2.1.Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Op grond van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb wordt onder beschikking verstaan een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan. Een aanvraag wordt omschreven als een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een verzoek is dus slechts een aanvraag in de zin van de Awb als het gericht is op het nemen van een besluit, dat wil zeggen een op rechtsgevolg gerichte publiekrechtelijke beslissing van een bestuursorgaan. Volgens vaste rechtspraak zijn voor een antwoord op de vraag of een verzoek gericht is op het nemen van een besluit, de inhoud en strekking van het verzoek bepalend.
2.3.Ter zitting is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat de Wjsg geen wettelijke grondslag biedt voor de beoordeling van het verzoek om afgifte van het lichaamsmateriaal. De rechtbank ziet geen reden daar anders over te denken. Eiseres heeft ter zitting naar voren gebracht dat de Wet op de lijkbezorging het toepasselijk wettelijk kader zou kunnen vormen. Gesteld is dat het lichaamsmateriaal is afgenomen onder de Wet op de lijkbezorging en dat die wet van toepassing blijft op dit materiaal. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat de druppel bloed is afgenomen in het kader van het onderzoek naar de doodsoorzaak, zoals bedoeld in Wet op de lijkbezorging, niet inhoudt dat op het onderhavige verzoek om afgifte van het lichaamsmateriaal die wet ook van toepassing is. De Wet op de lijkbezorging voorziet niet in een dergelijke regeling en kent evenmin aan de OvJ de bevoegdheid toe om te beschikken over genetisch materiaal dat is achtergebleven nadat het lichaam is vrijgegeven voor begrafenis of crematie, zoals bedoeld in artikel 12 van de Wet op de lijkbezorging. De rechtbank komt, mede gelet hierop, tot de conclusie dat de Wet bescherming persoonsgegeven (Wbp) het toetsingskader vormt voor het verzoek van eiseres.
2.4.In artikel 1, van de Wbp wordt verstaan onder:
. persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;
. verwerking van persoonsgegevens: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens;
. bestand: elk gestructureerd geheel van persoonsgegevens, ongeacht of dit geheel van gegevens gecentraliseerd is of verspreid is op een functioneel of geografisch bepaalde wijze, dat volgens bepaalde criteria toegankelijk is en betrekking heeft op verschillende personen;
f. betrokkene: degene op wie een persoonsgegeven betrekking heeft;
g. derde: ieder, niet zijnde de betrokkene, de verantwoordelijke, de bewerker, of enig persoon die onder rechtstreeks gezag van de verantwoordelijke of de bewerker gemachtigd is om persoonsgegevens te verwerken;
Artikel 2, eerste lid, van de Wbp bepaalt dat deze wet van toepassing is op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede de niet geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen.
Ingevolge artikel 45 van de Wbp gelden een beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 30, derde lid, 35, 36 en 38, tweede lid, alsmede een beslissing naar aanleiding van de aantekening van verzet als bedoeld in de artikelen 40 of 41 voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan als een besluit in de zin van de Awb.
Op grond van artikel 46, eerste lid, van de Wbp kan, indien een beslissing als bedoeld in artikel 45 is genomen door een ander dan een bestuursorgaan, de belanghebbende zich tot de rechtbank wenden met het schriftelijk verzoek, de verantwoordelijke te bevelen alsnog een verzoek als bedoeld in de artikelen 30, derde lid, 35, 36 of 38, tweede lid, toe of af te wijzen dan wel een verzet als bedoeld in de artikelen 40 of 41 al dan niet te honoreren.
In het tweede lid van artikel 46 van de Wbp is bepaald dat het verzoekschrift moet worden ingediend binnen zes weken na ontvangst van het antwoord van de verantwoordelijke. Indien de verantwoordelijke niet binnen de gestelde termijn heeft geantwoord, moet het verzoekschrift worden ingediend binnen zes weken na afloop van die termijn.
Op grond van artikel 46, derde lid, van de Wbp wijst de rechtbank het verzoek toe, voor zover zij dit gegrond oordeelt. Alvorens de rechtbank beslist, stelt zij zo nodig de belanghebbenden in de gelegenheid hun zienswijze naar voren te brengen.
Op grond van artikel 46, vijfde lid, is de derde afdeling van de vijfde titel van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
In artikel 46, zesde lid, van de Wbp is bepaald dat de rechtbank partijen en anderen kan verzoeken binnen een door haar te bepalen termijn schriftelijke inlichtingen te geven en onder hen berustende stukken in te zenden. De verantwoordelijke en belanghebbende zijn verplicht aan dit verzoek te voldoen. De artikelen 8:45, tweede en derde lid, en 8:29 van de Awb zijn van overeenkomstige toepassing.”
2.5.Verweerder heeft in het bestreden besluit in algemene zin overwogen dat een beslissing op grond van de Wbp geen besluit is in de zin van de Awb. Een onderbouwing van dit standpunt is in het besluit niet gegeven. In de brief van 21 februari 2012 heeft het NFI aangegeven dat het niet tot de taak van het OM behoort om voor het doel dat hier aan de orde is, het vaststellen van het vaderschap, materiaal te verschaffen. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het verzoek van eiseres tot afgifte van de druppel bloed van [de man] op een FTA-kaart gezien moet worden als een verzoek om een feitelijke handeling, zodat ook om die reden de brief van 21 februari 2012 niet kan worden aangemerkt als een besluit.
Anders dan verweerder, is de rechtbank van oordeel dat in algemene zin niet gezegd kan worden dat een beslissing op grond van de Wbp geen besluit is, nu in artikel 45 van de Wbp uitdrukkelijk is geregeld in welke gevallen een beslissing op een verzoek op grond van deze wet wel een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De in artikel 45 van de Wbp genoemde beslissing ziet (met uitzondering van het hier niet aan de orde zijnde verzoek op grond van artikel 30, derde lid, van de Wbp) echter uitsluitend op verzoeken van de betrokkene, en niet op die van een derde, zoals eiseres.
2.6.Op (de afwijzing van) het verzoek van eiseres om afgifte van de FTA-kaart met lichaamsmateriaal is de procedure van artikel 46 van de Wbp van toepassing.
In dit verband verwijst de rechtbank naar de Memorie van Toelichting van de Wbp (Tweede Kamer, 1997-1998, 25 892, nr. 3, pagina 25) waaruit blijkt dat is gekozen voor een gedifferentieerd systeem van rechterlijke toetsing, waarbij zowel de bestuursrechter als de burgerlijke rechter een taak hebben. Concreet betekent dit dat beslissingen van bestuursorganen in hun hoedanigheid van verantwoordelijke naar aanleiding van een op de wet gebaseerd verzoek van de betrokkenen – bij voorbeeld een weigering van een verzoek om inzage of correctie – in bestuursrechtelijke zin als besluit zullen gelden, waartegen op grond van de Awb bezwaar en beroep openstaat. Indien de Awb niet van toepassing is, kan de verzoekschriftprocedure volgens het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden gevolgd. Deze verzoekschriftenprocedure staat niet alleen open voor de betrokkenen, maar voor alle belanghebbenden die via de rechtbank willen op komen tegen een beslissing van de verantwoordelijke op grond van de artikelen 30, derde lid, 35, 36 of 38, tweede lid, 40 of 41.