Op 24 juli 2013 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een wrakingszaak waarbij verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M.K. Asscheman-Versluis, een verzoek tot wraking indiende tegen de rechter in een civielrechtelijke procedure. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op beslissingen die door andere rechters waren genomen, waardoor het verzoek feitelijke grondslag ontbeerde. De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het verzoek niet tijdig was ingediend. De feiten en omstandigheden waarop de wraking was gegrond, waren aan verzoekster bekend gemaakt via brieven van de griffier op 20 maart, 23 april en 27 mei 2013, terwijl het wrakingsverzoek pas op 12 juni 2013 was ingediend. De rechtbank benadrukte dat verzoekster geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die de late indiening van het verzoek rechtvaardigden. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.