ECLI:NL:RBROT:2013:5728

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2013
Publicatiedatum
25 juli 2013
Zaaknummer
10/775503-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling door politieagent en vals proces-verbaal

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 29 juli 2013, stond een politieagent terecht op verdenking van mishandeling van een arrestant en het opmaken van een vals proces-verbaal. De verdachte, die op 13 september 2011 betrokken was bij de aanhouding van de arrestant, werd beschuldigd van het toebrengen van letsel en pijn aan de arrestant tijdens de aanhouding. De rechtbank onderzocht de tenlastelegging en de bewijsvoering, waarbij de verklaringen van de arrestant en camerabeelden van het incident cruciaal waren. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van mishandeling, aangezien de camerabeelden niet bevestigden dat de verdachte de arrestant met kracht tegen de grond had geslagen of letsel had toegebracht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de mishandeling.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het opmaken van een vals proces-verbaal. De rechtbank oordeelde dat de afwijkingen in het proces-verbaal niet voldoende bewijs opleverden voor opzet op valsheid. Er was geen ander bewijs dat de verdachte opzettelijk een vals proces-verbaal had opgemaakt. Daarom werd ook voor dit feit de verdachte vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging, ondanks de aangevoerde verweren van de verdediging. Het vonnis benadrukte de noodzaak van wettig en overtuigend bewijs voor een veroordeling, wat in deze zaak ontbrak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team Straf
Parketnummer: 10/775503-13
Datum uitspraak:
29 juli 2013
Tegenspraak

VONNIS van de Rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken,

in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[GBA-adres],
raadsman: mr. T.F.B. Veerman, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op
15 juli 2013.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. P.P.E. van de Rivière heeft gerekwireerd tot:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en
  • veroordeling van de verdachte tot:
een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair
100 dagen vervangende hechtenis en
een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk,
met een proeftijd van twee jaren.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
Namens de verdachte is aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging. Volgens de raadsman heeft het openbaar ministerie het vervolgingsrecht verspeeld door de verdachte na afronding van het onderzoek in december 2011, ondanks de verdenking die er tegen hem bestond - zonder enig voorbehoud - langere tijd in executieve dienst en zelfs bij de Mobiele Eenheid in te zetten. Hierdoor heeft het openbaar ministerie bij de verdachte het vertrouwen gewekt dat de zaak niet tot vervolging zou leiden.
Door daarna alsnog te vervolgen, heeft het openbaar ministerie dit vertrouwen geschonden.
De rechtbank oordeelt met betrekking tot dit verweer als volgt.
Dat de verdachte na afronding van het onderzoek in december 2011 nog door zijn werkgever in de executieve dienst en bij de Mobiele Eenheid is ingezet, regardeert het openbaar ministerie niet. Dit betreft namelijk geen door het openbaar ministerie gewekte verwachting waar de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen aan kon ontlenen, dat hij niet vervolgd zou worden.
Dit verweer wordt derhalve verworpen.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie, is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
VERWEER MET BETREKKING TOT BEWIJSUITSLUITING
Door de raadsman is voorts aangevoerd dat het onderzoek van het Bureau Interne Zaken (hierna: BIZ) van de politie Rotterdam-Rijnmond van het bewijs dient te worden uitgesloten, nu volgens de raadsman de Rijksrecherche exclusief bevoegd was om het strafrechtelijk onderzoek tegen zijn cliënt te leiden en niet het BIZ. Door het onderzoek te laten uitvoeren door het BIZ, is (bovendien) de schijn van partijdigheid gewekt.
De rechtbank oordeelt met betrekking tot dit verweer als volgt.
Uit de
Aanwijzing taken en inzet rijksrecherche (2010A033)blijkt dat als een typische Rijksrecherchezaak (gedefinieerd onder punt 3A) kan worden aangemerkt: aan de functie te relateren verdenkingen van misdrijven, gepleegd door opsporingsambtenaren.
In de toelichting wordt als voorbeeld genoemd het opmaken van een vals proces-verbaal (art. 207 Sr). In de toelichting op de “Algemene uitgangspunten rijksrecherche”, vermeld onder punt 3 van de Aanwijzing, wordt echter benadrukt dat ook in gevallen die zonder meer als Rijksrecherchewaardig kunnen worden aangemerkt, deze inzet niet gegarandeerd is en er steeds per geval over de inzet van de Rijksrecherche zal worden beslist.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat in het onderhavige geval het onderzoek
- dat als Rijksrecherchewaardig kan worden aangemerkt - niet door de Rijksrecherche is uitgevoerd, niet een zodanig verzuim oplevert dat het onderzoek door BIZ van het bewijs dient te worden uitgesloten. Uit voormelde Aanwijzing volgt immers, in tegenstelling tot wat de raadsman heeft gesteld, niet dat de Rijksrecherche bij uitsluiting bevoegd was het onderzoek uit te voeren.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld te stellen dat met deze aanpak niet alleen de schijn van partijdigheid is gewekt, maar het daaruit resulterende onderzoek inderdaad als partijdig moet worden aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat deze stelling onvoldoende feitelijk is onderbouwd.
De rechtbank constateert wel dat het openbaar ministerie - in weerwil van de eigen beleidsregels, zoals vermeld onder punt 4 (“Meldzaken”) van de Aanwijzing - niet de zogeheten Coördinatiecommissie Rijksrecherche heeft geïnformeerd.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet-melden weliswaar een onherstelbaar vormverzuim oplevert in de zin van het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, maar dat de verdachte door dit verzuim niet in zodanige mate in zijn verdediging is geschaad dat dit een verdergaand gevolg zou moeten hebben dan de enkele constatering van dit verzuim.
Het verweer wordt derhalve verworpen en de rechtbank zal het onderzoek door het BIZ van de politie Rotterdam-Rijnmond voor het bewijs gebruiken.
MOTIVERING VRIJSPRAAK FEIT 1:
Onder 1 is ten laste gelegd de mishandeling door de verdachte van [betrokkene], waarvoor op grond van de tekst van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht is vereist (en dan ook ten laste is gelegd) dat [betrokkene] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De rechtbank stelt vast dat [betrokkene] op 2 november 2011 is gehoord over de gang van zaken rond zijn aanhouding op 13 september van dat jaar. Hij heeft toen ten aanzien van slechts twee door hem beschreven handelingen van verdachte verklaard over ondervonden pijn en letsel. Zo heeft hij gesteld dat verdachte hem bij zijn nek heeft gepakt en zijn hoofd krachtig tegen de grond heeft geslagen. Dat deed behoorlijk pijn en hij heeft daardoor een aanzienlijke bult op zijn voorhoofd opgelopen. Voorts heeft [betrokkene] verklaard dat verdachte hem met een knie in zijn ribbenkast heeft gestoten, wat ook behoorlijk pijn deed.
De rechtbank stelt vast dat op de van de aanhouding van [betrokkene] beschikbare camerabeelden niet te zien is dat de verdachte [betrokkene] met zijn hoofd tegen de grond heeft geslagen, noch dat hij [betrokkene] een kniestoot heeft gegeven. Bij [betrokkene] is door verdachte en zijn collega’s geen letsel waargenomen en voor deze geweldshandelingen is ook geen ander steunbewijs voorhanden. Op de camerabeelden is wel te zien dat de verdachte een arm om de nek van [betrokkene] heeft gelegd, dat hij hem naar een naast de weg gelegen hekwerk heeft getrokken, vervolgens meermalen met zijn gezicht in het hekwerk met beplanting heeft geduwd - waarbij dit hek meebewoog met het lichaam van
[betrokkene] - en hem daarna voorover heeft geduwd. [Betrokkene] heeft niet verklaard dat hij door deze handelingen pijn heeft ondervonden. Van enig letsel als gevolg van deze handelingen is evenmin gebleken.
Voor een mishandeling van [betrokkene] door verdachte is derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden en de verdachte dient van het onder 1 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
MOTIVERING VRIJSPRAAK FEIT 2:
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde - kort gezegd: het opmaken van een vals proces-verbaal - oordeelt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat het door de verdachte schriftelijk op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 13 september 2011 (documentcode: 1109130425.AMB) op twee in dit kader relevante onderdelen afwijkt van de camerabeelden die van het incident voorhanden zijn. Zo vermeldt dat proces-verbaal niet dat de verdachte bij het meenemen van [betrokkene] naar de kant van de weg, een arm om de nek van [betrokkene] heeft gebracht. Daarnaast is in dit proces-verbaal vermeld dat [betrokkene] bij het tegen het hek plaatsen ten val kwam. Van een val van [betrokkene] blijkt niet uit de camerabeelden.
Een proces-verbaal van bevindingen betreft een weergave van hetgeen een verbalisant, naar zijn herinnering op het moment van opmaken, heeft waargenomen. Afwijkingen van de daadwerkelijke gang van zaken zijn daarbij niet geheel uit te sluiten en leiden op zichzelf nog niet tot de conclusie dat sprake is van opzet op het valselijk opmaken van dat verbaal.
De afwijkingen in het onderhavige geval zijn naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig dat op grond daarvan reeds dat opzet kan worden aangenomen.
Enig ander bewijs dat verdachte opzettelijk het proces-verbaal valselijk heeft opgemaakt ontbreekt. Voor het onder 2 ten laste gelegde is derhalve evenmin voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden zodat verdachte ook van dat feit moet worden vrijgesproken.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Eisses, voorzitter en
mrs. E.C.M. Bouman en A.M.G. van de Kragt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y. Hartgers, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op
29 juli 2013.

Bijlage bij vonnis van 29 juli 2013:

TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd, dat:
1.
hij, op of omstreeks 13 september 2011 te Rotterdam,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [betrokkene]),
- met kracht een arm om zijn hals/nek heeft gebracht/gelegd,
naar een aan de weg gelegen hekwerk heeft getrokken en
vervolgens meermalen, althans eenmaal,
met kracht zijn gezicht en/of buik in het hekwerk met beplanting heeft geduwd,
en/of
- meermalen, althans eenmaal, bij zijn nek/hoofd en de geboeide handen heeft
gegrepen/vastgehouden en met kracht (achter een auto) voorover heeft geduwd
dan wel met zijn hoofd krachtig tegen de grond heeft geslagen en/of geduwd,
en/of
  • achter de auto) wild heen en weer heeft getrokken, en/of
  • met de knie een krachtige stoot in/tegen zijn ribbenkast, althans tegen zijn lichaam,
heeft toegediend teneinde hem naar de grond te brengen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht)
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij, op of omstreeks 13 september 2011 te Rotterdam,
in het geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede/belofte
vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, schriftelijk, persoonlijk,
opzettelijk een valse verklaring onder ede/belofte heeft afgelegd,
immers heeft hij, verdachte, toen en daar in een door hem, verdachte,
schriftelijk op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van
13 september 2011 (documentcode: 1109130425.AMB), opzettelijk
(geheel of ten dele) in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - gerelateerd:
- dat hij, verdachte, tegen [betrokkene] zei dat hij mee moest lopen,
hij [betrokkene] bij zijn arm pakte en zag en voelde dat [betrokkene] niet meeliep en
zijn lichaam in een andere richting bewoog, dan waarin hij, verdachte,
[betrokkene] wilde brengen, en/of
- dat hij, verdachte, getracht heeft [betrokkene] tegen een hek te plaatsen,
maar zag en voelde dat [betrokkene] niet meewerkte aan deze handeling,
waarop hij [betrokkene] tegen het hek heeft geplaatst waardoor [betrokkene] ten val kwam, en/of
- dat hij, verdachte, zag en voelde dat [betrokkene] van hem weg probeerde te lopen,
waarop hij [betrokkene] verzocht heeft op zijn knieen te gaan zitten,
waaraan [betrokkene] niet voldeed, en/of
- dat hij, verdachte, [betrokkene] (vervolgens) naar de grond heeft gebracht,
waarna [betrokkene] op de grond bleef liggen,
en/of opzettelijk in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - verzwegen/weggelaten:
- dat hij, verdachte, met kracht een arm om de hals/nek van [betrokkene] heeft gebracht/gelegd, hem naar een aan de weg gelegen hekwerk heeft getrokken en
vervolgens meermalen, althans eenmaal,
met kracht zijn gezicht en buik in het hekwerk met beplanting heeft geduwd, en/of
- dat hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal,
[betrokkene] bij zijn nek/hoofd en de geboeide handen heeft gegrepen/vastgehouden en
hem met kracht (achter een auto) voorover heeft geduwd dan wel
hem met zijn hoofd krachtig tegen de grond heeft geslagen, en/of
- dat hij, verdachte, [betrokkene] (achter de auto) wild heen en weer heeft getrokken,
en/of
- dat hij, verdachte, [betrokkene] met de knie een krachtige stoot (in zijn ribbenkast)
heeft toegediend teneinde hem naar de grond te brengen;.
(artikel 207 lid 1 Wetboek van Strafrecht)