Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummers: 10/711122-11 en 10/710006-12
Parketnummer TUL: 10/711104-10
Datum uitspraak: 25 juli 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsvrouw mr. L.M. Verkuil (hierna: de verdediging), advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 13 en 14 juni 2013 en van 11 juli 2013.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding met parketnummer 10/711122-11 (zaaksdossier Sterrenkwartier feiten 1 tot en met 6), zoals deze op de terechtzitting van 22 juni 2012 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd, alsmede hetgeen is vermeld in de dagvaarding met hetzelfde parketnummer (zaaksdossier Sterrenkwartier feiten 7 tot en met 9) en de dagvaarding met parketnummer 10/710006-12 (zaaksdossier Apollo). De tekst van deze tenlasteleggingen en die van de gewijzigde tenlastelegging zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Van deze zaken wordt de voeging bevolen.
De officieren van justitie mr. C.J.A. van der Maas en mr. W.D. de Boer (hierna: de officier van justitie) hebben gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair impliciet subsidiair ten laste gelegde in zaaksdossier Apollo (poging gekwalificeerde doodslag) en in zaaksdossier Sterrenkwartier het onder
1, 2 primair, 4, 5, 6, 7, 8 subsidiair en 9 subsidiair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest, alsmede oplegging van de maatregel van ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging.
VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de tenuitvoerlegging zal worden gelast van het gedeelte van de straf groot 30 dagen dat aan de verdachte voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis d.d. 7 april 2011 van de politierechter van deze rechtbank.
ZAAKSDOSSIER APOLLO(10/710006-12)
BEOORDELING VAN HET TENLASTEGELEGDE
Standpunt openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de resultaten uit het opsporingsonderzoek - in het bijzonder de inhoud van een op 20 december 2011 door de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte) in het huis van bewaring gevoerd en heimelijk afgeluisterd en opgenomen gesprek (hierna: OVC-gesprek), hetgeen de medeverdachte tegenover de informant, die zich in opdracht van de officier van justitie heeft laten insluiten in het huis van bewaring waar de medeverdachte gedetineerd was (hierna: informant A-3482) heeft verklaard en de verklaringen van de verdachte -
bewezen kan worden dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met de medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan een poging tot gekwalificeerde doodslag op het slachtoffer
[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]).
De verdediging heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit. Daartoe is het volgende aangevoerd. De verdachte kan niet als pleger van dit feit worden gezien, allereerst omdat hij zelf geen geweld op [slachtoffer 1] heeft toegepast. De andersluidende verklaringen van de broer, de zus en de moeder van de medeverdachte zijn minst genomen onbetrouwbaar en moeten niet tot het bewijs worden gebezigd. De medeverdachte heeft geprobeerd in diens verklaring de rol van de verdachte in strijd met de waarheid aan te dikken. Zelfs als wel bewezen wordt dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft geslagen, kan niet worden gezegd dat hij daarbij het opzet op moord of doodslag heeft gehad, omdat niet kan worden vastgesteld hoe en op welke plek van het lichaam van [slachtoffer 1] hij die klap dan heeft toegediend.
Van het medeplegen van moord of doodslag is evenmin sprake. De verdachte wist dat het de bedoeling was om [slachtoffer 1] te bestelen. Het opzet van de verdachte was op dus louter gericht op een diefstal in vereniging, maar niet op daarmee gepaard gaand geweld. De verdachte kon ook niet voorzien dat de medeverdachte in disproportionele mate geweld zou gebruiken. Evenmin kan worden bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking; de verdachte heeft aan de poging tot moord c.q. doodslag geen substantiële bijdrage geleverd.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen staat voor de rechtbank buiten redelijke twijfel dat zich in de avond van 24 maart 2011 in Spijkenisse het volgende heeft voorgedaan.
De medeverdachte had het plan opgevat om een dronken man van Poolse komaf, te weten [slachtoffer 1], te beroven. Met het oog daarop heeft hij de verdachte opgehaald en hem verteld wat zijn plan was. Nadat zij [slachtoffer 1], die in het bezit was van een koffer en een laptop, hadden getroffen en met hem kris kras door de wijk waren gelopen, kwam het drietal bij een grasveld, gelegen aan de achterzijde van woningen aan de Apollostraat. De medeverdachte haalde daar een zware ijzeren staaf met een lengte van 48 centimeter en aan beide uiteinden een moer tevoorschijn, gaf deze aan de verdachte en maande hem daarmee de Poolse man op zijn hoofd, dan wel neer te slaan. De verdachte heeft [slachtoffer 1] vervolgens een klap op het hoofd gegeven, waarop [slachtoffer 1] begon te schreeuwen. Hierna heeft de verdachte te kennen gegeven niet meer (verder) te durven, heeft de koffer (met de laptop) van [slachtoffer 1] afgepakt en is weggelopen. De medeverdachte riep de verdachte na: “Klootzak, maak hem dan af”, of woorden van gelijke strekking. Hierop heeft de medeverdachte zelf de staaf weer ter hand genomen en daarmee [slachtoffer 1] vier tot vijf keer op het hoofd geslagen. Toen beide verdachten elkaar even later weer troffen heeft de medeverdachte tegen de verdachte gezegd dat hij de Poolse man had afgemaakt.
Zoals uit het voorgaande blijkt gaat de rechtbank, anders dan door de verdediging is bepleit, niet uit van de lezing van de verdachte, voor zover deze inhoudt dat hij [slachtoffer 1] niet heeft geslagen. Daartoe is redengevend dat de verdachte in zijn verklaringen over het ter hand nemen van de staaf niet consistent is en dat hij zijn rol steeds verder afzwakt. Zo verklaart hij eerst en tot twee maal toe dat de medeverdachte hem de staaf overhandigde en toont hij de politie hoe hij de staaf boven zijn hoofd hief, maar stelt hij later dat hij de staaf wel heeft vastgehad, maar naast zich heeft gehouden en dus niet heeft opgeheven. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verdachte waar het gaat om zijn eigen rol in deze zaak.
Tegenover de verklaringen van de verdachte staan de uitlatingen die de medeverdachte heeft gedaan in een OVC-gesprek met zijn zus [getuige 1] en in een gesprek met informant A-3482. Daaruit komt naar voren dat de verdachte - die door de medeverdachte ‘Judas’ wordt genoemd - [slachtoffer 1] de eerste klap heeft gegeven. Deze uitlatingen vindt de rechtbank geloofwaardig, omdat de medeverdachte in die gesprekken ook zeer belastend over zichzelf spreekt en de inhoud van deze gesprekken goed op elkaar aansluit. Daarbij komt nog het volgende. De medeverdachte is in deze gesprekken door zijn zus geconfronteerd met haar stellige overtuiging dat de verdachte ook een rol heeft gehad bij de verdwijning en de dood van [slachtoffer 2]. Niettemin maakt de medeverdachte haar bij herhaling duidelijk dat de verdachte daarmee niets van doen heeft. Hieruit maakt de rechtbank op dat de medeverdachte juist niet bezig is de rol van de verdachte in zijn eigen voordeel te vergroten. Hij spreekt over de rol van de verdachte in zaken waarin ook een rol voor hem was weggelegd en hij benadrukt de afwezigheid van verdachtes rol in zaken waarin van diens betrokkenheid geen sprake was.
Ook het verweer dat niet bewezen kan worden dat de verdachte opzet op de dood van [slachtoffer 1] had, wordt verworpen. Uit de mededelingen van de medeverdachte aan zijn zus en aan de informant volgt dat de verdachte met een ijzeren staaf van 48 centimeter [slachtoffer 1] ‘tegen het hoofd’ heeft geslagen, hem heeft ‘neergeknuppeld’. Naar zeggen van de verdachte was de staaf ‘een zwaar ding’ dat vier tot vijf kilo woog. Aldus heeft de verdachte zich minst genomen willens en wetens [slachtoffer 4]gesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] het leven zou laten. Die gedraging van de verdachte was voorts zo zeer gericht op een fatale afloop, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg ook heeft aanvaard, terwijl er geen (objectieve) contra-indicaties voor deze conclusie zijn.
De stelling dat geen sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte treft evenmin doel. Hun rollen waren in de eerste fase van de geweldpleging tegen [slachtoffer 1] min of meer gelijkwaardig. De medeverdachte overhandigde de verdachte, zoals gezegd, een door die medeverdachte meegebrachte staaf en maande de verdachte te slaan, waaraan de verdachte gehoor gaf.
De verdachte kan niet strafrechtelijk aansprakelijk gehouden voor de vier tot vijf slagen die de medeverdachte [slachtoffer 1] in de tweede fase van de geweldpleging heeft toegediend. De verdachte had zich op dat moment al uit de voeten gemaakt, zodat toen niet langer sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte en derhalve evenmin van medeplegen.
Gesteld noch gebleken is dat de verdachte met betrekking tot de poging tot doodslag heeft gehandeld met voorbedachte raad, zodat hij van dat onderdeel zal worden vrijgesproken.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het primair impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op
of omstreeks24 maart 2011 te Spijkenisse, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk
en met voorbedachte rade, althans opzettelijkeen persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet
na kalm beraad en rustig overleg,
meermalen, althans éénmaal (met kracht
)met een
stok en/ofijzeren staaf
, althans een hard voorwerp,op/tegen het hoofd
en/of het lichaamvan die [slachtoffer 1] heeft geslagen en
/of
welk vorenomschreven misdrijf (poging
tot moord en/ofdoodslag) werd gevolgd
,
vergezeld en/of voorafgegaanvan enig strafbaar feit, te weten diefstal
met geweldin vereniging
zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, en welke geweldshandeling
(en)werd
(en)gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit
voor te bereiden en/ofgemakkelijk te maken
en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de bewezenverklaring kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De inhoud van de wettige bewijsmiddelen is als bijlage II aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van poging tot doodslag, gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij 1 tevens slachtoffer 1], wonende te Wloclawek (Polen), ter zake van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 23.541,27 aan materiële schade en een bedrag van € 7.500,- aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met uitzondering van de gevraagde compensatie voor een laptop, onder toewijzing van wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft opgemerkt dat de verdachte bereid is de goederen die zijn beschadigd te compenseren, maar ten aanzien van het overige te komen tot niet ontvankelijkheid van de benadeelde partij in diens vordering, gelet op het door de verdediging bepleite standpunt ten aanzien van de bewezenverklaring.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Vast staat dat door het bewezen verklaarde strafbare feit schade is toegebracht aan kleding (schoenen, spijkerbroek, T-shirt, leren jas) van de benadeelde partij (post 1). Bij gebrek aan concrete onderbouwing zal de rechtbank deze schade niet begroten op de gevraagde € 425,-, maar deze schattenderwijs vaststellen op € 200,- Voor het overige zal dit deel van de verzochte compensatie worden afgewezen.
De gevraagde vergoeding voor een laptop (post 2) zal worden afgewezen. De officier van justitie heeft ter zitting meegedeeld dat een in beslag genomen laptop aan de benadeelde partij zal worden geretourneerd. Voor zover er aangaande deze post al schade is geweest, zal die schade daardoor teniet worden gedaan.
Niet weersproken is dat de benadeelde partij ten gevolge van het incident op 24 maart 2011 epileptische klachten heeft. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de overgelegde (ongedateerde) bon van een Poolse apotheek vooralsnog onvoldoende kan worden opgemaakt dat de benadeelde partij in verband met die klachten gedurende 24 maanden een (maandelijks) bedrag van € 65,- aan kosten voor het medicijn Depakine heeft gemaakt
(post 3). Het zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren hem alsnog in de gelegenheid te stellen hierop een toelichting te geven, zodat de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard zal worden.
Ten aanzien van de gevraagde vergoeding voor kosten in verband met het vervoer van de benadeelde partij van Nederland naar zijn woonplaats Wloclawek (post 4, eerste deel) geldt dat niet is betwist en vast staat dat er kosten zijn gemaakt en dat die kosten een rechtstreeks verband hebben met het bewezen verklaarde. Ondanks dat er geen specificatie van het aantal gereden kilometers is overlegd, is de rechtbank, van oordeel dat het leeuwendeel van het gevraagde voor vergoeding in aanmerking komt. Uit de openbare bron google.com/maps blijkt dat de afstand van het Ruwaard van Puttenziekenhuis in Spijkenisse, van waaruit de benadeelde partij op 29 maart 2011 is ontslagen, naar het Provinciaal Ziekenhuis in Wloclawek, waar hij op 2 april 2011 is opgenomen, 1.138 kilometer is, vice versa 2.276 kilometer. Tegen de opgevoerde kilometerprijs van € 0,24 komt dit neer op (0,24 x 2.276)
€ 546,24. Voor het overige zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde, rechtstreeks schade is toegebracht in de vorm van telefoonkosten (post 5). Deze kosten zijn niet betwist. Bij gebrek aan verdere onderbouwing komt het gevraagde bedrag van € 100,- de rechtbank bovenmatig voor. Schattenderwijs zal de rechtbank deze kosten begroten op
€ 50,- en dit bedrag voor compensatie in aanmerking brengen. Voor het overige zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
Nu niet is betwist en is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde, rechtstreeks schade is toegebracht in de vorm van reiskosten van € 861,12 voor het bijwonen van de terechtzitting van 6 juni 2013 (post 4, tweede deel) en in de vorm van de kosten voor de bijstand van een tolk van € 744,97 (post 6, eerste deel) en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zullen deze onderdelen van de vordering worden toegewezen.
De behandeling van het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op gesteld verlies aan arbeidsvermogen (post 6, tweede deel), levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu niet is betwist en is komen vast te staan is dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde, rechtstreeks schade is toegebracht in de vorm van immateriële schade ter hoogte van € 7.500,- (post 7) en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal dit onderdeel van de vordering worden toegewezen.
In totaal zal de verdachte worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.902,33, vermeerderd met de wettelijke rente.
Nu de verdachte het feitencomplex ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde van deze betalingsverplichting bevrijd. Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn mededader onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.
De onderdelen van de vordering van de benadeelde partij waarin deze niet-ontvankelijk is verklaard, kunnen slechts worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Nu de vordering van de benadeelde partij in belangrijke mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
ZAAKSDOSSIER STERRENKWARTIER(10/711122-11)
BEOORDELING VAN HET TENLASTEGELEGDE
Standpunt openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde nu de verdachte wel aanwezig was bij het voorval, maar geen uitvoeringshandelingen heeft verricht.
Op 13 oktober 2011 zijn de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] in de avond samen met de fiets op pad gegaan. Op enig moment zijn zij aangeefster [slachtoffer 3] tegengekomen. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat de achterste persoon van de fiets afsprong en voor haar ging staan. Zij zag dat deze een vuurwapen tevoorschijn haalde en op haar richtte. Zij hoorde hem roepen: “stoppen of ik schiet je dood”. Zij wist weg te komen zonder dat er spullen van haar werden afgenomen. Hierna zijn de verdachte en zijn medeverdachte teruggegaan naar het schuurtje. [getuige 2] heeft verklaard dat zij, toen zij bij het schuurtje aankwamen riepen ‘het is mislukt, het is mislukt’. Wanneer de verklaring van [getuige 2] aan de verdachte wordt voorgehouden, verklaart hij dat ‘het mislukt was’ omdat hij en zijn medeverdachte geen spullen hadden; het slachtoffer had niets afgegeven. Hij verklaart ook dat ze elkaar na de eerste keer hebben opgefokt om het nog een keer te proberen.
Nadat de verdachte en zijn medeverdachte even in het schuurtje waren geweest, zijn ze weer op pad gegaan. Ditmaal kwamen zij [slachtoffer 4] tegen. De verdachte heeft verklaard dat hij het meisje op het fietspad heeft tegengehouden en haar onder bedreiging van een balletjespistool heeft gedwongen tot afgifte van haar telefoon. Na dit voorval zijn de mannen samen terug naar het schuurtje gegaan.
De rechtbank leidt uit deze gang van zaken af dat de verdachte en zijn medeverdachte de avond van 13 oktober 2011 een gemeenschappelijk voornemen hadden om mensen te beroven. Daartoe zijn zij samen op pad gegaan. De eerste berovingspoging mislukte, maar vrij snel daarna zij ze weer samen op weg gegaan en toen lukte het om [slachtoffer 4] van haar telefoon te beroven. De rechtbank is van oordeel dat wel degelijk gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking. Bij het tweede incident is het duidelijk dat de verdachte degene is geweest die de confrontatie met het slachtoffer is aangegaan. Bij het eerste incident wijzen de verdachte en de medeverdachte naar elkaar en is niet duidelijk geworden wie van de twee de uitvoeringshandelingen heeft gepleegd. Of bij de uitvoering al dan niet sprake is geweest van gelijkwaardige rollen en wie welke rol heeft gespeeld, is hier naar het oordeel van de rechtbank niet doorslaggevend. Beide verdachten hadden een gezamenlijk doel, het beroven van mensen, en gingen daartoe samen op pad in de wetenschap dat één van hen een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij zich had. De buit werd vervolgens gedeeld. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging diefstal met geweld.
Standpunt openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. Aangever [slachtoffer 5] (hierna [slachtoffer 5]) had wel het vermoeden dat het geen echt vuurwapen was, maar hij is tegelijkertijd wel bang geweest, omdat hij het niet zeker wist en de verdachte wel in staat achtte een vuurwapen te gebruiken.
Door de verdediging is vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen nu [slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij niet bang was en dat hij wist dat het om een nepwapen ging.
Oordeel rechtbank
Om te komen tot bewezenverklaring van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht moet sprake zijn van een bedreiging die van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
De verdachte is samen met zijn medeverdachte naar [slachtoffer 5] gegaan. Zij waren op zoek naar twee jongens die daar ook zouden zijn. De verdachte heeft direct een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan [slachtoffer 5] getoond, waarbij hij zijn vinger aan de trekker hield en vroeg waar die jongens waren. [slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij weliswaar voor mogelijk hield dat het een nepvuurwapen betrof, maar dat hij dit niet zeker wist. Hij heeft tevens verklaard dat hij daarom voor de zekerheid heeft geprobeerd het wapen af te pakken.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat bij [slachtoffer 5] wel degelijk de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen, zodat de ten laste gelegde bedreiging in vereniging wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Het verweer wordt verworpen.
Zaak Bedreiging vuurwapen (feit 5)
Standpunt openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Door de verdediging is vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er valse aangiften zijn gedaan door [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7]. De verdachte had geen wapen bij zich, ook geen nepwapen. Nadat de politie was gearriveerd hebben zij de verdachte gefouilleerd en de woning onderzocht waar hij op dat moment verbleef, maar daarbij is geen wapen aangetroffen.
Oordeel rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe het volgende.
Zowel aangeefster [slachtoffer 6] als aangever [slachtoffer 7] hebben verklaard dat de verdachte op 24 september 2011 bij hun woning te Spijkenisse stond en dat de verdachte een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp uit zijn zak haalde en dit op [slachtoffer 6] richtte. Vervolgens richtte de verdachte het wapen op [slachtoffer 7]. De rechtbank gaat uit van de juistheid van deze aangiftes en betrekt daarin mede dat de verdachte in de betreffende periode (ook naar eigen zeggen) een op een vuurwapen gelijkend voorwerp - een balletjespistool - in zijn bezit had en dit ook altijd bij zich droeg. Dat, zoals door de verdediging is gesteld, de aangevers indertijd ‘volledig doorgesnoven’ zouden zijn, brengt niet met zich dat aan de inhoud van hun verklaringen geen waarde kan worden gehecht. Het ten laste gelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Zaak Voedingskanaal (feit 6)
Standpunt openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de gedetailleerde verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 2], het ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Door de verdediging is vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit nu niet kan worden bewezen dat het de verdachte was, die de tas heeft weggenomen.
De aangever [slachtoffer 8] heeft verklaard dat hij, terwijl hij op 6 juni 2010 in het Voedingskanaal aan het zwemmen was, heeft gezien dat er een tasje met inhoud uit zijn rugzak werd weggenomen. De getuige [getuige 4], als ook de verdachte en zijn medeverdachten die over dit feit zijn gehoord, bevestigen die datum.
Nu in de tenlastelegging als pleegdatum 10 juni 2010 is vermeld kan dit feit niet wettig bewezen worden verklaard en dient de verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
Zaken Hydra en Meeldijk (feiten 8 en 9)
Het primair ten laste gelegde in de zaken Hydra en Meeldijk is niet wettig en overtuigend zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de verdediging. De rechtbank zal dit oordeel daarom niet nader motiveren.
De in beide zaken subsidiair ten laste gelegde opzethelingen kunnen wel worden bewezen.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair (zaak Schopvoorde)
hij op
of omstreeks13 oktober 2011 te Spijkenisse op
of aande openbare weg, de Schopvoorde
, althans op of aan een openbare weg,tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en
/of (een
)ander
(en)wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en
/ofbedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon,
in elk geval van enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 4],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),welk geweld en
/ofwelke bedreiging met geweld bestond
(en
)uit het
- blokkeren van de doorgang van die [slachtoffer 4], terwijl die [slachtoffer 4] op de fiets zat,
en
/of
- richten van een
vuurwapen, althans eenop een vuurwapen gelijkend voorwerp,
op het hoofd van die [slachtoffer 4], en
/ofdoorladen van dat
(op een
)vuurwapen
(gelijkende
)voorwerp, en
/of
(daarbij
)aan die [slachtoffer 4]
(dreigend
)toevoegen van de woorden: “geef je mobiel, geef je mobiel”,
althans woorden van dreigende aard en/of strekking,en
/of
- vastpakken van de keel
2. primair (zaak Duikerhoek)
hij op
of omstreeks13 oktober 2011 te Spijkenisse tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleenter uitvoering van het
/dedoor verdachte en
/ofzijn mededader
(s)voorgenomen misdrijf
/misdrijven
met het oogmerk om zich of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld iemand, genaamd [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorend aan die [slachtoffer 3], in elk geval aan (een) ander(en) dan verdachte en/of zijn mededader(s),
om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen,
geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 3],
in elk geval aan (een) ander(en) dan verdachte en/of zijn mededader(s),en deze diefstal te doen voorafgaan en
/ofvergezellen
en/of volgenvan
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3], een en ander met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
/ofgemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,heeft gehandeld als volgt:
hij, verdachte en
/ofzijn mededader
(s) heeft/hebben
-de doorgang van die [slachtoffer 3] geblokkeerd, terwijl die [slachtoffer 3] op een fiets zat, en
/of
-een
(op een
)vuurwapen
(gelijkend voorwerp
)op die [slachtoffer 3] gericht, en
/of
-aan die [slachtoffer 3] de woorden toegevoegd: "stop
penof ik schiet je dood";
4. ( zaak Venus)
hij op
of omstreeks13 oktober 2011 te Spijkenisse, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers
heeft/hebben verdachte en
/of (een of meer van)zijn mededader
(s)opzettelijk dreigend een
(op een
)vuurwapen
(gelijkend voorwerp
)getoond aan die [slachtoffer 5];
5. ( zaak bedreiging vuurwapen)
hij op
of omstreeks24 september 2011 te Spijkenisse [slachtoffer 6] en
/of[slachtoffer 7] (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk dreigend een
(op een
)vuurwapen
(gelijkend voorwerp
)gericht op, althans getoond aan, die [slachtoffer 6] en
/ofdie [slachtoffer 7].
, althans met zijn verdachtes, hand, een beweging gemaakt naar zijn broeksband
en/of (vervolgens) met zijn, verdachtes, vingers een schietbeweging gemaakt in de richting van die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 7] en/of (aldus) aan die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 7] de indruk gewekt dat hij, verdachte, een vuurwapen had;
7. ( zaak M.A. de Ruijterstraat)
hij op
of omstreeks11 september 2011 te Spijkenisse
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in
/uiteen woning gelegen aan de M A de Ruijterstraat heeft weggenomen sieraden en
/ofeen geldkist met daarin ongeveer 2000 euro en
/ofeen dolby surround systeem en
/ofeen laptop
en
/ofeen navigatiesysteem (TomTom) en
/ofeen fototoestel en
/ofeen enveloppe met daarin ongeveer 300 euro en
/ofdrie Albert Heijn spaarboekjes met een waarde van 150 euro en
/oftwee jassen,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 9],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),waarbij verdachte
en/of zijn mededader(s)zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft
/hebbenverschaft
en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebrachtdoor middel van braak
, verbreking en/of inklimming;
8. subsidiair (zaak Hydra)
hij
(op een of meer tijdstippen)in de periode van
9 oktober 2011 tot en met 13 oktober 2011 te Spijkenisse,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,een mobiele telefoon (Blackberry, type 8520)
heeft verworven,voorhanden heeft gehad en
/ofheeft overgedragen, terwijl hij
en/of zijn mededader(s)ten tijde van het
verwerven of hetvoorhanden krijgen van die telefoon wist
(en)dat het
(een
)door misdrijf verkregen goed
(eren)betrof;
9. subsidiair (zaak Meeldijk)
hij
(op een of meer tijdstippen)in de periode van
4 augustus 2011 tot en met 13 oktober 2011 te Spijkenisse,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (zak
)horloges
en/of (een) sierra(a)d(en) en/of (een) televisie(s) en of
(andere) (elektrische) apparatuur en of een mobiele telefoon (LG)heeft verworven
,envoorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen, terwijl hij
en/of zijn mededader(s)ten tijde van het verwerven
of het voorhanden krijgenvan voornoemde goederen wist
(en)dat het
(een
)door misdrijf verkregen goed
(eren
)betrof.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De inhoud van de wettige bewijsmiddelen is als bijlage II aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De bewezen feiten leveren op: