ECLI:NL:RBROT:2013:5958

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
1 augustus 2013
Zaaknummer
KTN-2082481_31072013
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen in verband met detentie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 juli 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een verzoekster en een gedetineerde werknemer, aangeduid als verweerder. De verzoekster heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst aangevraagd op basis van gewichtige redenen, omdat de verweerder in detentie zat na een veroordeling voor een poging tot moord. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verweerder sinds 1 september 1984 in dienst was bij de verzoekster en dat hij in juni 2012 in voorlopige hechtenis was genomen. De verzoekster heeft de loondoorbetaling stopgezet en heeft aangegeven dat verdere arbeidsrechtelijke maatregelen overwogen werden. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de aard van het misdrijf, de gevolgen voor de werkvloer en de lange afwezigheid van de verweerder. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de omstandigheden onvoldoende grond bieden voor een dringende reden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar heeft wel geoordeeld dat de langdurige afwezigheid van de verweerder en de te verwachten problemen bij zijn terugkeer gewichtige redenen opleveren om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 1 augustus 2013, zonder toekenning van een vergoeding aan de verweerder. De proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 2082481 VZ VERZ 13-4460
uitspraak: 31 juli 2013
beschikking ex artikel 7:685 Burgerlijk Wetboek van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam
in de zaak van
[verzoekster]
,
gevestigd te[vestigingsplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. E.H. de Joode,
tegen
[verweerder],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
verweerder,
gemachtigde: mr. I.J. van Meggelen.
Partijen worden hierna aangeduid als “[verzoekster]” en “[verweerder]”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 10 juni 2013, alsmede de aanvullende bijlage ontvangen op 10 juli 2013;
  • het verweerschrift;
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitnota
aan de zijde van [verzoekster].
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 juli 2013.

2.De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[verweerder], geboren op [geboortedatum], is sinds 1 september 1984 bij (de rechtsvoorganger van) [verzoekster] in dienst, laatstelijk in de functie van Teamleider Loodsdienstcoördinator, tegen een salaris van € 4.062,00 bruto per maand, inclusief ploegentoeslag en exclusief 8% vakantietoeslag en dertiende maand.
2.2
Op 26 juni 2012 is aan de leidinggevende van [verweerder] medegedeeld dat [verweerder] in voorarrest zat. In verband hiermee heeft [verzoekster] bij brief van 26 juni 2012 medegedeeld aan [verweerder] dat hij tijdens het voorarrest geen recht heeft op loondoorbetaling en dat het recht wordt voorbehouden om verdergaande arbeidsrechtelijke maatregelen te nemen.
2.3
Op 3 juli 2012 heeft de leidinggevende van [verweerder] hem bezocht in het huis van bewaring en met [verweerder] gesproken over de reden van het voorarrest. Bij brief van 4 juli 2012 heeft [verzoekster] wederom aan [verweerder] medegedeeld dat met ingang van 26 juni 2012 de loondoorbetaling wordt gestopt omdat [verweerder] niet beschikbaar is voor werk en dat het recht wordt voorbehouden om verdergaande arbeidsrechtelijke maatregelen te nemen.
2.4
Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam d.d.
19 februari 2013 is [verweerder] terzake van poging tot moord, gepleegd op 26 juni 2012, veroordeeld tot - verkort weergegeven - een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarden dat [verweerder] zich binnen vijf werkdagen na zijn vrijlating zal melden bij de reclassering te Roermond om zich door die reclasseringsinstelling of door een zusterorganisatie in Duitsland te laten begeleiden zolang dat noodzakelijk wordt geacht, alsmede dat hij zich zal laten behandelen door een forensisch psychiatrische polikliniek in Nederland of Duitsland. Dit vonnis is onherroepelijk geworden.

3.Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1
Het verzoek strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, onder veroordeling van [verweerder] in de proceskosten. Daartoe wordt primair gesteld dat er sprake is van een dringende reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), gelegen in de omstandigheid dat [verweerder] is veroordeeld voor een poging tot moord op zijn partner, waarbij de oorzaken van het misdrijf raakvlakken hebben met het werk, alsmede in de omstandigheid dat [verweerder] langdurig gedetineerd zal blijven, hetgeen nadelige gevolgen voor de organisatie heeft, op grond waarvan van [verzoekster] redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat de arbeidsovereenkomst met [verweerder] wordt voortgezet. Subsidiair wordt gesteld dat het vertrouwen in een vruchtbare samenwerking met [verweerder] verloren is gegaan en dat er sprake is van zodanige veranderingen in de omstandigheden dat van [verzoekster] in redelijkheid niet langer gevergd kan worden dat de arbeidsovereenkomst met [verweerder] wordt voortgezet en dat deze dadelijk of op korte termijn dient te worden ontbonden. Bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst dient geen vergoeding te worden toegekend aan [verweerder], omdat de redenen daarvoor volledig in de risicosfeer van [verweerder] liggen.
Op de nadere onderbouwing van de grondslag van het verzoek, zal hieronder bij de beoordeling worden ingegaan.

4.Het verweer

4.1
Het verweer strekt primair tot niet ontvankelijk verklaring dan wel afwijzing van het verzoek van [verzoekster] en subsidiair, voor het geval dat het verzoek wordt toegewezen, tot toekenning van een vergoeding conform de kantonrechtersformule met correctiefactor 1. Daartoe is aangevoerd dat zich geen gewichtige redenen voordoen op grond waarvan de arbeidsovereenkomst ontbonden kan worden.
De enkele omstandigheid dat [verweerder] strafrechtelijk is veroordeeld levert geen dringende reden op voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [verzoekster] heeft er niet voor gekozen om [verweerder] te ontslaan toen zij kennis nam van het strafbare feit waarvan hij werd verdacht. Dat de terugkeer van [verweerder] tot weerstand en onrust op de werkvloer zal leiden, levert evenmin een dringende reden op voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Erkend wordt dat zich veranderingen in de omstandigheden hebben voorgedaan, maar aangevoerd wordt dat die veranderingen slechts van tijdelijke aard zijn en niet van dien aard zijn dat zij een ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen. In dit verband wordt erop gewezen dat onder aftrek van voorarrest een gevangenisstraf van twee jaren resteert, zodat [verweerder] binnen twee jaren weer beschikbaar is om te werken bij [verzoekster]. De bijzondere voorwaarde die is verbonden aan het voorwaardelijke strafdeel betreft een poliklinische behandeling en staat hervatting van de werkzaamheden bij [verzoekster] dus niet in de weg. Volgens [verweerder] is de stelling ongegrond dat op de werkvloer draagkracht zou ontbreken om hem weer te laten werken, want hij heeft nog steeds contact met collega’s, van wie sommigen hem komen bezoeken in de Penitentiaire Inrichting. Betwist wordt dat hetgeen zich heeft afgespeeld in de privésfeer verband houdt met het werk van [verweerder]. Het klopt dat er sprake is geweest financiële problemen, een gokschuld in verband waarmee loonbeslag is gelegd en dat aan [verweerder] toen een voorschot op zijn salaris is verstrekt. Dat is echter eenmalig geweest en hield verband met het overlijden van de vader van [verweerder]. Het heeft zijn functioneren op het werk nimmer negatief beïnvloed. Ontkend wordt dat [verweerder] niet met stressvolle situaties op het werk zou kunnen omgaan. Het misdrijf dat [verweerder] heeft gepleegd is een wanhoopsdaad geweest, waarover slechts enkele minuten is nagedacht. Tevens wordt ontkend dat [verweerder] collega’s maandenlang heeft genegeerd. Bevestigd wordt dat [verweerder] met een telefoonhoorn heeft gegooid, maar dat gebeurde omdat deze niet functioneerde, [verweerder] een schok kreeg en er een vlam uitkwam. Verder wordt betwist dat [verzoekster] schade heeft geleden doordat [verweerder] niet beschikbaar was om zijn werk te verrichten. [verzoekster] is hiervan spoedig op de hoogte gebracht, waarna de loondoorbetaling is gestopt per 26 juni 2012. De verdere gevolgen van de afwezigheid van [verweerder] voor [verzoekster], hangen voornamelijk samen met de tijdsduur van afwezigheid op het werk en dienen te worden afgewogen tegen de belangen van [verweerder] bij voorzetting van zijn dienstverband. Aan de belangen van [verweerder] dient daarbij doorslaggevende betekenis te worden toegekend, want uit de jurisprudentie volgt dat het feit dat een werknemer gedetineerd is en daardoor zijn werk verzuimt op zichzelf niet voldoende is voor een ontslag. Volgens [verweerder] zal hij bij terugkeer in staat zijn om zich aan te passen aan veranderde systemen, omdat hij in het verleden ook daartoe in staat is gebleken. Eind jaren ’80 heeft hij meegewerkt aan de invoering van automatisering en dat helpen opbouwen. Er is geen sprake van dat hij opnieuw ingewerkt zal moeten worden. [verweerder] wijst erop dat hij met veel plezier heeft gewerkt en altijd in het belang van [verzoekster] heeft gehandeld. Tijdens de jaarlijkse functioneringsgesprekken is nimmer een opmerking gemaakt over incidenten en is zijn functioneren als uitstekend beoordeeld. Hij is tweemaal beloond wegens extra inzet. Inmiddels is hij 54 jaar en werkt hij 28 jaar bij [verzoekster]. Het zal vrijwel onmogelijk zijn om elders een dienstverband aan te gaan.

5.De beoordeling

5.1
Vastgesteld wordt dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met een opzegverbod.
5.2
De kantonrechter ziet zich gesteld voor de vraag of zich gewichtige redenen voordoen die aanleiding zijn om de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en [verweerder] te ontbinden.
5.3
Primair heeft [verzoekster] zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van gewichtige redenen om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, omdat zich omstandigheden voordoen die een dringende reden opleveren als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW.
5.3.1
Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daartoe behoren niet alleen de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt in de beschouwing te worden betrokken, maar onder meer ook de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag om die reden voor hem zou hebben.
5.3.1.1 Vaststaat dat [verweerder] op 26 juni 2012 gepoogd heeft zijn partner te vermoorden. Hij verkeerde in financiële problemen in verband waarmee die dag zijn woning zou worden ontruimd, waarvan hij zijn partner niet op de hoogte had gesteld. Hij zag geen andere uitweg meer dan zijn partner te doden en daarna de hand aan zichzelf te slaan. Diezelfde dag is [verweerder] in voorlopige hechtenis genomen en sedertdien verblijft hij in detentie. Op
19 februari 2013 is [verweerder] veroordeeld. Verwezen wordt naar het onder 2.4 vermelde vonnis. Het behoeft geen betoog dat een poging tot moord op je partner een ernstig misdrijf is. Dat op 26 juni 2012 beroering op de werkvloer is ontstaan toen bij medewerkers van [verzoekster] bekend werd waarvan [verweerder] werd verdacht, is dan ook voorstelbaar.
5.3.1.2 Vastgesteld wordt echter dat het vorenstaande geen aanleiding is geweest voor [verzoekster] om [verweerder] op staande voet te ontslaan, ondanks dat al snel duidelijk is geworden wat [verweerder] had gedaan, hij op 3 juli 2012 in een gesprek met zijn leidinggevende hierover heeft gesproken en op 19 februari 2013 het veroordelende vonnis is gewezen, waartegen geen hoger beroep is ingesteld.
5.3.1.3 Kennelijk heeft [verzoekster] de ontstane situatie kort na het plegen van het misdrijf en tot geruime tijd na het veroordelende vonnis niet als dermate dringend aangemerkt dat [verweerder] onverwijld moest worden ontslagen. Die benadering wordt in casu juist geacht. Het misdrijf heeft zich immers afgespeeld in de privésfeer van [verweerder] en kan, anders dan van de zijde van [verzoekster] thans wordt gesteld, niet op zodanige wijze in verband worden gebracht met de werkzaamheden van [verweerder] dat dit reeds op zichzelf genomen een dringende reden oplevert voor een onverwijlde beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
5.3.1.4 Weliswaar bestaat er verband tussen de financiële problemen van [verweerder] en het misdrijf dat hij heeft gepleegd en is [verzoekster] in het verleden ongevraagd betrokken geraakt bij de financiële problemen van [verweerder], onder meer doordat loonbeslagen zijn gelegd, maar dat levert niet, zoals lijkt te worden gesteld, een rechtens relevant verband op tussen het misdrijf en de werkzaamheden van [verweerder]. De financiële problemen zijn ook nimmer aanleiding geweest om de continuering van het dienstverband van [verweerder] ter discussie te stellen, zodat deze nauwelijks gewicht in de schaal leggen in het kader van de beoordeling of zich een dringende reden als voormeld voordoet.
5.3.1.5 Dit geldt ook voor wat betreft het gestelde gebrek aan stressbestendigheid van [verweerder]. De omstandigheid dat [verweerder] in een stressvolle situatie tot het misdrijf is gekomen, gecombineerd met de omstandigheid dat zich op de werkvloer ook stressvolle situaties voordoen, hetgeen bij [verweerder] tot uitbarstingen heeft geleid, levert - wat daar verder ook van zij - geen grond op voor het oordeel dat een rechtens relevant verband bestaat tussen het misdrijf en de werkzaamheden van [verweerder]. Nu van het gestelde gebrek aan stressbestendigheid niet eerder een punt is gemaakt, weegt dit ook minder zwaar in het kader van de beoordeling of zich een dringende reden als voormeld voordoet.
5.3.1.6 Het gestelde dat terugkeer bij [verzoekster] onmogelijk is, gelet op de gevoelens die [verweerder] heeft losgemaakt en de weerstand en emoties die dit zal oproepen, mede gezien de functie van teamleider die [verweerder] verricht, maakt evenmin dat zich thans een dringende reden als voormeld voordoet, want terugkeer van [verweerder] op de werkvloer is, gelet op de periode waarin hij in detentie moet verblijven, de komende twee jaren niet aan de orde.
5.3.1.7 Met de stelling dat [verweerder] in staat is gebleken tot het plegen van een poging tot moord, hetgeen inhoudt dat [verweerder] met voorbedachten rade zijn partner van het leven heeft willen beroven, en dat [verzoekster] koste wat kost wil voorkomen dat zich die situatie voordoet op de werkvloer, wordt miskend dat het strafbare feit onder zeer uitzonderlijke omstandigheden in de privésfeer is gepleegd. Gelet hierop alsmede gezien de omstandigheid dat [verweerder] blijkens het strafvonnis tot dan toe een blanco strafblad had en het recidivegevaar als laag gemiddeld is geschat, wordt de vrees dat [verweerder] mogelijk een (zelfde soort) delict zal plegen op de werkvloer weinig gegrond geacht. Reeds hierom maar ook omdat terugkeer van [verweerder] op de werkvloer vooralsnog niet aan de orde is, legt dit bij de vaststelling of er sprake is van een dringende reden ook niet veel gewicht in de schaal.
5.3.1.8 De omstandigheid dat [verzoekster] gebruik maakt van het coördinatiecentrum voor de gehele Rotterdamse haven, dat tevens zenuwcentrum is voor de samenwerkende hulpdiensten van politie, brandweer en ambulance, en tegenover deze partijen verantwoordelijkheid dient af te leggen over de door haar in te zetten werknemers, levert evenmin een dringende reden als voormeld op, om genoemde reden dat [verweerder] voorlopig niet zal terugkeren op de werkvloer.
5.3.1.9 Het vorenstaande neemt niet weg dat [verzoekster] als gevolg van het misdrijf dat [verweerder] heeft gepleegd, op 26 juni 2012 en nadien geconfronteerd werd met zijn afwezigheid. Zijn werk moest worden overgenomen, een collega is doorgeschoven naar zijn positie en een nieuwe medewerker is aangesteld om het team te versterken. Het heeft drie maanden gekost om deze nieuwe medewerker in te werken. Bovendien is er sprake van een situatie waarin [verweerder], gelet op de opgelegde straf, gedurende drie jaren niet beschikbaar is om de bedongen arbeid te verrichten, waarvan thans nog twee jaren resteren, terwijl nog ongewis is of hij na het uitzitten van zijn gevangenisstraf daartoe wel in staat zal zijn. Na vrijlating uit detentie zal immers uitvoering moeten worden gegeven aan de opgelegde bijzondere voorwaarden in Roermond of ergens in Duitsland, waarschijnlijk in de omgeving van Duisburg, waar genoemde partner met wie hij nog steeds een relatie heeft nu woont. Terecht is gesteld dat [verweerder] zijn verplichting uit de arbeidsovereenkomst tot het verrichten van arbeid gedurende lange tijd niet zal nakomen, vanwege een reden die voor zijn rekening en risico komt. Weliswaar is de financiële schade die [verzoekster] hierdoor lijdt beperkt doordat met ingang van 26 juni 2012 de betaling van loon is gestopt, maar dat laat onverlet dat het niet verrichten van arbeid de kern van de arbeidsverhouding direct raakt en derhalve zwaar weegt.
5.3.1.10 Alles overziende is de kantonrechter echter van oordeel dat de door [verzoekster] gestelde omstandigheden, ook tezamen bezien, in casu onvoldoende grond bieden om tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden over te gaan. De gestelde omstandigheden kunnen niet tot de conclusie leiden dat onverwijld tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst dient te worden overgegaan. Dat geldt ook ten aanzien van de zwaarwegende omstandigheid dat [verweerder] langdurig geen arbeid zal kunnen verrichten. Voor afwijzing van de primaire grondslag van het verzoek is verder redengevend dat [verweerder] in de ruim achtentwintig jaar van zijn dienstverband, zij het met enige kritische kanttekeningen, naar behoren heeft gefunctioneerd. Voorts is van belang dat [verweerder], gezien zijn leeftijd, hij is thans 54 jaar, zijn eenzijdige en specialistische arbeidsverleden, en de huidige slechte conjunctuur, na een ontbinding van de arbeidsovereenkomst naar verwachting lange tijd werkloos zal blijven, terwijl hij geen WW-uitkering zal ontvangen bij een beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden. De gevolgen van een ontslag op voormelde grond zouden derhalve ingrijpend zijn voor [verweerder].
5.4
Subsidiair heeft [verzoekster] zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van gewichtige redenen om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, omdat zich veranderingen in de omstandigheden hebben voorgedaan, die van dien aard zijn, dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
5.4.1
[verweerder] erkent dat zich veranderingen in de omstandigheden hebben voorgedaan. Zijn stelling dat dit slechts van tijdelijke aard is, is deels niet juist en doet er verder niet aan af dat de gevolgen van zijn handelwijze voor [verzoekster] niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Het feit dat hij een ernstig misdrijf heeft gepleegd en dat hij daarvoor is veroordeeld staat onherroepelijk vast. Tevens is een gegeven dat [verzoekster] in verband met de detentie van [verweerder] maatregelen heeft moeten treffen om de continuïteit van de werkzaamheden te garanderen. Voorts is inmiddels duidelijk geworden dat [verweerder] in ieder geval gedurende drie jaren niet in staat is om zijn werk te verrichten. Of hij daarna weer direct en volledig aan het werk kan, is nog ongewis. Als gezegd zal hij zijn (kern)verplichting uit de arbeidsovereenkomst tot het verrichten van arbeid gedurende lange tijd niet kunnen nakomen. Deze omstandigheden zijn uiteraard volledig op het conto van [verweerder] te schrijven.
5.4.2
Als [verweerder] over twee jaar weer aan het werk zou kunnen, dan betekent dat nog niet dat werkhervatting zomaar gerealiseerd kan worden. De verwachting is niet zozeer dat [verweerder] zich niet zal kunnen aanpassen aan veranderde systemen, maar [verzoekster] wordt wel gevolgd in haar stelling dat werkhervatting tot onrust en onbegrip kan leiden bij medewerkers. Het argument dat [verweerder] in zijn functie van teamleider het vertrouwen van zijn team en overige collega’s moet hebben, welk vertrouwen door gevoelens van angst en onveiligheid kan ontbreken, wordt reëel geacht, ook al is zoals hierboven overwogen de kans op herhaling gering. Weliswaar kan vertrouwen worden herwonnen en leidt het enkele tijdsverloop reeds tot het afvlakken van genoemde gevoelens, maar te verwachten valt dat bij aanvang van de werkzaamheden niet voldoende draagvlak zal bestaan voor [verweerder] om goed te kunnen functioneren, ondanks dat er kennelijk ook collega’s zijn die [verweerder] hebben bezocht in de Penitentiaire Inrichting. Het voorgaande kan [verweerder] niet geheel, maar wel in overwegende mate worden toegerekend, nu het vooral het gevolg is van het misdrijf dat hij heeft gepleegd.
5.4.3
Dat [verzoekster] tegenover derden die gebruik maken van het coördinatiecentrum voor de Rotterdamse haven verantwoordelijkheid dient af te leggen over de door haar in te zetten werknemers is een omstandigheid die in beginsel in de sfeer van de werkgever ligt, want dit hangt samen met de wijze waarop het werk is georganiseerd. Dat dit in het geval van [verweerder] tot problemen kan leiden met (één van) genoemde derden is grotendeels wel te wijten aan [verweerder] gelet op het misdrijf dat hij heeft gepleegd, maar levert geen grond op voor het oordeel dat een geheel aan [verweerder] toe te rekenen noodzaak bestaat tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst in verband met relaties met derden.
5.4.4
Aan hetgeen is gesteld omtrent de financiële problemen van [verweerder] en zijn stressbestendigheid wordt in het kader van de beoordeling of er sprake is van veranderde omstandigheden die tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst nopen, geen gewicht toegekend. Daartoe wordt verwezen naar hetgeen hierboven onder 5.3.1.4 en 5.3.1.5 is overwogen.
5.4.5
Tegenover de omstandigheden die van de zijde van [verzoekster] naar voren zijn gebracht ter onderbouwing van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, staat dat de financiële schade die [verzoekster] lijdt bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst beperkt is doordat de betaling van het loon van [verweerder] direct is gestopt, en dat de schade die [verweerder] lijdt door ontbinding van de arbeidsovereenkomst groot zal zijn, om de onder 5.3.1.10 vermelde redenen.
5.4.6
Het vorenstaande overziend, komt de kantonrechter tot het oordeel dat de belangen van [verzoekster] om de arbeidsovereenkomst te ontbinden in verband met genoemde veranderingen in de omstandigheden waarmee zij is geconfronteerd en zal worden geconfronteerd bij continuering van het dienstverband, zwaarder wegen dan het persoonlijke belang van [verweerder] bij het in stand laten van zijn arbeidsovereenkomst. De langdurige afwezigheid van [verweerder] en de te verwachten problemen bij zijn terugkeer leveren gewichtige redenen op om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
5.4.7
Geen aanleiding wordt gezien om [verweerder] een vergoeding toe te kennen, want [verzoekster] valt geen verwijt te maken van de ontstane situatie. De omstandigheid dat de financiële schade van [verzoekster] (tot dusver) beperkt is doordat de betaling van het loon van [verweerder] direct is gestopt, leidt niet tot een ander oordeel,
want de problemen die [verzoekster] heeft ondervonden en bij continuering van het dienstverband zou ondervinden, zijn veroorzaakt door [verweerder] en de gevolgen daarvan dienen voor zijn rekening te blijven.
5.5
Resumerend wordt het subsidiaire verzoek van [verzoekster] om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens gewichtige redenen, omdat zich veranderingen in de omstandigheden hebben voorgedaan, die van dien aard zijn, dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen, toegewezen, zonder toekenning van een vergoeding aan [verweerder]. De arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden met ingang van 1 augustus 2013.
5.6
Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te melden wijze.

6.De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2013;
bepaalt dat elk der partijen de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.M. de Winkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
876