verweerder ter zitting verschenen dierenarts H.U.R. Nieuwenhuis (hierna: Nieuwenhuis).

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Inzake het beroep met kenmerk ROT 11/5205
1.1.1. Volgens de op 21 oktober 2010 door een bij de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) als toezichthouder werkzame dierenarts ondertekende Diergeneeskundige verklaring “Boeterapport VWA voor overtredingen van de Transportverordening” (hierna: de diergeneeskundige verklaring) heeft deze op 21 oktober 2010 bij een ante-mortemkeuring (AM-keuring, levende keuring) geconstateerd dat een varken niet zelfstandig van de vrachtwagen kon lopen tijdens het lossen; het krijste (van de pijn) bij voortbewegen. Het sleepte met de achterhand over de grond. Het kon zich niet op eigen kracht pijnloos voortbewegen. Als de toezichthouder het varken van achter rechtzette, zag hij een duidelijke zwelling op de rechterbil. De rechterbil was duidelijk dikker dan de linkerbil. Het varken kon ook niet op de rechter achterpoot blijven staan; dan krijste het (van de pijn) en ging meteen weer zitten. Het varken was ook duidelijk kleiner dan zijn soortgenoten. Uit de foto’s die de toezichthouder heeft gekregen na de post-mortemkeuring (PM-keuring, keuring van de karkassen) zag hij dat er een enorme ettervorming was in de rechterham van het betreffende dier. De letsels zijn enkele dagen tot weken voor het vervoer ontstaan. Het vervoer heeft extra lijden veroorzaakt bij het varken. Op basis van dit gegeven hadden de veehouder en de vervoerder het varken niet mogen vervoeren, aldus de toezichthouder.
1.1.2. Op 2 februari 2011 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt om eiseres een bestuurlijke boete op te leggen. Bij brief van 8 februari 2011 heeft eiseres hierop haar zienswijze naar voren gebracht. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit I genomen en daarin overwogen dat het dier niet in overeenstemming met de technische voorschriften zoals opgenomen in Bijlage I (hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder a) van de Verordening (EG) nr. 1/2005 (hierna: Bijlage I) is vervoerd (het varken was ongeschikt voor vervoer omdat het niet in staat was op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen).
1.1.3. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit I en is in de gelegenheid gesteld dit bezwaar mondeling toe te lichten. Het gehoor heeft plaatsgevonden op 15 september 2011. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit I genomen.
Inzake het beroep met kenmerk ROT 11/5204
1.2.1. Volgens de op 17 december 2010 door een bij de VWA als toezichthouder werkzame dierenarts ondertekende Diergeneeskundige verklaring “Boeterapport VWA voor overtredingen van de Transportverordening” heeft deze op 16 december 2010 bij het lossen van een veewagen geconstateerd dat twee varkens niet konden lopen en zittend, schuivend op de achterhand, van de veewagen kwamen. Een derde varken liep moeilijk vanwege een waarschijnlijk aangeboren vergroeiing van de voorpoten. Een vierde varken moest overeind geholpen worden, maar liep zonder problemen verder. De toezichthouder heeft tegen de chauffeur gezegd dat hij vier mindere varkens te veel vond en dat het wel heel toevallig was dat de twee “zitters” voorzien waren van opeenvolgende slachtbliknummers. De chauffeur verklaarde spontaan dat hij de twee “zittende” varkens zo bij de boer geladen had, “om het voor iedereen goed te doen”. De toezichthouder heeft de chauffeur gezegd dat hij waarschijnlijk wel wist dat de zittende dieren niet vervoerd hadden mogen worden. Dat beaamde de chauffeur spontaan. De toezichthouder heeft hem toen gezegd dat hij een diergeneeskundige verklaring zou opmaken, waarop stalmedewerkers de chauffeur waarschuwden dat hij “niets hoefde te verklaren” en dat de toezichthouder “zijn verklaring niet mocht gebruiken”. De toezichthouder heeft de diagnose gesteld dat de twee “zittende” varkens niet zelfstandig konden lopen, ook niet met hulp. Indien varkens zich “zittend” voortbewegen zijn er problemen met het bewegingssysteem van het dier. Bij deze varkens is verlamming van de achterhand het probleem, waardoor de varkens niet zelfstandig of eventueel met hulp kunnen lopen. Door het met de achterhand over de grond schuren kunnen huidbeschadigingen en open wonden ontstaan. De toezichthouder heeft bij deze varkens geen huidbeschadigingen of open wonden ten gevolge van deze manier van voortbewegen gezien. Het “zittend” voortbewegen geeft altijd pijnprikkels. Daarnaast zijn deze twee varkens in koppelverband vervoerd, waardoor zij kwetsbaarder zijn, zich niet goed kunnen verweren en veelal worden overlopen door de andere dieren. Dit veroorzaakt extra stress en brengt voor deze twee varkens extra lijden met zich mee, aldus de toezichthouder.
1.2.2. Op 29 maart 2011 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt om eiseres een bestuurlijke boete op te leggen. Eiseres heeft geen zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit II genomen en daarin overwogen dat de dieren niet in overeenstemming met de technische voorschriften in Bijlage I (hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder a) zijn vervoerd (de varkens waren ongeschikt voor vervoer omdat zij niet in staat waren op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen).
1.2.3. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit II en is in de gelegenheid gesteld dit bezwaar mondeling toe te lichten. Het gehoor heeft plaatsgevonden op 15 september 2011. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit II genomen.
Inzake het beroep met kenmerk ROT 12/695
1.3.1. Volgens de op 7 februari 2011 door een bij de VWA als toezichthouder werkzame dierenarts ondertekende Diergeneeskundige verklaring “Boeterapport VWA voor overtredingen van de Transportverordening” heeft deze op 7 februari 2011 bij een AM-keuring geconstateerd dat zich tussen het koppel varkens een dier bevond dat zeer lange haren en een spitse snuit had, hetgeen er vaak op wijst dat een dier een ziekteproces doormaakt of heeft doorgemaakt. Het betrof een vrij groot, mannelijk dier dat meteen opviel door zijn moeilijke manier van lopen. Hij bewoog zich verder op drie poten, waarbij hij één achterpoot nooit op de grond plaatste. Ter hoogte van de knie was een groot abces te zien en hieronder nog een ander abces wat opengebroken was. Rond deze wond was weefselnecrose (afgestorven weefsel) waar te nemen wat erop wijst dat het letsel reeds geruime tijd aanwezig was. Naast het bovenste abces was een ligwond te zien, die weer aan het herstellen was, waarschijnlijk omdat het dier de laatste tijd vermeden had om op deze kant te liggen. Dat het dier moeilijk kon lopen, blijkt uit de afgeschuurde haren aan de andere kant (ham). Wanneer het dier stond, maaide het constant met de aangetaste achterpoot heen en weer om te vermijden hierop te steunen, wat wijst op erge pijn bij het steunen hierop. Het dier had een moeilijke ademhaling, wat deed vermoeden dat het koorts had. Meting van de rectale temperatuur gaf een resultaat van 40,9 ˚C, wat bevestigt dat het dier (hoge) koorts had en ziek was. In eerste instantie gaf de chauffeur te kennen dat hij het niet gezien had. Toen de toezichthouder hem ondervroeg, heeft hij gezegd dat de chauffeur niet hoefde te antwoorden (cautie). De chauffeur had het varken inderdaad opgemerkt, maar zich niet gerealiseerd dat het zo ernstig was en bevestigde het vermoeden van de toezichthouder dat een varken in die toestand op de boerderij in de ziekenboeg had gezeten. De chauffeur verklaarde dat hij in de toekomst zulke dieren niet meer zou opladen. Het varken was niet apart geladen en zat gewoon tussen de andere dieren, wat nog meer lijden veroorzaakt zal hebben, doordat hij zich niet degelijk kon verplaatsen en pijn had aan zijn poot. Het is zeker dat de nodige zorg aan het dier is onthouden door de veehouder, gelet op de periode dat dit letsel al aanwezig was. Volgens de Voedselketeninformatie (VKI), getekend door de varkenshouder, is er geen medicatie toegediend de laatste 60 dagen. De varkenshouder heeft op de aanvoerbon verklaard dat alle dieren geschikt waren voor transport, wat voor dit dier zeker niet het geval was. Het dier werd zo snel mogelijk uit zijn lijden verlost. Uit nader onderzoek van het dode dier bleek dat dit dier op nog meer plaatsen ontstekingen had, aldus de toezichthouder. De bevindingen en conclusies van de toezichthouder zijn door een tweede toezichthouder volledig onderschreven.
1.3.2. Op 8 juni 2011 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt om eiseres een bestuurlijke boete op te leggen. Bij brief van 22 juni 2011 heeft eiseres hierop haar zienswijze naar voren gebracht. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit IIIa genomen en daarin overwogen dat het dier niet in overeenstemming met de technische voorschriften in Bijlage I (hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder a en b) is vervoerd (het varken was ongeschikt voor vervoer omdat het niet in staat waren op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen en het ernstige open wonden of prolaps vertoonde en het transport extra lijden heeft veroorzaakt).
1.4.1. Volgens de op 12 april 2011 door een bij de VWA als toezichthouder werkzame dierenarts ondertekende Diergeneeskundige verklaring “Boeterapport VWA voor overtredingen van de Transportverordening” heeft deze op 22 februari 2011 geconstateerd dat twee varkens in het onthoudershok zaten. Het eerste varken kon zeer moeilijk lopen, aangezien het geen steun kon nemen op de linker achterpoot. Er was een zeer sterke atrofie (wegsmelten van spiermassa ten gevolge van het niet belasten of gebruiken) van de hele linker achterpoot, ham incluis. Deze atrofie is ontstaan door een vroeger trauma (mogelijk fractuur) dat zoveel pijn veroorzaakte dat het varken de poot gewoon meesleepte en bijgevolg ook niet meer gebruikte. De atrofie was enorm, wat erop wijst dat het proces al een hele tijd aan de gang was. Het dier was mager. Het tweede varken had een sterk verdikt spronggewricht en een diffuse verdikking van de hele rechter onderpoot. Het varken kon moeilijk steun nemen op de rechter achterpoot en sleepte de poot mee, wat te zien was aan het afslijten van de mediale teen. Volgens de VKI, getekend door de varkenshouder, is er geen medicatie toegediend de laatste 60 dagen, wat betekent dat de nodige medische zorg is onthouden aan het tweede varken, aangezien een dier met een dergelijke ontsteking behandeld dient te worden. Bij het eerste varken geldt ook dat de nodige zorg is onthouden, omdat het initiële trauma niet werd behandeld of het dier niet werd ge-euthanaseerd na het ontstaan van een ernstig trauma. De varkenshouder heeft volgens de aanvoerbon ook verklaard dat de varkens geschikt waren voor transport, wat voor deze varkens zeker niet het geval was. De varkens werden in een koppel van 232 varkens vervoerd wat extra lijden heeft veroorzaakt omdat de varkens zich niet konden handhaven tussen de andere varkens, aangezien ze maar op drie poten liepen en erg wankel waren, aldus de toezichthouder. Deze bevindingen zijn door een tweede toezichthouder bevestigd en de conclusies zijn door hem onderschreven.
1.4.2. Op 8 juni 2011 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt om eiseres een bestuurlijke boete op te leggen. Bij brief van 22 juni 2011 heeft eiseres hierop haar zienswijze naar voren gebracht. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit IIIb genomen en daarin overwogen dat het dier niet in overeenstemming met de technische voorschriften in Bijlage I (hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder a) is vervoerd (de varkens waren ongeschikt voor vervoer omdat zij niet in staat waren op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen).
1.5.1. Volgens de op 29 maart 2011 door een bij de VWA als toezichthouder werkzame dierenarts ondertekende Diergeneeskundige verklaring “Relaas van bevindingen VWA voor overtredingen van de Transportverordening (Vo. EG nr. 1/2005)” heeft deze op 29 maart 2011 bij een AM-keuring bij het lossen van een vrachtwagen gezien dat een varken een erg ontstoken achterpoot had. Het varken steunde niet op de rechter achterpoot, liep dus op drie poten en had duidelijk pijn bij het zich verplaatsen. Het varken werd vervoerd in een koppel van 171 varkens en het transport heeft dus extra lijden veroorzaakt aangezien het varken zich niet kon handhaven tussen de andere varkens. De varkenshouder heeft in de VKI verklaard dat het varken de laatste 60 dagen niet meer behandeld is met medicijnen, wat in dit geval wel nodig was geweest zodat sprake is van het onthouden van de nodige zorg, aldus de toezichthouder. De tweede toezichthouder heeft de bevindingen bevestigd en in aanvulling hierop nog verklaard dat de omvang van de verdikking erop wijst dat de ontsteking al geruime tijd aanwezig was en zeker al ruim voor aanvang van het transport. In een volle vrachtwagen is het volgens de tweede toezichthouder onmogelijk om te vermijden op zijn rechter achterpoot te steunen, zodat het transport duidelijk extra lijden heeft veroorzaakt, aldus de tweede toezichthouder.
1.5.2. Op 8 juni 2011 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt om eiseres een bestuurlijke boete op te leggen. Bij brief van 22 juni 2011 heeft eiseres hierop haar zienswijze naar voren gebracht. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit IIIc genomen en daarin overwogen dat het dier niet in overeenstemming met de technische voorschriften in Bijlage I (hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder a) is vervoerd (het varken was ongeschikt voor vervoer omdat het niet in staat was op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen).
1.6.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten IIIa, IIIb en IIIc en is in de gelegenheid gesteld dit bezwaar mondeling toe te lichten. Het gehoor heeft plaatsgevonden op 8 november 2011. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit III genomen.
2.
Juridisch kader
2.1.
Op grond van artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) wordt een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
Op grond van artikel 6, derde lid, aanhef en onder b, van het EVRM heeft een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld het recht te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging.
2.2.
Op grond van artikel 5:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt de wet de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
Op grond van het derde lid van dit artikel legt het bestuursorgaan, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
2.3.
Op grond van artikel 59 van de Gwwd is het verboden te handelen in strijd met bij ministeriële regeling aan te wijzen voorschriften van EG-verordeningen.
Op grond van artikel 120a, eerste lid, van de Gwwd wordt, voor zover thans van belang, in hoofdstuk Xa “Bestuurlijke boetes” verstaan onder:
. overtreding: gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens artikel 59;
. overtreder: degene die een overtreding pleegt of mede pleegt.
Op grond van artikel 120b, eerste lid, van de Gwwd kan verweerder een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
Op grond van artikel 120b, tweede lid, van de Gwwd worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot de hoogte van de boete die wegens een overtreding kan worden opgelegd.
2.4.
Op grond van artikel 9 van de Regeling dierenvervoer 2007 is het verboden te handelen in strijd met de artikelen 3 tot en met 9 en artikel 12 van de Verordening (EG) nr. 1/2005 (hierna: de Transportverordening).
2.5.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Transportverordening vervoeren de vervoerders de dieren in overeenstemming met de technische voorschriften in Bijlage I.
Op grond van Bijlage I, Hoofdstuk I, paragraaf 1 mogen alleen dieren die geschikt zijn voor het voorgenomen transport worden vervoerd, en moeten de vervoersomstandigheden van dien aard zijn dat de dieren geen letsel of onnodig lijden kan worden berokkend.
Op grond van Bijlage I, Hoofdstuk I, paragraaf 2, onder a, worden gewonde, zwakke en zieke dieren niet in staat geacht te worden vervoerd, wanneer zij niet in staat zijn zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen.
Op grond van Bijlage I, Hoofdstuk I, paragraaf 2, onder b, worden gewonde, zwakke en zieke dieren niet in staat geacht te worden vervoerd, wanneer zij ernstige open wonden of een prolaps vertonen.
2.6.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling bestuurlijke boetes Gwwd wordt de hoogte van de bestuurlijke boetes die verweerder op grond van artikel 120b van de wet voor overtredingen als bedoeld in artikel 120a, eerste lid, onderdeel a, van de wet kan opleggen, vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlagen 1 of 2 voor de desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Regeling bestuurlijke boetes Gwwd zijn de bedragen bij de boetecategorieën, bedoeld in het eerste lid:
. voor de categorie geringe overtredingen: € 500,00;
. voor de categorie overtredingen: € 1.500,00;
. voor de categorie ernstige overtredingen: € 2.500,00;
. voor de categorie overtredingen met verhoogde boete, zijnde overtredingen begaan ten aanzien van:
1°. zes of meer dieren, met uitzondering van pluimvee;
2°. indien het pluimvee betreft:
  • meer dan 7,5 procent van het aantal dieren op een transport, of
  • meer dan 5 procent van het aantal dieren op een transport ingeval die dieren dood zijn aangetroffen: € 6000,00.
Op grond van Bijlage 1 bij de Regeling bestuurlijke boetes Gwwd wordt overtreding van artikel 6, derde lid, van de Transportverordening in verbinding met Bijlage I, Hoofdstuk I, paragraaf 2 aangemerkt als een overtreding of, in geval van zes of meer dieren, als een overtreding met verhoogde boete.
3.1.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit I het volgende ten grondslag gelegd. De verklaring van de dierenarts en het ondersteunend fotomateriaal zijn voldoende om aan te nemen dat eiseres de Transportverordening heeft overtreden. Er is geen sprake van dubbele bestraffing. De gedraging waarvoor een eerder handhavingstraject is ingezet vond immers plaats in 2009. Dit was derhalve een andere gedraging. Tussen het opmaken van het boeterapport en het nemen van het primaire besluit I heeft meer dan dertien weken gezeten. De overschrijding van die termijn met zeven weken is, mede gelet op het feit dat er al een voornemen bekend was gemaakt, geen reden om tot matiging van de boete over te gaan vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De hoogte van de boete is afgestemd op de ernst van de overtreding en de boete is niet onredelijk hoog.
3.2.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit II het volgende ten grondslag gelegd. Volgens vaste jurisprudentie dient in beginsel te worden uitgegaan van de juistheid van een op ambtseed opgemaakt boeterapport. De enkele ontkenning van een chauffeur is onvoldoende om de diergeneeskundige verklaring te ontkrachten. Eiseres is door middel van het voornemen tot in detail op de hoogte gebracht van de op te leggen boete. Haar recht op een adequate verdediging is derhalve niet geschonden. Verweerder heeft voldaan aan de verplichting om de overtreder in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze in te dienen. Ten overvloede merkt verweerder op dat de chauffeur, en dus iemand van het bedrijf van eiseres, direct op de hoogte is gesteld van de geconstateerde overtreding. De overtreding heeft plaatsgevonden in de sfeer van het vervoeren van levende dieren; de normale bedrijfsvoering van eiseres. Om deze reden kan de overtreding worden toegerekend aan de rechtspersoon en kan de rechtspersoon worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit. Tussen het opmaken van het boeterapport en het nemen van het primaire besluit II heeft meer dan dertien weken gezeten. De overschrijding van die termijn met zeven weken is, mede gelet op het feit dat er al een voornemen bekend was gemaakt, niet voldoende om tot matiging van de boete over te gaan vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De hoogte van de boete is afgestemd op de ernst van de overtreding en de boete is niet onredelijk hoog. De gekozen systematiek - een boete per transport en niet per dier - is eenvoudiger in de uitvoering en leidt tot minder oponthoud bij het transport en is dus minder belastend voor de dieren. Dit is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
3.3.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit III het volgende ten grondslag gelegd. Het recht op een adequate verdediging, zoals dit voortvloeit uit artikel 6, derde lid, van het EVRM houdt niet in dat de overtreder op het moment van de overtreding het recht heeft een verklaring af te leggen, maar dat de gronden waarop het opleggen van de boete berust uiterlijk op het tijdstip van het opleggen van de boete moeten worden medegedeeld. Eiseres is door middel van het voornemen tot in detail op de hoogte gebracht van de op te leggen boetes. Haar recht op een adequate verdediging is derhalve niet geschonden. Verweerder heeft voldaan aan de verplichting om de overtreder in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze in te dienen. De overtreding heeft plaatsgevonden in de sfeer van het vervoeren van levende dieren; de normale bedrijfsvoering van eiseres. Om deze reden kunnen de overtredingen worden toegerekend aan de rechtspersoon en kan de rechtspersoon worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit. Dat eiseres de veehouders heeft gewezen op hun tekortkomingen, maakt niet dat tekortkomingen bij het vervoer van de dieren haar niet kan worden verweten. De vervoerder blijft er zelf verantwoordelijk voor om geen dieren te vervoeren die niet geschikt zijn voor vervoer. De hoogte van de boetes is afgestemd op de ernst van de overtredingen en de boetes zijn niet onredelijk hoog. Tussen het opmaken van het boeterapport en het nemen van de primaire besluiten IIIa, IIIb en IIIc heeft meer dan dertien weken gezeten. De overschrijding van die termijn met respectievelijk negen weken, vier weken en één week is, mede gelet op het feit dat er al voornemens bekend waren gemaakt, geen reden om tot matiging van de boetes over te gaan vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
4.
Eiseres kan zich niet met de bestreden besluiten verenigen en heeft daartoe
- samengevat weergegeven - het volgende aangevoerd.
Inzake de beroepen met kenmerken ROT 11/5205 en ROT 11/5204
Verweerder hecht ten onrechte meer waarde aan de diergeneeskundige verklaring dan aan de verklaring van de chauffeur. Uit niets volgt dat sprake zou zijn van dieren ten aanzien waarvan moet worden aangenomen dat het transport letsel of onnodig lijden heeft berokkend. In zoverre is dan ook sprake van een subjectieve aanname van de dierenartsen en verweerder. Eiseres handhaaft haar standpunt dat zij in haar verdediging is geschaad. Onder verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 4 februari 2009 stelt eiseres zich op het standpunt dat eiseres een dusdanig groot bedrijf voert en dusdanig veel chauffeurs in dienst heeft en bovendien ten aanzien van alle chauffeurs en betrokkenen binnen haar bedrijfsvoering uitdrukkelijk instructies heeft afgegeven met betrekking tot het vervoer van niet geschikt vee, dat het haar in feite niet kan worden aangerekend als er een keer een overtreding plaatsvindt, zo dat al het geval is. Eiseres handhaaft haar standpunt met betrekking tot de forse overschrijding van de dertien weken termijn, te weten meer dan 50%. Niet valt in te zien waarom de overschrijding niet zou moeten leiden tot een matiging. Er is sprake van dubbele bestraffing, nu de gedraging in 2009 juridisch exact hetzelfde was. Gezien het vorenstaande bestond wel degelijk aanleiding tot matiging.
Inzake het beroep met kenmerk ROT 12/695
Uit de diergeneeskundige verklaring kan, zonder deugdelijk bewijsmateriaal, niet worden afgeleid dat de eiseres verweten gedraging daadwerkelijk zou zijn gepleegd. Verweerder heeft niet voldaan aan de bewijslast die op hem rust op grond van artikel 6 van het EVRM. Indien en voor zover de dieren volgens verweerder genoemde aandoeningen al zouden hebben, volgt daaruit geenszins dat de dieren zouden hebben geleden. Het is voorts niet uitgesloten dat de dieren elkaar tijdens het transport iets hebben aangedaan, bijvoorbeeld elkaar bijten vanwege stress. Gelet op het aantal chauffeurs dat eiseres in dienst heeft kan redelijkerwijs niet van haar gevergd worden dat zij overzicht heeft over alle feitelijke gedragingen. Nu eiseres aantoonbaar al datgene in het werk stelt wat van haar gevergd kan en mag worden om incidenten als deze te voorkomen, kan zij daarvoor in redelijkheid geen boete krijgen. Ten onrechte heeft verweerder buiten beschouwing gelaten dat eiseres contact heeft opgenomen met de agrariërs en hen te verstaan heeft gegeven de relatie te zullen beëindigen indien een dergelijk incident nogmaals zou voorkomen. Eiseres heeft daarmee in voldoende mate haar verantwoordelijkheid genomen en dit is reden voor matiging van de boete.
5.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1.
Ten aanzien van de vraag of vaststaat dat de overtredingen zijn gepleegd, overweegt de rechtbank dat verweerder zich met betrekking tot alle overtredingen baseert op genoemde diergeneeskundige verklaringen, welke op één na zijn voorzien van toelichtende kleurenfoto’s. Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 22 maart 2011 (LJN: BP9353) weegt een verklaring van een toezichthoudend dierenarts in beginsel zwaar en mag hetgeen in de verklaring is vastgelegd voor juist worden gehouden, indien daarin duidelijk is gemotiveerd waarom één of meer dieren niet geschikt waren voor transport.
De rechtbank zal in het navolgende beoordelen of van dit laatste sprake is, op basis van hetgeen in voornoemde diergeneeskundige verklaringen staat vermeld, in combinatie met de toelichting ter zitting door Nieuwenhuis aan de hand van foto’s van de desbetreffende dieren en op basis van zijn eigen ervaringen als dierenarts, en mede in het licht van hetgeen eiseres tegen de diergeneeskundige verklaringen heeft aangevoerd.
Inzake het beroep met kenmerk ROT 11/5205
5.1.1.
De rechtbank is van oordeel dat in voldoende mate vaststaat dat het varken de verwonding, zoals weergegeven onder 1.1.1., te weten een zwelling op de rechterbil, reeds had voor het transport en dat deze verwonding ertoe leidde dat het varken zich niet op eigen kracht pijnloos kon voortbewegen. Dit volgt onder meer uit de constatering dat het varken krijste van de pijn zodra het door de toezichthouder recht werd gezet. De enkele stelling van eiseres, dat de chauffeur heeft verklaard dat alle dieren zelfstandig de wagen op en af zijn gelopen, doet hieraan niet af.
Inzake het beroep met kenmerk ROT 11/5204
5.1.2.
De rechtbank is van oordeel dat in voldoende mate vaststaat dat de varkens, bedoeld in 1.2.1., reeds voor het transport “zitters” waren. De op 26 september 2011 gedateerde verklaring van de chauffeur, inhoudende dat de varkens die hij op 16 december 2010 heeft geladen alle zelfstandig op vier poten de vrachtwagen opgelopen zijn, kan naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen aan de spontane verklaring die deze chauffeur blijkens de diergeneeskundige verklaring op 16 december 2010 heeft afgelegd, te weten dat hij de twee zittende varkens zo - de rechtbank begrijpt: zittend - bij de boer geladen had, “om het voor iedereen goed te doen”, alsmede dat hij toen tevens heeft beaamd dat hij wist dat zittende varkens niet vervoerd mogen worden. Dat de varkens “zitters” waren, betekent voorts dat zij zich niet op eigen kracht pijnloos konden voortbewegen. Dit laatste volgt onder meer uit de verklaring van de toezichthouder dat het zittend voorbewegen altijd pijnprikkels geeft. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat het vervoer in koppelverband extra lijden heeft veroorzaakt, omdat zittende varkens kwetsbaarder zijn, zich niet goed kunnen verweren en veelal worden overlopen door de andere dieren.
Inzake het beroep met kenmerk ROT 12/695
5.1.3.
De rechtbank is van oordeel dat in voldoende mate vaststaat dat het varken de verwondingen, zoals weergegeven onder 1.3.1., te weten een abces ter hoogte van de knie van één van de achterpoten, daaronder een opengebroken abces met afgestorven weefsel rondom alsmede hoge koorts, reeds had voor het transport. De toezichthouder heeft verklaard dat het varken moeilijk liep en één achterpoot nooit op de grond plaatste. De toezichthouder heeft voorts verklaard dat het varken nog meer heeft geleden doordat het niet apart was geladen, zich niet goed kon verplaatsen en pijn had aan de poot. Dit oordeel is onderschreven door de tweede toezichthouder. De stelling van eiseres ter zitting dat de foto’s zijn voorzien van een verkeerde datum en dat de varkens maar van één kant zijn bekeken, waardoor de chauffeur de verwondingen over het hoofd heeft kunnen zien, kan niet afdoen aan het vorenstaande. In de eerste plaats komen de foto’s overeen met hetgeen blijkens de diergeneeskundige verklaring door twee toezichthouders is geconstateerd. Daarnaast heeft de chauffeur op 7 februari 2011 ten overstaan van de toezichthouder toegegeven dat hij het varken had opgemerkt en dat het dier bij de boer in de ziekenboeg verbleef. Naar het oordeel van de rechtbank behoort het tot de verantwoordelijkheid van de chauffeur om de varkens op een dusdanige wijze op te laden dat hij de dieren goed kan zien, zodat hij zich ervan kan vergewissen dat de dieren in overeenstemming met de technische voorschriften in Bijlage I van de Transportverordening worden vervoerd. Ten slotte is door Nieuwenhuis een plausibele verklaring gegeven voor de onjuiste data, te weten het resetten van de datum na het vervangen van de batterij van de fotocamera. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat namens eiseres ter zitting is verklaard dat, als de bevindingen van verweerder kloppen, het varken niet had mogen worden vervoerd.
5.1.4.
De rechtbank is van oordeel dat in voldoende mate vaststaat dat de twee zich in het onthoudershok bevindende varkens hun verwondingen, zoals weergegeven onder 1.4.1., reeds hadden voor het transport. Het eerste varken (oornummer 453261) had zeer sterke atrofie aan de gehele linker achterpoot, als gevolg van een vroeger trauma, die al een hele tijd aan de gang was. Het tweede varken (oornummer 453259) had een sterk verdikt spronggewricht en een diffuse verdikking van de hele onderpoot, en sleepte de poot mee en waardoor de mediale teen was afgesleten. Daarnaast heeft de toezichthouder geoordeeld dat aan beide varkens de nodige zorg is onthouden en het vervoer bij beide varkens extra lijden heeft veroorzaakt, omdat zij zich niet konden handhaven tussen de andere varkens, nu zij maar op drie poten liepen en erg wankel waren. Ter zitting heeft Nieuwenhuis nog toegelicht dat de hoeveelheid spiermassa die het eerste varken miste dermate groot is, dat dit proces minimaal een week aan de gang was, maar dat waarschijnlijker is dat het al meerdere weken aan de gang was. Het is mogelijk dat de wond aan de poot van het tweede varken tijdens het transport open is gegaan, maar de ontsteking moet voor het transport aanwezig zijn geweest. De verwondingen moeten volgens hem pijnlijk zijn geweest.
Hetgeen hierboven onder 5.1.3. is geoordeeld ten aanzien van het mogelijk over het hoofd zien van verwondingen bij de overtreding op 7 februari 2011, geldt eveneens ten aanzien van het incident van 22 februari 2011: de chauffeur dient zodanig te laden dat hij zich kan vergewissen van de toestand van de te vervoeren dieren.
5.1.5.
De rechtbank is van oordeel dat in voldoende mate vaststaat dat het varken de verwonding, zoals weergegeven onder 1.5.1., te weten een ontsteking aan de rechter achterpoot waardoor het dier niet op die poot steunde en duidelijk pijn had bij het zich verplaatsen, reeds had voor het transport en dat deze verwonding ertoe leidde dat het varken zich niet op eigen kracht pijnloos kon voortbewegen. Daarnaast heeft de toezichthouder geoordeeld het vervoer extra lijden heeft veroorzaakt, omdat het varken zich niet kon handhaven tussen de andere varkens, alsmede dat aan het varken de nodige zorg is onthouden. Ter zitting heeft Nieuwenhuis nog toegelicht dat een ontstekingsproces van die omvang niet ontstaat in een paar uur en dat het varken pijn moet hebben gehad omdat het de poot niet belastte.
Ook ten aanzien van deze overtreding geldt dat de stelling dat wellicht verwondingen over het hoofd zijn gezien eiseres niet kan baten; de chauffeur moet bij het laden zodanig goed oog houden op de dieren dat ongeschiktheid voor vervoer kan worden vastgesteld.
Inzake de beroepen met kenmerken ROT 11/5205, ROT 11/5204 en ROT 12/695
5.2.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld in haar uitspraak van 28 oktober 2009 (LJN: BK1377) dient in beginsel van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend boeterapport te worden uitgegaan. Dat is slechts anders, indien sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt.
5.2.1.
De stellingen van eiseres dat uit niets volgt dat het transport de dieren letsel of onnodig lijden heeft berokkend, dat, indien en voor zover de dieren de genoemde aandoeningen al zouden hebben, daaruit geenszins volgt dat de dieren zouden hebben geleden, alsmede dat niet uitgesloten is dat de dieren elkaar tijdens het transport iets hebben aangedaan, nopen - in het licht van de uitgebreide en goed gedocumenteerde diergeneeskundige verklaringen - niet tot afwijking van dit uitgangspunt.
5.2.2.
De beroepsgronden dat verweerder ten onrechte meer waarde hecht aan de diergeneeskundige verklaring dan aan de verklaring van de chauffeur, dat uit de diergeneeskundige verklaring - zonder deugdelijk bewijsmateriaal - niet kan worden afgeleid dat de verweten gedraging daadwerkelijk zou zijn gepleegd, alsmede dat sprake is van een subjectieve aanname van de dierenartsen en verweerder kunnen, in het licht van het vorenstaande en gelet op voormelde uitspraak van het CBb van 22 maart 2011 evenmin worden gevolgd.
5.2.3.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich heeft kunnen baseren op voormelde diergeneeskundige verklaringen. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres in alle gevallen heeft gehandeld in strijd met artikel 6, derde lid, van de Transportverordening gelezen in verbinding met Bijlage I, Hoofdstuk I, paragraaf 1 en paragraaf 2, onder a dan wel b, te weten het vervoeren van dieren die niet in staat worden geacht te worden vervoerd, omdat zij niet in staat zijn zich op eigen kracht pijnloos te bewegen, dan wel omdat zij ernstige open wonden of een prolaps vertonen.
5.3.
Ten aanzien van de beroepsgrond dat eiseres in haar verdediging is geschaad, oordeelt de rechtbank als volgt.
5.3.1.
Voor zover eiseres met haar stellingen - dat met het slachten van de dieren het relevante bewijsmateriaal is vernietigd en dat verweerder artikel 6, derde lid, van het EVRM te beperkt uitlegt - betoogt dat verweerder haar in de gelegenheid had moeten stellen contra-expertises te doen uitvoeren, slaagt dit betoog niet. Titel 5.2 van de Awb en de hier overigens van toepassing zijnde regelgeving bevat immers geen verplichting daartoe.
5.3.2.
Bij de overtreding op 22 februari 2011 is de chauffeur niet ingelicht, omdat deze al was vertrokken ten tijde van de keuring. Bij de overtredingen op 21 oktober 2010 en 29 maart 2011 is de chauffeur door de toezichthouder wel ingelicht, maar niet gehoord. Bij de overtredingen op 16 december 2010 heeft de chauffeur spontaan een verklaring afgelegd aan de toezichthouder en bij de overtreding op 7 februari 2011 is de chauffeur door de toezichthouder gehoord. Eiseres had derhalve over vier van de vijf overtredingen door haar chauffeur kunnen worden ingelicht. Bovendien heeft eiseres in de zienswijzen op de diergeneeskundige verklaringen kunnen reageren en daartoe eventueel haar chauffeurs kunnen bevragen of een eigen dierenarts kunnen inschakelen om de conclusies in de diergeneeskundige verklaringen te weerleggen. De stelling dat zij pas met de voornemens kennis heeft genomen van de overtredingen kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook evenmin leiden tot het oordeel dat zij in haar verdediging is geschaad, daargelaten of dit feitelijk juist is.
5.4.
Eiseres heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de boeterapporten buiten de termijn van artikel 5:51 van de Awb naar haar zijn opgestuurd, zodat zij door het tijdsverloop wellicht enig nadeel heeft ondervonden. Nu eiseres echter mede aan de hand van door de toezichthouders gemaakt fotomateriaal heeft kunnen reageren, is de rechtbank van oordeel dat zij door deze handelwijze van verweerder niet dermate in haar belangen is geschaad dat dit dient te leiden tot de conclusie dat verweerder had moeten afzien van het opleggen van de boete(s) of die, om deze reden, had moeten matigen.
Overigens begrijpt de rechtbank het belang van eiseres dat het - met het oog op aansturing en correctie van de chauffeurs, maar ook met het oog op het aanspreken van de veehouders - wenselijk is dat eiseres zo spoedig mogelijk op de hoogte wordt gebracht van overtredingen. Dit belang leidt evenwel niet tot het oordeel dat de boete onrechtmatig is, te minder nu eiseres zich anderzijds op het standpunt heeft gesteld dat zij niet verantwoordelijk is voor het doen en laten van haar chauffeurs.
5.5.
Ten aanzien van de verantwoordelijkheid van eiseres als rechtspersoon voor het doen en laten van haar chauffeurs overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals het CBb heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 22 maart 2011 (LJN: BP9342) valt, indien vaststaat dat de normale bedrijfsvoering van eiseres bestaat uit het vervoeren van varkens, niet in te zien dat de overtredingen aan eiseres niet zouden kunnen worden toegerekend. De stellingen van eiseres dat, gelet op het grote aantal chauffeurs dat zij in dienst heeft, redelijkerwijs niet van haar kan worden gevergd dat zij overzicht heeft over alle feitelijke gedragingen, volgt de rechtbank niet. Hetzelfde geldt voor de stelling van eiseres dat, nu zij aantoonbaar al datgene in het werk stelt wat van haar gevergd kan en mag worden om incidenten als deze te voorkomen, zij in redelijkheid geen boete kan krijgen voor incidenten als het onderhavige. Of het gedrag van de chauffeur al dan niet door eiseres is aanvaard of placht te worden aanvaard is niet doorslaggevend. Vaststaat dat de normale bedrijfsvoering van eiseres bestaat uit het vervoeren van varkens. De gedragingen hebben in die sfeer plaatsgevonden en zijn dus gelet op voornoemde uitspraak van het CBb toe te rekenen aan eiseres. Het beroep van eiseres op het arrest van het Gerechtshof Arnhem van 4 februari 2009 (parketnummer 21-004971-07), leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
5.6.
Ten aanzien van de stelling dat sprake is van een dubbele bestraffing, nu in 2009 exact dezelfde gedraging heeft plaatsgevonden en is bestraft, oordeelt de rechtbank als volgt. Dat de juridische kwalificatie van een gedraging hetzelfde is, maakt het weliswaar eenzelfde feit maar niet hetzelfde feit. Van dubbele bestraffing is dan ook evident geen sprake. Dat voor de gedraging in 2009 een last onder dwangsom is opgelegd, leidt dan ook niet tot het oordeel dat voor de overtredingen thans in geschil geen bestuurlijke boete mocht worden opgelegd.
5.7.
Artikel 6 van het EVRM brengt mee, dat de rechter dient te toetsen of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding. De wetgever heeft reeds een afweging gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Transportverordening, de Gwwd en de Regeling bestuurlijke boetes Gwwd gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. De hoogte van de boete als hier aan de orde acht de rechtbank als zodanig niet onredelijk. In de door eiseres aangevoerde omstandigheden dat het geringe vergrijpen zouden zijn, dat eiseres niet in de mogelijkheid is gesteld tot het verrichten van contra-expertise en dat de termijn van 5:51 van de Awb is overschreden, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de opgelegde boete niet evenredig is. De rechtbank is van oordeel dat van andere feiten of omstandigheden voor matiging van de boetebedragen niet is gebleken.
5.8.
De beroepen zijn ongegrond.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Vogtschmidt, voorzitter, en mr. E.R. Houweling en mr. A.G. van Malenstein, leden, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.