7.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op de locatiedirecteur van de school van zijn zoon, alsmede aan bedreiging van deze directeur en een onderwijsconsulent. Na een langslepend meningsverschil tussen verdachte en diverse onderwijsinstanties omtrent de schoolplaatsing van de zoon van verdachte, vond op
2 april 2013 een gesprek plaats waarbij verdachte, de locatiedirecteur, een onderwijsconsulent en een leerplichtambtenaar aanwezig waren. Gedurende dit gesprek heeft verdachte de locatiedirecteur eerst bedreigd met de dood. Juist op het moment waarop het gesprek zich, volgens meerdere aanwezigen, in een afrondende fase bevond, heeft verdachte van achter zijn rug een groot mes gepakt en hiermee meerdere malen zwaaiende en stekende bewegingen in de richting van de locatiedirecteur gemaakt, zodanig dat het slachtoffer daardoor had kunnen overlijden. Dit is, buiten toedoen van verdachte, niet gebeurd, doordat het slachtoffer achterover viel. Wel heeft het slachtoffer daardoor fors letsel aan zijn linkerknie opgelopen (slagaderlijke bloeding en een deels afgesneden knieschijf en kniekapsel) waarvan niet met zekerheid kan worden gesteld dat dit volledig zal genezen. Verdachte heeft zich vervolgens, met het mes in zijn hand, op de onderwijsconsulent gericht en deze ook bedreigd met de dood. Op het moment waarop de toegesnelde collega’s van de leerplichtambtenaar de ruimte betraden heeft verdachte het pand verlaten.
Dat deze gebeurtenis door de slachtoffers, maar met name door de locatiedirecteur, als zeer schokkend is ervaren en – naast de lichamelijke gevolgen - langdurige gevoelens van angst, onveiligheid en onbegrip heeft veroorzaakt, leidt geen twijfel. Een en ander is ter terechtzitting, door de locatiedirecteur, zeer helder verwoord, waarbij door hem nadrukkelijk is gewezen op het leed dat zijn gezin, en met name zijn kinderen, door deze onbegrijpelijke geweldsuitbarsting, is aangedaan.
Een dergelijke geweldsincident schokt de rechtsorde zeer en brengt ook buiten de directe omgeving van de slachtoffers gevoelens van angst,onveiligheid en verontwaardiging teweeg, waarbij de omstandigheid dat de slachtoffers het geweld werd aangedaan in de uitoefening van een publieke taak mede een rol kan spelen.
Verdachte heeft door zijn handelen geen enkel respect voor andermans leven getoond en hij heeft zowel in het vooronderzoek als op de terechtzitting bij meerdere gelegenheden aangegeven dat hij geen spijt heeft van zijn handelen en dat de slachtoffers – doordat zij hem al die tijd hebben gedwarsboomd in zijn plannen – dit zelf over zich hebben afgeroepen. Verdachte heeft ter terechtzitting zelfs gesuggereerd dat de verwonding van [benadeelde partij 1] – zoals gefotografeerd en beschreven in het proces-verbaal – ‘gefabriceerd’ is door de diverse bij de zorg voor het slachtoffer betrokken instanties. Hoewel niet valt uit te sluiten dat dergelijke uitlatingen mede veroorzaakt worden door de beschreven narcistische persoonlijkheidsstoornis en paranoïde trekken vindt de rechtbank de houding van verdachte schokkend.
Naast voormelde feiten heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
De hiervoor genoemde deskundigen P.K.J. Ronhaar, psychiater en D. Breuker, forensisch psycholoog, achten de kans op een herhaling van een soortgelijk feit hoog. De persoonlijkheidsstoornis met narcistische en paranoïde trekken zal zonder behandeling blijven bestaan, waardoor krenkingen zich opnieuw zullen kunnen voordoen. Door zijn stoornis voelt verdachte zich sneller dan anderen persoonlijk benadeeld, wat bij hem vooral woede oproept en leidt tot conflicten. Door de combinatie van krenkbaarheid en achterdocht zal verdachte sneller dan anderen in conflicten met personen en/of instanties terechtkomen.
Aanvankelijk hebben beide deskundigen geoordeeld dat het recidivegevaar voldoende bestreden kan worden door een ambulante behandeling bij een forensische psychiatrische kliniek (Het Dok of De Waag) in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel. De psychiater heeft aanvullend gerapporteerd dat verdachte bij de bespreking van het advies boos geworden is toen het (eventuele) gedwongen kader van een dergelijke behandeling ter sprake kwam en dat verdachte zijn plannen voor een langer durend verblijf in Egypte daarmee doorkruist zag. De psychiater heeft gerapporteerd dat verdachte in dat gesprek ‘andere stellige uitspraken deed die een ongunstig licht werpen op de haalbaarheid van bovengenoemd behandeladvies’. De psychiater komt vervolgens tot een getrapt advies waarbij hij adviseert, indien de strafmaat een dergelijke (ambulante) behandeling niet toelaat of betrokkene hier niet bereid, of onvoldoende voor gemotiveerd blijkt, betrokkene klinisch te laten observeren in het PBC. De reclassering sluit zich in een (aanvullend) rapport d.d. 15 juli 2013 aan bij het getrapte advies van de psychiater.
De rechtbank overweegt het volgende. Moord, en de poging daartoe, wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven. Voor dit feit, in combinatie met de overige bewezen verklaarde feiten, komt in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking. De rechtbank houdt daarbij in strafverminderende zin rekening met de omstandigheid dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Daarentegen houdt de rechtbank in strafverhogende zin rekening met de planmatigheid waarmee de delicten zijn uitgevoerd en het gebrek aan erkenning van zijn rol en inzicht van verdachte in de problematiek die aan de delicten ten grondslag ligt.
De rechtbank houdt voorts rekening met de omstandigheid dat het door verdachte gepleegde geweld is begaan in omstandigheden die verband houden met de uitvoering van een publieke taak, waar de rechtbank het onderwijs aan, en het toezicht op de schoolgang van leerplichtige leerlingen toe rekent. De slachtoffers bevonden zich, vanuit hun functie, in een positie waarin zij zich – ondanks eerdere dreigementen van de zijde van verdachte – niet konden onttrekken aan het contact met verdachte en daarmee van het uiteindelijk tegen hen gepleegde geweld. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid in strafverzwarende zin moet worden meegewogen. De rechtbank weegt tevens in strafverhogende zin mee dat [benadeelde partij 1], zoals blijkt uit de letselverklaring en de schriftelijke slachtofferverklaring, mogelijk blijvend beperkt zal blijven bij lichamelijke activiteiten, zoals lopen en fietsen, zodat hij mogelijk de rest van zijn leven dagelijks geconfronteerd blijft met deze levensbedreigende gebeurtenis.
Verder houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de hierboven genoemde deskundigen beiden de kans op herhaling groot achten, zodat het van belang is dat de maatschappij zo lang mogelijk tegen verdachte beschermd wordt.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het opleggen van gevangenisstraf van zodanige duur, dat de mogelijkheid van het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel wettelijk uitgesloten is. Gelet op het advies van de beide deskundigen, dat behandeling in het kader van een ambulant traject kan plaatsvinden, is de rechtbank van oordeel dat de benodigde behandeling van verdachte ook (op termijn) in het kader van de Voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) gestalte kan krijgen.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 10 jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. De rechtbank gaat met deze straf boven de eis van de officier van justitie uit, omdat deze onvoldoende recht doet aan de hiervoor genoemde omstandigheden.