ECLI:NL:RBROT:2013:5395

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
18 juli 2013
Zaaknummer
CIV-378609_10072013
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opeising van diverse geldleningen met beroep op bedrog en dwaling

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, vorderden eisers, Solvent Finance B.V. en [eiser 2], betaling van diverse geldleningen aan verschillende gedaagden, waaronder [gedaagde 3], [gedaagde 4], en AK Vastgoed Beheer B.V. De zaak betreft een complexe situatie waarin meerdere overeenkomsten van geldlening zijn gesloten, waarbij de gedaagden niet verschenen zijn, met uitzondering van [gedaagde 3]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomsten zijn ondertekend door [gedaagde 3], die zich als borg had verbonden voor de terugbetaling van de leningen. De gedaagden voerden verweer op basis van bedrog en dwaling, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor deze claims. De rechtbank concludeerde dat de overeenkomsten rechtsgeldig waren en dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de terugbetaling van de geleende bedragen, vermeerderd met rente. De rechtbank wees de vorderingen van Solvent Finance B.V. en [eiser 2] toe, met uitzondering van enkele vorderingen die onvoldoende onderbouwd waren. De gedaagden werden veroordeeld tot betaling van de hoofdsommen, rente, en buitengerechtelijke incassokosten, evenals de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 10 juli 2013.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 378609 / HA ZA 11-1165
Vonnis van 10 juli 2013
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SOLVENT FINANCE B.V.,
gevestigd te Schiedam,
en
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. B.D. Bos,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te[woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te Vlaardingen,
gedaagde,
niet verschenen,

3.[gedaagde 3],

wonende te[woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. H. Moltmaker,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 4],
gevestigd te Vlaardingen,
gedaagde,
niet verschenen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AK VASTGOED BEHEER B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
gedaagde,
niet verschenen.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AK VASTGOED B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
gedaagde,
niet verschenen,

7.[gedaagde 7],

wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 8],
gevestigd te Vlaardingen,
gedaagde,
niet verschenen,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 9],
gevestigd te Vlaardingen,
gedaagde,
niet verschenen.
Eisers gezamenlijk zullen worden aangeduid als Solvent Finance B.V. c.s. en gedaagden gezamenlijk als [gedaagden gezamenlijk]
Partijen zullen ieder afzonderlijk worden aangeduid als Solvent Finance, [eiser 2],
[gedaagde 1],[gedaagde 2], [gedaagde 3], [gedaagde 4], AK Vastgoed Beheer,
AK Vastgoed, [gedaagde 7], [gedaagde 8] en[gedaagde 9].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 augustus 2010, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 20 juli 2011, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van de op 6 februari 2012 gehouden comparitie van partijen;
  • de conclusie van repliek tevens houdende vermeerdering van eis, met producties;
  • de conclusie van dupliek, met producties;
  • de akte houdende overlegging en uitlating producties van 22 augustus 2012 aan de zijde van Solvent Finance B.V. c.s., met producties;
  • de akte uitlating producties van 19 september 2012 aan de zijde van[gedaagde 3];
  • de beslagstukken.
1.2.
Solvent Finance B.V. c.s. hebben in eerste instantie tien gedaagden (naast [gedaagden gezamenlijk] ook:[X]) gedagvaard tegen de rol van 24 november 2010. Deze dagvaarding is niet aangebracht bij de rechtbank.
Solvent Finance B.V. c.s. hebben bij herstelexploot van 1 december 2010 de dagvaarding opnieuw betekend, maar nu slechts aan negen gedaagden, te weten alleen aan [gedaagden gezamenlijk]
De zaak is vervolgens op de rol van 11 mei 2011 aangebracht bij de rechtbank.
[X] (hierna:[X]) is niet opgeroepen bij het voornoemde herstelexploot en is daardoor niet langer gedaagde in deze procedure.
1.3.
Alleen[gedaagde 3] (hierna:[gedaagde 3]) is verschenen. Tegen de overige gedaagden is verstek verleend.
1.4.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 3] is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 4]. [gedaagde 4] is enig aandeelhouder van AK Vastgoed. De enige bestuurder van AK Vastgoed is[gedaagde 3]. Voorts is[gedaagde 3] enig bestuurder van AK Vastgoed Beheer.
2.2.
[gedaagde 3] was (in gemeenschap van goederen) getrouwd met[X].
2.3.
Solvent Finance heeft gedurende enige jaren de boekhouding voor
[gedaagde 3] en zijn vennootschappen verzorgd, alsmede de aangiften inkomsten-belasting voor[X], de voormalige echtgenote van[gedaagde 3], verricht.
2.4.
[gedaagde 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 2].
[gedaagde 7] is op enig moment de partner van [gedaagde 1] geweest.
[gedaagde 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 8].
2.5.
De bestuurder van [gedaagde 9] is [gedaagde 4]. De aandelen van [gedaagde 9] worden voor gelijke delen gehouden door [gedaagde 4] en [gedaagde 2].
2.6.
Solvent Finance heeft op of omstreeks 29 december 2006 ter leen verstrekt een bedrag van € 60.000,- aan AK Vastgoed Beheer en/of [gedaagde 4], welke vennootschappen werden vertegenwoordigd door[gedaagde 3]. Deze (mondelinge) overeenkomst van geldlening wordt aangeduid als
overeenkomst I. Dit bedrag van € 60.000,- is op 29 december 2006 op de bankrekening van AK Vastgoed Beheer overgemaakt.
2.7.
[eiser 2] heeft op of omstreeks 19 februari 2009 ter leen verstrekt een bedrag van € 90.000,- aan[gedaagde 4], welke vennootschap werd vertegenwoordigd door[gedaagde 3]. Deze (mondelinge) overeenkomst van geldlening wordt aangeduid als
overeenkomst II. Dit bedrag van € 90.000,- is op 19 februari 2009 op een rekening van [gedaagde 4] overgemaakt.
2.8.
[gedaagde 3] heeft [gedaagde 1] in of omstreeks de maand februari 2010 in contact gebracht met [eiser 2].
2.9.
[eiser 2] enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 4], vertegenwoordigd door[gedaagde 3], anderzijds zijn op of omstreeks 15 februari 2010 een overeenkomst van geldlening aangegaan. Deze overeenkomst zal worden aangeduid als
overeenkomst III.
In deze overeenkomst III staat- voor zover relevant - het navolgende vermeld:
"OVERWEGENDE DATt
A. op 15 februari 2010 van twee privé-rekeningen van [eiser 2] diverse betalingen hebben plaatsgevonden op diverse rekeningnummers in opdracht van mevrouw [gedaagde 1] in totaal van een bedrag van € 650.000, welke als bijlage zijn bijgevoegd bij deze overeenkomst;.
B. dat het totaal geleende bedrag van [eiser 2] thans aan mevrouw [gedaagde 1] in totaal € 650.000 bedraagt;
(…)
E dat zo spoedig mogelijk terugbetaling en/of aflossing dient plaats te vinden tezamen met de overeengekomen vergoeding voor het ter beschikking stellen van vermogen, in ieder geval zodra de eerste betalingen plaatsvinden / vrijvallen van de geblokkeerde gelden bij de ING/Postbank verband houdende met voornoemde erfenis;
F de overeengekomen vergoeding bedraagt 15% van het totaal ter beschikking gestelde bedrag van € 650.000.
G mevrouw[gedaagde 1] persoonlijk voor de hoofdsom en overeengekomen vergoeding garant staat;
H ter meerdere zekerheid de heer[gedaagde 3], geboren 4 maart 1964 en/of [gedaagde 4] voor de gehele hoofdsom garant staat;
(…)
J de looptijd is tot het moment dat de eerste geblokkeerde gelden bij ING/postbank vrijvallen na de gerechtelijke uitspraak van 19 februari 2010 tot maximaal 15 maart 2010, waarna de hoofdsom en de overeengekomen vergoeding terstond betaalbaar gesteld dient te zijn.
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
Artikel 1: Hoofdsom
[eiser 2] heeft op 15 februari 2010 in totaal € 650.000 ter leen verstrekt, gelijk [gedaagde 1] ter leen heeft ontvangen
van [eiser 2] de som van € 650.000.
Artikel 2: Vergoeding
2.1
[gedaagde 1] is verplicht over de hoofdsom of het niet-afgeloste deel daarvan een rendement te betalen van 15% (zegge vijftien procent) (…)
2.2
[gedaagde 1] is derhalve aan [eiser 2] verschuldigd de hoofdsom en vergoeding tezamen een bedrag van € 747.500 (…)
Artikel 3: Aflossing
3.2
[gedaagde 1] verplicht zich zo spoedig mogelijk de lening af te lossen. Aflossing dient in ieder geval voor
15 maart 2010 te hebben plaatsgevonden.
3.3
Ter meerdere zekerheid is [gedaagde 4] voornoemd en/of de heer [gedaagde 3], voornoemd, mede aansprakelijk voor de hoofdsom en staat garant voor de hoofdsom.(…)
Artikel 4: IngebrekestellingTenzij anders bepaald, is de vennootschap in gebreke door enkel verloop van een bepaalde termijn,door enkel verzuim, zonder dat enige ingebrekestelling, sommatie of andere formaliteit vereist is.(…)"
Deze overeenkomst is ondertekend door [eiser 2] en [gedaagde 1], alsmede ter meerdere zekerheid door[gedaagde 3], zowel namens [gedaagde 4] als in privé.
Het in deze overeenkomst genoemde bedrag van € 650.000,- is overgemaakt naar de bankrekeningen van [gedaagde 4] (in totaal € 500.000,- op 15 februari 2010), van[gedaagde 3] in privé (in totaal € 75.000,-) en van [gedaagde 7] (in totaal € 75.000,-).
2.10. [eiser 2] enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 4], vertegenwoordigd door[gedaagde 3], anderzijds zijn vervolgens op 7 maart 2010 een overeenkomst van geldlening aangegaan. Deze overeenkomst zal worden aangeduid als
overeenkomst IV.
In deze overeenkomst IV staat - voor zover relevant - het navolgende vermeld:
"OVERWEGENDE DATt
A. op in de periode 17 februari 2010 tot en met 5 maart 2010 van twee privé-bankrekening van [eiser 2] diverse betalingen hebben plaatsgevonden op diverse rekeningnummers in opdracht van mevrouw
[gedaagde 1] in totaal van een bedrag van € 245.000, welke als bijlage zijn bijgevoegd bij deze overeenkomst;
B. dat het totaal geleende bedrag van [eiser 2] thans aan mevrouw [gedaagde 1] in totaal € 245.000 bedraagt;
C. dat er reeds eerder een bedrag is geleend van € 650.000 hetgeen is vastgelegd middels een aparte lening overeenkomst
(…)
G de overeengekomen vergoeding bedraagt 15% van het totaal ter beschikking gestelde bedrag in deze overeenkomst van € 245.000.
H mevrouw [gedaagde 1] persoonlijk voor de hoofdsom en overeengekomen vergoeding garant staat;
I ter meerdere zekerheid de heer[gedaagde 3], geboren 4 maart 1964 en/of [gedaagde 4] voor de gehele hoofdsom garant staat;
J ten overvloede vermeld wordt dat de volgens de bijgevoegde specificatie van overboekingen van de privé-rekeningen van [eiser 2] in opdracht van mevrouw [gedaagde 1] en de heer [gedaagde 3] hebben plaatsgevonden.
(…)
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
Artikel 1: Hoofdsom
[eiser 2] heeft op in de periode 17 februari 2010 tot en met 5 maart 2010 in totaal € 245.000 ter leen verstrekt,
gelijk [gedaagde 1] ter leen heeft ontvangen van [eiser 2] de som van € 245.000.
Artikel 2: Vergoeding
2.1
[gedaagde 1] is verplicht over de hoofdsom of het niet-afgeloste deel daarvan een rendement te betalen van 15% (zegge vijftien procent) (…).
2.2
[gedaagde 1] is derhalve aan [eiser 2] verschuldigd de hoofdsom en vergoeding tezamen een bedrag van € 281.750 (...).
Artikel 3: Aflossing
3.2
[gedaagde 1] verplicht zich zo spoedig mogelijk de lening af te lossen. Aflossing dient in ieder geval voor
15 maart 2010 te hebben plaatsgevonden.
3.3
Ter meerdere zekerheid is [gedaagde 4] voornoemd en/of de heer [gedaagde 3], voornoemd, mede aansprakelijk voor de hoofdsom en staat garant voor de hoofdsom.(…)
Artikel 4: IngebrekestellingTenzij anders bepaald, is de vennootschap in gebreke door enkel verloop van een bepaalde termijn,door enkel verzuim, zonder dat enige ingebrekestelling, sommatie of andere formaliteit vereist is.(…)".
Deze overeenkomst is ondertekend door [eiser 2] en [gedaagde 1], alsmede ter meerdere zekerheid door[gedaagde 3], zowel namens [gedaagde 4] als in privé.
Het in deze overeenkomst genoemde bedrag van € 245.000,- is overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde 2] (in totaal € 95.000,-) en van[gedaagde 3] privé
(in totaal € 150.000,-).
2.11.
[eiser 2] heeft voorts in april 2010 met [gedaagde 1] een tweetal mondelinge overeenkomsten van geldlening gesloten (hierna aangeduid als
overeenkomst V en overeenkomst VI). Op basis daarvan heeft [eiser 2] aan [gedaagde 1] een bedrag van € 10.000,- en later een bedrag van € 1.500,- ter leen verstrekt.
Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde 1] een rendement van 15% verschuldigd is over het totaalbedrag van € 11.500,- en dat de geleende bedragen per direct opeisbaar zijn.
2.12.
Zowel [gedaagde 1] als[gedaagde 3] hebben vanaf maart 2010 aan [eiser 2] toezeggingen gedaan tot betaling. Ondanks deze toezeggingen hebben[gedaagde 3] noch [gedaagde 1] enige betalingen gedaan.
Bij (aangetekende) brieven van 22 juni 2010 heeft [eiser 2] [gedaagde 1] en[gedaagde 3] gesommeerd om binnen drie dagen het totaal van de geleende en gestorte bedragen aan hem terug te betalen.
Bij brief van 4 augustus 2010 is door de advocaat van Solvent Finance B.V. c.s. aan [gedaagde 1] en[gedaagde 3] een laatste termijn gesteld.
2.13.
[eiser 2] heeft op 6 augustus 2010 conservatoire derdenbeslagen gelegd ten laste van [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 7],[gedaagde 3] en [gedaagde 4].
2.14.
Op 9 september 2010 heeft de advocaat van[X], de voormalige echtgenote van[gedaagde 3], een brief aan de advocaat van Solvent Finance B.V. c.s. verzonden, welke - voor zover relevant - luidt:
"Allereerst laat ik u weten dat cliënte geen toestemming heeft verleend voor de door haar echtgenoot, de heer[gedaagde 3], zowel in persoon als ook als directeur van (één van) zijn ondernemingen verstrekte borgtochten, welke zij, voor zover deze niet reeds door mr. W.E. Boonk zijn vernietigd, hierbij alle vernietigt."
2.15.
[gedaagde 4], AK Vastgoed Beheer, AK Vastgoed, [gedaagde 2] en [gedaagde 8] zijn inmiddels in staat van faillissement verklaard:
AK Vastgoed Beheer op 18 januari 2011,[gedaagde 3] op 8 februari 2011,
[gedaagde 2] op 22 februari 2011, [gedaagde 8] op 1 maart 2011 en AK Vastgoed op
5 juli 2011.

3.Het geschil

3.1.
Solvent Finance B.V. c.s. vorderen - na wijziging van eis - hoofdelijke veroordeling van [gedaagden gezamenlijk]:
tot betaling aan Solvent Finance van:
I. € 60.000,- vermeerderd met 6% contractuele rente vanaf 28 december 2006;
IB. € 1.249,50 voor de kosten van de handschriftdeskundige, [Y];
en tot betaling aan [eiser 2] van:
II. € 90.000,-, vermeerderd met 6% contractuele rente vanaf 19 februari 2009;
III. € 747.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2010;
IV. € 308.750,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2010;
V. € 13.225,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2010;
alsmede hoofdelijke veroordeling [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 8] tot betaling aan Solvent Finance van:
VI. € 14.464,45, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de dag der dagvaarding;
en hoofdelijke veroordeling van AK Vastgoed Beheer en [gedaagde 4] tot betaling aan Solvent Finance van:
VII. € 11.834,55, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de dag der dagvaarding;
en veroordeling van AK Vastgoed Beheer tot betaling aan Solvent Finance van:
VIII. € 7.508,90 en € 5.295,50 , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
een en ander met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden gezamenlijk] tot betaling van een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 6.545,-, alsmede tot betaling van de kosten van het geding en de kosten van de beslagen.
3.2.
[gedaagde 3] voert verweer en concludeert Solvent Finance B.V. c.s. niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, althans deze hen te ontzeggen, met afwijzing van de vordering tot rentebetaling over dit bedrag, althans de vorderingen van Solvent Finance B.V. c.s. te matigen tot een door de rechtbank te bepalen bedrag, de vordering van Solvent Finance B.V. c.s. jegens[gedaagde 3] tot betaling van buitengerechtelijke kosten af te wijzen en Solvent Finance B.V. c.s. te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna verder - voor zover van belang - nader ingegaan bij de beoordeling.

4.De beoordeling

4.1.
Vastgesteld wordt dat alleen[gedaagde 3] in rechte is verschenen en verweer heeft gevoerd. Nu de stukken van het geding tot het geven van een beslissing reeds vóór de faillietverklaring van [gedaagde 4], AK Vastgoed Beheer, AK Vastgoed, [gedaagde 2] en [gedaagde 8] aan de rechtbank waren overgelegd, kan - mede gelet op de uitzonderingsbepaling van artikel 30 Faillissementswet - ook tegen deze gedaagden een vonnis op tegenspraak worden gewezen.
de vorderingen op[gedaagde 3]
4.2.
[gedaagde 3] heeft meerdere verweren aangevoerd. Deze zullen hierna afzonderlijk en zoveel mogelijk per overeenkomst worden beoordeeld.
Ten aanzien van de overeenkomsten I en II
4.3.
Solvent Finance B.V. c.s. stellen dat de in december 2006 en in februari 2009 mondeling gesloten overeenkomsten (de overeenkomsten I en II), die nadien op schrift zijn gesteld, door[gedaagde 3] op 15 februari 2010 voor akkoord zijn ondertekend.
Zij stellen dat blijkens deze overeenkomsten[gedaagde 3] in privé garant staat voor de terugbetaling van de door Solvent Finance B.V. c.s. aan AK Vastgoed Beheer en/of [gedaagde 4] respectievelijk aan [gedaagde 4] geleende bedragen.
4.4.
[gedaagde 3] betwist dat deze overeenkomsten (I en II) door hem zijn ondertekend en dat deze overeenkomsten de inhoud van de destijds tussen partijen mondeling gesloten overeenkomsten dekken. Volgens[gedaagde 3] zijn de beide bedragen door Solvent Finance B.V. c.s. verstrekt om te kunnen participeren in de twee vennootschappen van[gedaagde 3].[gedaagde 3] stelt dat het in privé garant staan voor terugbetaling van deze bedragen nimmer is overeengekomen en dat ook geen afspraken zijn gemaakt over de aflossing en de rente.
4.5.
Vastgesteld wordt dat de overeenkomsten I en II zijn geparafeerd en voorzien van een handtekening bij de naam van[gedaagde 3].
Solvent Finance c.s. en[gedaagde 3] hebben - zoals besproken tijdens de comparitie van partijen - in onderling overleg de handschriftdeskundige [Y] (hierna ook: de handschriftdeskundige) verzocht te onderzoeken of steun bestaat voor de hypothese dat de handtekening, kennelijk voorstellende de handtekening van[gedaagde 3], op de overeenkomsten I en II niet, althans niet de echte handtekening is van[gedaagde 3].
4.6.
Deze handschriftdeskundige concludeert in zijn - door Solvent Finance B.V. c.s. bij de conclusie van repliek in het geding gebrachte - verslag van 25 mei 2012 op basis van het door hem verrichte onderzoek dat er volgens hem geen grond bestaat om aan de authenticiteit van de betwiste handtekeningen te twijfelen en dat schriftkenmerken die duiden op nabootsing niet zijn aangetroffen.[gedaagde 3]
4.7.
[gedaagde 3] heeft aangegeven zeer verrast te zijn door deze conclusie van de deskundige, daar hij zich niet kan herinneren en kan voorstellen dat hij zijn handtekening onder de betreffende documenten heeft geplaatst.
Geconcludeerd wordt dat[gedaagde 3] echter geen concrete bezwaren heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van de bevindingen van deze handschriftdeskundige. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om van de door de handschriftdeskundige ingenomen conclusie af te wijken en gaat er in haar verdere beoordeling vanuit dat[gedaagde 3] zijn handtekening heeft geplaatst onder de overeenkomsten I en II.[gedaagde 3]
4.8.
[gedaagde 3] stelt dat de afspraken die in de betreffende lening- overeenkomsten staan vermeld inhoudelijk niet aansluiten op de wijze waarop de geldbedragen zijn verstrekt, namelijk het kunnen participeren door Solvent Finance B.V. c.s. in de twee vennootschappen van[gedaagde 3] waarbij het in privé garant staan voor terugbetaling van deze bedragen destijds nimmer is besproken en overeengekomen.
heeft echter zijn stellingen op dit punt niet nader gedocumenteerd of met feiten of andere omstandigheden onderbouwd.
Gelet op de ondertekening van beide overeenkomsten door[gedaagde 3], moet het er derhalve voor worden gehouden dat[gedaagde 3] akkoord was met de schriftelijke vastlegging van de tussen partijen gemaakte afspraken, zodat de rechtbank van de inhoud van deze overeenkomsten zal uitgaan.
4.9.
[gedaagde 3] voert voorts aan dat[X], zijn voormalige echtgenote, toestemming had moeten verlenen voor het aangaan van deze overeenkomsten waarmee hij zich als borg voor de schuld van derden heeft verbonden. Nu zij dit niet heeft gedaan, heeft zij deze overeenkomsten (met haar brief van 9 september 2010) rechtsgeldig op grond van artikel 1:89 BW vernietigd, direct nadat zij kennis had gekregen van het bestaan van deze overeenkomsten.
Deze stelling wordt door Solvent Finance B.V. c.s. gemotiveerd betwist.
4.10.
Artikel 1:89 BW bepaald dat een rechtshandeling die in strijd met artikel 1:88 BW is verricht kan worden vernietigd door de echtgenoot, zonder wiens toestemming een in artikel 1:88 BW genoemde rechtshandeling is verricht.
Artikel 1:88 lid 1, aanhef en onder c, BW bepaalt - voor zover hier van belang - dat een echtgenoot de toestemming van de andere echtgenoot behoeft voor overeenkomsten die ertoe strekken dat hij, anders dan in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf, zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt, of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde bindt (Hoge Raad 29/11/2002, NJ 2003, 152). Deze bepaling heeft betrekking op een door de wetgever als uitzonderlijk en riskant aangemerkte categorie van handelingen, namelijk het verstrekken van borgtocht en andere zekerheden voor schulden van derden. Deze uitzondering op het toestemmingsvereiste dient volgens de Hoge Raad restrictief te worden uitgelegd (Hoge Raad 22/06/1962, NJ 1963, 53).
4.11. Op grond van artikel 1:88 lid 5 BW is geen toestemming van de andere echtgenoot vereist indien de rechtshandeling wordt verricht door een bestuurder van een naamloze vennootschap of van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die daarvan alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid der aandelen houdt en mits zij geschiedt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap.
4.12. Vast staat dat[gedaagde 3] bestuurder is van en de meerderheid der aandelen houdt van de vennootschappen die de overeenkomsten I en II zijn aangegaan, te weten
[gedaagde 4] en AK Vastgoed Beheer.[gedaagde 3] is blijkens het handelsregister van de Kamer van Koophandel enig aandeelhouder en bestuurder van
[gedaagde 4] en enig bestuurder van AK Vastgoed Beheer.
Uit het vorenstaande volgt dat aan het eerste vereiste van artikel 1:88 lid 5 BW is voldaan.
4.13.
Daarnaast is op grond van artikel 1:88 lid 5 BW geen toestemming van de andere echtgenoot vereist, indien de rechtshandeling wordt verricht "ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap". Van een normale bedrijfsuitoefening is sprake, indien het door de borg uitgeoefende beroep of bedrijf kenmerkend is voor de onderneming. De rechtshandeling dient naar zijn aard en/of risico niet af te wijken van wat bij de uitoefening van het bedrijf gangbaar is (Hoge Raad 14/03/2000, NJ 2000, 689;
Hoge Raad 08/07/2005, NJ 2006, 96).
4.14.
[gedaagde 3] stelt dat de overeenkomsten I en II zijn aangegaan door
[gedaagde 4] en AK Vastgoed Beheer en dat tot de normale bedrijfsuitoefening van deze vennootschappen niet behoort de aan- en verkoop van onroerend goed.[gedaagde 3] verwijst in dit verband naar het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van AK Vastgoed, waarvan de bedrijfsomschrijving luidt “handel in- en exploitatie van onroerende zaken” en voert aan dat
deze vennootschap geen partij is bij de overeenkomsten I en II.
Uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat
[gedaagde 3] enig bestuurder is van AK Vastgoed en dat [gedaagde 4] enig aandeelhouder van deze vennootschap is.[gedaagde 3] is voorts enig bestuurder van en aandeelhouder in [gedaagde 4] en bestuurder/directeur in AK Vastgoed Beheer.[gedaagde 3] moet worden beschouwd als de feitelijk beleidsbepaler van deze drie vennootschappen, omdat hij namens alle drie vennootschappen handelde. Eventuele onduidelijkheid over de vennootschap die hij in een concreet geval vertegenwoordigde, dient voor zijn rekening en risico te komen.
In de overeenkomsten I en II is bepaald dat de geleende bedragen worden aangewend ter financiering van onroerend goed voor “[gedaagde 3] en/of haar dochtervennootschappen” en verder dat “aangekocht onroerend goed in [gedaagde 4], AK Vastgoed Beheer en AK Vastgoed dienen als onderpand ter meerdere zekerheid”. Hoewel alleen [gedaagde 4] en/of AK Vastgoed Beheer – (beiden) vertegenwoordigd door[gedaagde 3] in privé – partij zijn bij de overeenkomsten I en II, wordt ook in deze overeenkomsten AK Vastgoed vermeld. De rechtbank leidt hieruit af dat partijen de bedoeling hebben gehad (of in ieder geval jegens elkaar het gerechtvaardigd vertrouwen mochten hebben) dat [gedaagde 4] en haar dochtervennootschappen, allen vertegenwoordigd door[gedaagde 3] in privé, als één geheel moeten worden beschouwd. Dit oordeel wordt niet anders, indien het van Solvent Finance B.V. c.s. geleende geld slechts is aangewend voor de aankoop van onroerend goed door [gedaagde 4] en AK Vastgoed Beheer.
Uit het voorgaande volgt dat het aangaan van voormelde overeenkomsten van geldlening met als doel de aankoop van onroerend goed vallen onder de bedrijfsomschrijving van de aan[gedaagde 3] gelieerde vennootschappen en derhalve zijn aangegaan ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening, waardoor voor de door[gedaagde 3] verleende borgstelling geen toestemming van zijn echtgenoot vereist was.
Hieruit volgt dat aan de echtgenote van[gedaagde 3] geen beroep op vernietigbaarheid (ex artikel 1:89 BW) van de overeenkomsten I en II toekomt.
4.15.
Op grond van het vorenstaande liggen de vorderingen van Solvent Finance B.V. c.s. van € 60.000,- en € 90.000,- (op grond van overeenkomst I en II) voor toewijzing gereed. De door Solvent Finance B.V. c.s. gevorderde rente zal worden toegewezen als hierna in het dictum vermeld.
Ten aanzien van de overeenkomsten III en IV
4.16.
[gedaagde 3] betwist partij te zijn bij de overeenkomsten III en IV.
4.17.
In beide overeenkomsten (III en IV) staat vermeld dat [eiser 2] aan [gedaagde 1] de daarin genoemde geldbedragen heeft geleend. Onbetwist is dat [eiser 2] de geleende bedragen naar diverse rekeningnummers, waaronder de bankrekeningen van
[gedaagde 4] en [gedaagde 3] privé, zijn overgemaakt.
Verder staat in deze overeenkomsten (III en IV) vermeld dat[gedaagde 3] in privé en/of [gedaagde 4] ter meerdere zekerheid mede aansprakelijk is/zijn voor de hoofdsom en garant staat/staan voor (de terugbetaling van) de gehele hoofdsom.
Onbetwist is dat bij de vermelding "Ter meerdere zekerheid", zowel “namens [gedaagde 4]” als “privé”, de handtekening van[gedaagde 3] staat geplaatst.
Uit de tekst van de overeenkomsten III en IV volgt dat[gedaagde 3] zich in privé
(als borg) garant heeft gesteld tegenover [eiser 2] (als schuldeiser) tot nakoming van de verbintenis die [gedaagde 1] (als hoofdschuldenaar) tegenover [eiser 2] als schuldeiser heeft of zal krijgen. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat [gedaagde 4] en
[gedaagde 3] in privé in de hoedanigheid van borg partij zijn bij de overeenkomsten III en IV.
4.18.
[gedaagde 3] stelt voorts dat zijn (voormalige) echtgenote deze overeenkomsten rechtsgeldig heeft vernietigd op grond van artikel 1:89 BW, nu zij geen toestemming heeft gegeven voor het aangaan van deze overeenkomsten.
Solvent Finance B.V. c.s. betwisten deze stelling van[gedaagde 3] en stellen dat
(op grond van artikel 1:88 lid 5 BW) als bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde 4] geen toestemming van zijn echtgenote nodig had voor het aangaan van deze borgstellingen, aangezien deze zijn geschied ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap. Solvent Finance B.V. c.s. verwijzen in dit verband naar de bedrijfsomschrijving van [gedaagde 4], zoals blijkt uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel: “beheer- en managementactiviteiten”.
4.19.
Als onbetwist staat vast dat [eiser 2] van het totaal op basis van overeenkomst III geleende bedrag (€ 650.000,-) een bedrag van € 500.000,- heeft overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde 4] en een bedrag van € 75.000,- heeft overgemaakt naar de privérekening van[gedaagde 3] (productie 25 bij conclusie van repliek). Voorts staat vast dat [eiser 2] uit hoofde van overeenkomst IV (de overeenkomst van geldlening van € 245.000,-) op de bankrekening van[gedaagde 3] privé een bedrag van € 150.000,- heeft overgemaakt.[gedaagde 3]
4.20.
[gedaagde 3] heeft de stellingen van Solvent Finance B.V. c.s. dat [gedaagde 1] en[gedaagde 3] liquiditeiten nodig hadden voor de aankoop van onroerend goed en het opzetten van een uitzendbureau en dat met het geld van de leningen[gedaagde 3] onder meer een pand heeft gekocht aan de [adres] voor € 96.906,55, twee auto's voor een bedrag van € 275.500,- en crediteuren van AK Vastgoed Beheer heeft afgelost voor een bedrag van € 58.000,-, niet althans onvoldoende betwist, zodat de rechtbank hiervan als vaststaand uit zal gaan.
4.21.
Gelet op hetgeen hiervoor onder randnummer 4.14 is overwogen, geldt ook in dit verband dat[gedaagde 3] als bestuurder/enig aandeelhouder/directeur en feitelijk beleidsbepaler namens de vennootschappen [gedaagde 4], AK Vastgoed Beheer en AK Vastgoed heeft gehandeld, waarbij enige onduidelijkheid over de vennootschap die hij in een concreet geval vertegenwoordigde voor zijn rekening en risico dient te komen. Voorts geldt dat het aflossen van crediteuren en de aankoop van een of meer auto’s ten behoeve van (een van) de vennootschap(pen) tot de normale bedrijfsuitoefening van die vennootschap(pen) behoren. Gelet op de overweging onder randnummer 4.20, in samenhang met hetgeen hiervoor is overwogen onder randnummer 4.14, moet het er voor worden gehouden dat de onweersproken gestelde bestedingen van de geleende geldbedragen (onder de overeenkomsten III en IV) vallen onder de bedrijfsomschrijving van de aan
[gedaagde 3] gelieerde vennootschappen en zijn verricht ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening, waardoor voor de door[gedaagde 3] verleende borgstelling geen toestemming van zijn echtgenoot vereist was. Uit het vorenstaande volgt dat de echtgenote van[gedaagde 3] geen beroep toekomt op artikel 1:89 BW.
4.22.
De stelling van[gedaagde 3] dat de door hem ontvangen bedragen (op grond van overeenkomst III en IV) bij [gedaagde 1] of haar crediteuren terecht zijn gekomen en hij op geen enkele wijze heeft geprofiteerd van die geleende gelden, kan in het licht van het vorenstaande verder onbesproken blijven.[gedaagde 3]
4.23.
[gedaagde 3] beroept zich ten aanzien van de overeenkomsten III en IV op bedrog (artikel 3:44 BW) en dwaling (artikel 6:228 lid 1 onder c BW), aangezien hij door de handelswijze van [gedaagde 1] in deze situatie verwikkeld is geraakt. Daarnaast doet hij een beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 jo 6:248 BW).
[gedaagde 3] voert in dit verband aan dat hij bij de totstandkoming van beide overeenkomsten is uitgegaan van de – naar later is gebleken – opzettelijk onjuiste mededelingen van [gedaagde 1] omtrent de miljoenenerfenis, die in haar bezit zou zijn dan wel spoedig zou komen. Volgens[gedaagde 3] was [eiser 2] al eerder op de hoogte van de oplichtingpraktijken van [gedaagde 1] en had [eiser 2] hem hiervoor moeten waarschuwen. Mede vanwege de financiële achtergrond van [eiser 2] meent[gedaagde 3] dat sprake is van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW, zodat ook op grond hiervan de vorderingen van Solvent Finance B.V. c.s. moeten worden afgewezen.
4.24.
De rechtbank wijst het beroep op bedrog door[gedaagde 3] af.
[eiser 2] had, mede gelet op eigen stellingen van[gedaagde 3] op dit punt en de geruststellende mededelingen van[gedaagde 3] over [gedaagde 1], geen reden om het bestaan van bedrog van de zijde van [gedaagde 1] en een wilsgebrek in de hier bedoelde zin aan de zijde van[gedaagde 3] te veronderstellen. Op grond van de in het vijfde lid van artikel
3:44 BW neergelegde uitzonderingsregel kan[gedaagde 3] jegens [eiser 2] geen beroep doen op bedrog zijdens [gedaagde 1].
4.25.
Ook het beroep op dwaling kan niet slagen. Onbetwist is dat [eiser 2] onderzoek heeft verricht naar de persoon van [gedaagde 1] en vervolgens[gedaagde 3] heeft geconfronteerd met zijn bevindingen, waaronder informatie over de oplichtingpraktijken van [gedaagde 1].[gedaagde 3] heeft deze informatie (kennelijk mede op basis van gesprekken met [gedaagde 1]) ontkent, waarbij gesteld noch gebleken is dat[gedaagde 3] zelf onderzoek heeft gedaan naar de achtergrond van [gedaagde 1], teneinde een onjuiste voorstelling van zaken te voorkomen. Gelet op deze omstandigheden blijft de dwaling, voor zover daarvan al sprake zou zijn, voor rekening van[gedaagde 3].
4.26.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid door[gedaagde 3] het volgende.
Artikel 6:248 BW bepaalt in het eerste lid, kort gezegd, dat de rechtsgevolgen van een overeenkomst worden beheerst door hetgeen partijen zijn overeengekomen. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Het antwoord op de vraag of de redelijkheid en billijkheid aan een beroep op een contractueel beding in de weg staan, hangt derhalve af van tal van omstandigheden, zoals de aard en de verdere inhoud van de overeenkomst, de maatschappelijke positie en onderlinge verhoudingen tussen partijen, de wijze waarop het beding tot stand is gekomen, de mate waarin de wederpartij zich de strekking van het beding bewust is geweest.
Voor een geslaagd beroep op deze beperkende werking dient in ieder geval uitvoerig te worden gemotiveerd waarom de redelijkheid en billijkheid de toepassing van een (concreet) contractueel beding in de weg staan.
heeft in dit verband slechts gesteld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om hem als borg onder de verschillende overeenkomsten aan te spreken, nu hij zich door de oplichtingpraktijken van [gedaagde 1] borg heeft gesteld voor de door haar en haar vennootschappen aangegane leningen. Deze stelling van[gedaagde 3] kan zonder nadere motivering en onderbouwing niet worden gevolgd. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat gesteld noch gebleken is dat
zelf onderzoek heeft gedaan naar de achtergrond van [gedaagde 1], teneinde een onjuiste voorstelling van zaken te voorkomen. Aldus heeft[gedaagde 3] naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan zijn stelplicht op dit punt, zodat zijn verweer op dit punt zal worden gepasseerd.
4.27.
Ook het beroep van[gedaagde 3] op eigen schuld aan de zijde van [eiser 2] (artikel 6:101 BW) kan niet slagen. Dit artikel ziet op de vermindering van een schadevergoedingsplicht, terwijl[gedaagde 3] door [eiser 2] wordt aangesproken tot nakoming van zijn betalingsverplichtingen uit de overeenkomst III en IV.
4.28.
[eiser 2] vordert betaling van[gedaagde 3] van een bedrag van € 308.750,- uit hoofde van overeenkomst IV. Uit de overeenkomst blijkt echter dat verschuldigd is een bedrag van € 245.000,- aan hoofdsom, vermeerderd met een rendementsvergoeding van 15%. Hieruit volgt dat slechts verschuldigd is een bedrag van (€ 245.000,- + € 36.750,-)
€ 281.750,- uit hoofde van overeenkomst IV. Hetgeen door [eiser 2] meer of anders is gevorderd op dit punt, wordt derhalve als onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd afgewezen.
4.29.
Uit het vorenstaande volgt dat de vorderingen van [eiser 2] op[gedaagde 3] (in privé) tot betaling van respectievelijk een bedrag van € 747.500,- (te weten: het bedrag aan hoofdsom van de geldlening ad € 650.000,- vermeerderd met de overeengekomen vergoeding van 15%, zijnde een bedrag van € 97.500,-) uit hoofde van de overeenkomst III en een bedrag van € 281.750,- (te weten: het bedrag aan hoofdsom van de geldlening ad
€ 245.000,-, vermeerderd met de overeengekomen vergoeding van 15%, zijnde een bedrag van € 36.750,-) uit hoofde van de overeenkomst IV voor toewijzing gereed liggen.
Nu door[gedaagde 3] geen verweer is gevoerd tegen de door Solvent Finance B.V. c.s. in dit verband gevorderde rente, zal de wettelijke rente worden toegewezen als hierna in het dictum vermeld.
Ten aanzien van de overeenkomsten V en VI
4.30.
[eiser 2] vordert van[gedaagde 3] betaling van een bedrag van in totaal € 13.225,- uit hoofde van een tweetal mondelinge overeenkomsten van geldlening
(de overeenkomsten V en VI), aangegaan in of omstreeks de maand april 2010.
Nadat[gedaagde 3] heeft betwist partij te zijn bij deze mondeling overeengekomen overeenkomsten van geldlening, hebben Solvent Finance B.V. c.s. hierop niet meer gereageerd. Dit verweer van[gedaagde 3] treft derhalve doel, zodat dit onderdeel van de vordering van Solvent Finance B.V. c.s. ten aanzien van[gedaagde 3] zal worden afgewezen.
Ontvreemding documenten van[gedaagde 3] door [eiser 2]
4.31.[gedaagde 3] stelt dat [eiser 2] diverse documenten, zoals alle genoemde originele overeenkomsten en vertrouwelijke privépost, zou hebben ontvreemd en verwijst daarbij naar het proces-verbaal van aangifte van 18 oktober 2010 bij de politie (productie 2 bij conclusie van antwoord). Nu[gedaagde 3] hieraan geen enkel rechtsgevolg verbindt, zal de rechtbank deze stelling passeren.
rente
4.32.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat door[gedaagde 3] geen verweer is gevoerd tegen de door Solvent Finance B.V. c.s. en/of [eiser 2] gevorderde rente, zodat dit onderdeel van de vorderingen zal worden toegewezen als hierna vermeld.
buitengerechtelijke incassokosten
4.33.
Solvent Finance B.V. c.s. vorderen voorts vergoeding van de buitengerechtelijk incassokosten ten bedrage van € 6.545,-.[gedaagde 3] heeft slechts als verweer gevoerd dat hij in privé geen partij is bij de overeenkomsten en daardoor deze kosten niet verschuldigd is. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt dit verweer niet.
De door Solvent Finance B.V. c.s. gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen echter, overeenkomstig de aanbevelingen van het rapport Voorwerk II, worden gematigd en begroot op € 2.842,-, omdat de in dit rapport gehanteerde tarieven in zijn algemeenheid redelijk worden geacht en Solvent Finance B.V. c.s. onvoldoende hebben gesteld waaruit blijkt dat meer werkzaamheden zijn verricht dan in dit forfaitaire tarief liggen besloten.
kosten handschriftdeskundige
4.34.
Solvent Finance B.V. c.s. vorderen vergoeding van de kosten die zij hebben gemaakt voor het inschakelen van de handschriftdeskundige en stellen dat zij in totaal een bedrag van € 1.249,50 aan deze deskundige heeft voldaan. Nu de handschriftdeskundige heeft geconcludeerd dat de betwiste handtekeningen afkomstig zijn van[gedaagde 3] vordert Solvent Finance B.V. c.s. – (bij conclusie van repliek na vermeerdering van eis) – de betaling van dit bedrag door[gedaagde 3].
betwist dat deze kosten voor zijn rekening dienen te komen, nu de bewijslast van de authenticiteit bij Solvent Finance B.V. c.s. ligt.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Juist is dat op Solvent Finance B.V. c.s. de bewijslast rustte van hun stellingen op dit punt en vast staat dat Solvent Finance B.V. c.s. het deskundigenhonorarium ten bedrage van € 1.249,50 hebben voorgeschoten. Het staat Solvent Finance B.V. c.s. vervolgens vrij, bij wijze van eisvermeerdering, betaling van deze kosten te vorderen. Vastgesteld wordt dat[gedaagde 3] zich niet tegen deze eiswijziging heeft verzet en geen verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van deze vordering.
De vraag wie van de partijen uiteindelijk de kosten van de deskundige voor haar rekening dient te nemen, dient te worden beslist bij de proceskostenbeslissing ex artikel 237 Rv.
Naar het oordeel van de rechtbank dient dit honorarium onderdeel te vormen van de door[gedaagde 3] te betalen proceskosten, nu[gedaagde 3] op dit punt in het ongelijk is gesteld.
Beslagkosten
4.35.
De beslaglegger is op straffe van nietigheid van het beslag verplicht om een aan gedaagde(n) uitgebrachte dagvaarding binnen acht dagen aan de derdenbeslagene(n) te betekenen. Nu uit de door Solvent Finance B.V. c.s. overgelegde stukken niet blijkt dat de dagvaarding is overbetekend, is het beslag nietig en dienen de gemaakte kosten voor rekening van Solvent Finance B.V. c.s. te blijven.
Slotsom
4.36.
Uit al het vorenstaande volgt dat de vorderingen van Solvent Finance B.V. c.s. op[gedaagde 3] als volgt kunnen worden toegewezen:
-[gedaagde 3] zal worden veroordeeld tot betaling aan Solvent Finance van € 60.000,- uit hoofde van overeenkomst I, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 6% vanaf 29 december 2006 tot aan de dag der algehele voldoening (randnummer 4.15);
-[gedaagde 3] zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiser 2] van € 90.000,- uit hoofde van overeenkomst II, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 6% vanaf 19 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening (randnummer 4.15);
-[gedaagde 3] zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiser 2] van € 747.500,- uit hoofde van overeenkomst III, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening (randnummer 4.29);
-[gedaagde 3] zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiser 2] van € 281.750,- uit hoofde van overeenkomst IV, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening (randnummer 4.29).
De vorderingen van Solvent Finance B.V. c.s. uit hoofde van de overeenkomsten V en VI worden afgewezen (randnummer 4.30).
[gedaagde 3] zal worden veroordeeld tot betaling een bedrag van € 2.842,- aan buitengerechtelijke incassokosten (randnummer 4.33) .
[gedaagde 3] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. Deze proceskosten worden begroot op:
- dagvaarding €  87,93
  • griffierecht €  4.951,00
  • deskundigenhonorarium €  1.249,50
  • salaris advocaat
Totaal € 10.551,43
de vorderingen van Solvent Finance B.V. c.s. en/of [eiser 2] op respectievelijk [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 8], [gedaagde 4], AK Vastgoed Beheer,AK Vastgoed, [gedaagde 7], en [gedaagde 9]
de vorderingen op [gedaagde 1]
4.37.
Solvent Finance B.V. c.s. vorderen van
[gedaagde 1]betaling van een bedrag van € 60.000,- aan Solvent Finance uit hoofde van de overeenkomst I en betaling van een bedrag van € 90.000,- aan [eiser 2] uit hoofde van de overeenkomst II.
Vastgesteld wordt dat [gedaagde 1] geen contractspartij is bij deze overeenkomsten.
Nu Solvent Finance B.V. c.s. verder geen onderbouwing van dit deel van hun vorderingen hebben gegeven, zullen deze vorderingen ten aanzien van [gedaagde 1] worden afgewezen.
Solvent Finance B.V. c.s. vorderen van
[gedaagde 1]betaling aan [eiser 2] van een bedrag van € 747.500,- uit hoofde van de overeenkomst III, vermeerderd met rente.
Nu deze vordering de rechtbank niet onrechtmatig en ongegrond voorkomt, zal deze vordering als niet weersproken worden toegewezen. De gevorderde rente zal, als niet weersproken, worden toegewezen als hierna vermeld.
Solvent Finance B.V. c.s. vorderen voorts van
[gedaagde 1]betaling aan [eiser 2] van een bedrag van € 308.750,- uit hoofde van de overeenkomst IV, vermeerderd met rente.
Zoals hiervoor (onder randnummer 4.28) is overwogen, blijkt uit de overeenkomst IV dat slechts verschuldigd is een bedrag van € 245.000,- vermeerderd met een rendementsvergoeding van 15%, zodat hieruit volgt dat [gedaagde 1] aan [eiser 2] verschuldigd is een bedrag van
(€ 245.000,- + € 36.750,-) € 281.750,-. Nu de vordering van [eiser 2] tot voormeld bedrag van € 281.750,-- niet onrechtmatig en ongegrond voorkomt, zal de vordering tot dit bedrag als niet weersproken worden toegewezen. De gevorderde rente zal, als niet weersproken, worden toegewezen als hierna vermeld. Het bedrag dat door [eiser 2] meer of anders is gevorderd, wordt als onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd afgewezen.
Solvent Finance B.V. c.s. vorderen nog van
[gedaagde 1]betaling aan [eiser 2] van een bedrag van in totaal € 13.225,- uit hoofde van de overeenkomsten V en VI, vermeerderd met rente.
Ook deze vorderingen komen de rechtbank niet onrechtmatig en ongegrond voor, zodat deze als niet weersproken zullen worden toegewezen.
Solvent Finance B.V. c.s. vorderen tenslotte van
[gedaagde 1]betaling aan Solvent Finance van een bedrag van in totaal € 14.464,45,- in verband met door haar verrichte werkzaamheden, vermeerderd met rente. Ook deze vordering komt de rechtbank niet onrechtmatig en ongegrond voor, zodat deze als niet weersproken zal worden toegewezen. In het lichaam van de dagvaarding is de datum met ingang waarvan de rente wordt gevorderd niet genoemd, zodat de rente zal worden toegewezen met ingang van de dag der dagvaarding.
De door Solvent Finance B.V. c.s. gevorderde vergoeding van de buitengerechtelijk incassokosten zullen, overeenkomstig de aanbevelingen van het rapport Voorwerk II, worden gematigd en begroot op € 2.842,-, zoals hiervoor (onder randnummer 4.33) is aangegeven.
Ten aanzien van de beslagkosten geldt dat uit de door Solvent Finance B.V. c.s. overgelegde stukken niet blijkt dat de dagvaarding is overbetekend aan de derdenbeslagene(n), zodat het beslag nietig is en de gemaakte kosten voor rekening van Solvent Finance B.V. c.s. dienen te blijven.
Solvent Finance B.V. c.s. stelt dat zij kosten hebben gemaakt voor het inschakelen van een handschriftdeskundige en dat zij in totaal een bedrag van € 1.249,50 heeft voldaan.
Vastgesteld wordt dat deze kosten zijn gemaakt in de procedure tussen Solvent Finance B.V. c.s. en[gedaagde 3], naar aanleiding van het door hem gevoerde verweer.
Nu Solvent Finance B.V. c.s. verder geen nadere onderbouwing van dit deel van hun vordering hebben gegeven, zal deze vordering ten aanzien van
[gedaagde 1]worden afgewezen.
[gedaagde 1]zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze proceskosten worden begroot op:
- dagvaarding €  87,93
  • griffierecht €  4.951,00
  • salaris advocaat
Totaal €  6.459,93
de vorderingen op [gedaagde 2] en [gedaagde 8]
4.38.
Solvent Finance B.V. c.s. vorderen van
[gedaagde 2]en[gedaagde 8]betaling van een bedrag van € 60.000,- aan Solvent Finance uit hoofde van de overeenkomst I en betaling van een bedrag van € 90.000,- aan [eiser 2] uit hoofde van de overeenkomst II.
Vastgesteld wordt dat deze vennootschappen geen contractspartij zijn bij deze overeenkomsten. Nu Solvent Finance B.V. c.s. verder geen onderbouwing van dit deel van hun vorderingen hebben gegeven, zullen deze vorderingen ten aanzien van
[gedaagde 2]en[gedaagde 8]worden afgewezen.
Solvent Finance B.V. c.s. vorderen voorts van
[gedaagde 2]en[gedaagde 8]betaling aan [eiser 2] van respectievelijk een bedrag van € 747.500,- uit hoofde van de overeenkomst III, vermeerderd met rente, en een bedrag van € 308.750,- uit hoofde van de overeenkomst IV, vermeerderd met rente, alsmede een bedrag van in totaal € 13.225,- uit hoofde van de overeenkomsten V en VI, vermeerderd met rente.
Vastgesteld wordt dat
[gedaagde 2]en[gedaagde 8]geen partij zijn bij deze overeenkomsten. Nu Solvent Finance B.V. c.s. geen nadere onderbouwing van deze vorderingen betrekking hebbende op deze overeenkomsten hebben gegeven, worden deze vorderingen als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Solvent Finance vorderen voorts betaling van
[gedaagde 2]en[gedaagde 8]van een bedrag van € 14.464,65, vermeerderd met rente, voor door haar uitgevoerde administratieve werkzaamheden.
Nu deze vordering niet onrechtmatig en ongegrond voorkomt, zal deze als niet weersproken worden toegewezen. In het lichaam van de dagvaarding is de datum met ingang waarvan de rente wordt gevorderd niet genoemd, zodat de rente zal worden toegewezen met ingang van de dag der dagvaarding.
De door Solvent Finance B.V. c.s. gevorderde vergoeding van de buitengerechtelijk incassokosten zullen, overeenkomstig de aanbevelingen van het rapport Voorwerk II, worden gematigd en begroot op € 2.842,-, zoals hiervoor (onder randnummer 4.33) is aangegeven.
Ten aanzien van de beslagkosten geldt dat uit de door Solvent Finance B.V. c.s. overgelegde stukken niet blijkt dat de dagvaarding is overbetekend aan de derdenbeslagene(n), zodat het beslag nietig is en de gemaakte kosten voor rekening van Solvent Finance B.V. c.s. dienen te blijven.
Solvent Finance B.V. c.s. stelt dat zij kosten hebben gemaakt voor het inschakelen van een handschriftdeskundige en dat zij in totaal een bedrag van € 1.249,50 heeft voldaan.
Vastgesteld wordt dat deze kosten zijn gemaakt in de procedure tussen Solvent Finance B.V. c.s. en[gedaagde 3], naar aanleiding van het door hem gevoerde verweer.
Nu Solvent Finance B.V. c.s. verder geen nadere onderbouwing van dit deel van hun vordering hebben gegeven, zal deze vordering ten aanzien van
[gedaagde 2]en[gedaagde 8]worden afgewezen.
[gedaagde 2]en[gedaagde 8]zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze proceskosten worden begroot op:
- dagvaarding €  87,93
  • griffierecht €  4.951,00
  • salaris advocaat
Totaal €  6.459,93
de vorderingen op [gedaagde 4]
4.39.
Solvent Finance B.V. c.s. vorderen van
[gedaagde 4]betaling van een bedrag van € 60.000,- aan Solvent Finance uit hoofde van de overeenkomst I en betaling van een bedrag van € 90.000,- aan [eiser 2] uit hoofde van de overeenkomst II.
Nu deze vorderingen niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, zullen deze als niet weersproken worden toegewezen. De gevorderde rente zal eveneens, als niet weersproken, worden toegewezen als hierna vermeld.
Solvent Finance B.V. c.s. vorderen van
[gedaagde 4]betaling aan [eiser 2] van een bedrag van € 747.500,- uit hoofde van de overeenkomst III, vermeerderd met rente.
Ook deze vordering komt de rechtbank niet onrechtmatig en ongegrond voor, zodat deze vordering als niet weersproken zal worden toegewezen. De gevorderde rente zal, als niet weersproken, worden toegewezen als hierna vermeld.
Solvent Finance B.V. c.s. vorderen voorts van
[gedaagde 4]betaling aan [eiser 2] van een bedrag van € 308.750,- uit hoofde van de overeenkomst IV, vermeerderd met rente.
Zoals hiervoor (onder randnummer 4.28) is overwogen, blijkt uit de overeenkomst IV dat slechts verschuldigd is een bedrag van € 245.000,- vermeerderd met een rendementsvergoeding van 15%. Hieruit volgt dat
[gedaagde 4]aan [eiser 2] slechts verschuldigd is een bedrag van (€ 245.000,- + € 36.750,-) € 281.750,-. Nu de vordering van [eiser 2] tot het bedrag van € 281.750,-- niet onrechtmatig en ongegrond voorkomt, zal de vordering tot dit bedrag als niet weersproken worden toegewezen. Het bedrag dat door [eiser 2] meer of anders is gevorderd, wordt derhalve als onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd afgewezen. De gevorderde rente zal, als niet weersproken, worden toegewezen als hierna vermeld.
Solvent Finance B.V. c.s. vorderen nog van
[gedaagde 4]betaling aan [eiser 2] van een bedrag van in totaal € 13.225,- uit hoofde van de overeenkomsten V en VI, vermeerderd met rente. Gesteld noch gebleken is dat deze vennootschap contractspartij is bij deze overeenkomsten. Nu Solvent Finance B.V. c.s. verder geen onderbouwing van dit deel van hun vorderingen hebben gegeven, zullen deze vorderingen ten aanzien van
[gedaagde 4]worden afgewezen.
Solvent Finance B.V. c.s. vorderen tenslotte van
[gedaagde 4]betaling aan Solvent Finance van een bedrag van in totaal € 11.834,55,- in verband met door haar verrichte werkzaamheden, vermeerderd met rente.
Ook deze vordering komt de rechtbank niet onrechtmatig en ongegrond voor, zodat deze als niet weersproken zal worden toegewezen. In het lichaam van de dagvaarding is de datum met ingang waarvan de rente wordt gevorderd niet genoemd, zodat de rente zal worden toegewezen met ingang van de dag der dagvaarding.
De door Solvent Finance B.V. c.s. gevorderde vergoeding van de buitengerechtelijk incassokosten zullen, overeenkomstig de aanbevelingen van het rapport Voorwerk II, worden gematigd en begroot op € 2.842,-, zoals hiervoor (onder randnummer 4.33) is aangegeven.
Ten aanzien van de beslagkosten geldt dat uit de door Solvent Finance B.V. c.s. overgelegde stukken niet blijkt dat de dagvaarding is overbetekend aan de derdenbeslagene(n), zodat het beslag nietig is en de gemaakte kosten voor rekening van Solvent Finance B.V. c.s. dienen te blijven.
Solvent Finance B.V. c.s. stelt dat zij kosten hebben gemaakt voor het inschakelen van een handschriftdeskundige en dat zij in totaal een bedrag van € 1.249,50 heeft voldaan.
Vastgesteld wordt dat deze kosten zijn gemaakt in de procedure tussen Solvent Finance B.V. c.s. en[gedaagde 3], naar aanleiding van het door hem gevoerde verweer.
Nu Solvent Finance B.V. c.s. verder geen nadere onderbouwing van dit deel van hun vordering hebben gegeven, zal deze vordering ten aanzien van
[gedaagde 4]worden afgewezen.
[gedaagde 4]zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze proceskosten worden begroot op:
- dagvaarding €  87,93
  • griffierecht €  4.951,00
  • salaris advocaat
Totaal €  6.459,93
de vorderingen op AK Vastgoed Beheer
4.40.
Solvent Finance B.V. c.s. vorderen van
AK Vastgoed Beheerbetaling van een bedrag van € 60.000,- aan Solvent Finance uit hoofde van de overeenkomst I.
Nu deze vordering niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal deze als niet weersproken worden toegewezen. De gevorderde rente zal eveneens, als niet weersproken, worden toegewezen als hierna vermeld.
Solvent Finance B.V. c.s. vorderen van
AK Vastgoed Beheerbetaling van een bedrag van € 90.000,- aan [eiser 2] uit hoofde van de overeenkomst II, alsmede betaling aan [eiser 2] van een bedrag van € 747.500,- uit hoofde van de overeenkomst III en een bedrag van € 308.750,- uit hoofde van de overeenkomst IV, een en ander vermeerderd met rente.
Vastgesteld wordt dat
AK Vastgoed Beheergeen partij is bij voormelde overeenkomsten.
Nu Solvent Finance B.V. c.s. verder geen onderbouwing van dit deel van hun vorderingen hebben gegeven, zullen deze vorderingen ten aanzien van
AK Vastgoed Beheerworden afgewezen.
Dit zelfde lot treft de vordering van Solvent Finance B.V. c.s. tot betaling aan [eiser 2] van een bedrag van in totaal € 13.225,- uit hoofde van de overeenkomsten V en VI, vermeerderd met rente. Gesteld noch gebleken is dat
AK Vastgoed Beheercontractspartij is bij deze overeenkomsten. Nu Solvent Finance B.V. c.s. verder geen onderbouwing van dit deel van hun vorderingen hebben gegeven, worden deze vorderingen ten aanzien van
AK Vastgoed Beheerafgewezen.
Solvent Finance B.V. c.s. vorderen tenslotte van
AK Vastgoed Beheerbetaling aan Solvent Finance van de navolgende bedragen in verband met door haar verrichte werkzaamheden ten bedrage van in totaal € 24.638,95 (te weten: € 11.834,55,- + € 7.508,90 + € 5.295,50), vermeerderd met rente.
Deze vorderingen komen de rechtbank niet onrechtmatig en ongegrond voor, zodat deze vorderingen als niet weersproken zullen worden toegewezen. In het lichaam van de dagvaarding is de datum met ingang waarvan de rente wordt gevorderd niet genoemd, zodat de rente zal worden toegewezen met ingang van de dag der dagvaarding.
De door Solvent Finance B.V. c.s. gevorderde vergoeding van de buitengerechtelijk incassokosten zullen, overeenkomstig de aanbevelingen van het rapport Voorwerk II, worden gematigd en begroot op € 2.842,-, zoals hiervoor (onder randnummer 4.33) is aangegeven.
Ten aanzien van de beslagkosten geldt dat uit de door Solvent Finance B.V. c.s. overgelegde stukken niet blijkt dat de dagvaarding is overbetekend aan de derdenbeslagene(n), zodat het beslag nietig is en de gemaakte kosten voor rekening van Solvent Finance B.V. c.s. dienen te blijven.
Solvent Finance B.V. c.s. stelt dat zij kosten hebben gemaakt voor het inschakelen van een handschriftdeskundige en dat zij in totaal een bedrag van € 1.249,50 heeft voldaan.
Vastgesteld wordt dat deze kosten zijn gemaakt in de procedure tussen Solvent Finance B.V. c.s. en[gedaagde 3], naar aanleiding van het door hem gevoerde verweer.
Nu Solvent Finance B.V. c.s. verder geen nadere onderbouwing van dit deel van hun vordering hebben gegeven, zal deze vordering ten aanzien van
AK Vastgoed Beheerworden afgewezen.
AK Vastgoed Beheerzal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze proceskosten worden begroot op:
- dagvaarding €  87,93
  • griffierecht €  4.951,00
  • salaris advocaat
Totaal €  6.459,93
de vorderingen van Solvent Finance B.V. c.s. op AK Vastgoed, [gedaagde 7] en [gedaagde 9]
4.41.
Solvent Finance B.V. c.s. vorderen van respectievelijk
AK Vastgoed, [gedaagde 7] en [gedaagde 9]eveneens de betaling van een bedrag van € 60.000,- aan Solvent Finance uit hoofde van de overeenkomst I en de betaling van een bedrag van € 90.000,- aan [eiser 2] uit hoofde van de overeenkomst II.
Vastgesteld wordt dat geen van deze vennootschappen contractspartij is bij deze overeenkomsten. Nu Solvent Finance B.V. c.s. verder geen onderbouwing van dit deel van hun vorderingen hebben gegeven, zullen deze vorderingen ten aanzien van
AK Vastgoed, [gedaagde 7] en [gedaagde 9]worden afgewezen.
Solvent Finance B.V. c.s. vorderen voorts van respectievelijk
AK Vastgoed, [gedaagde 7] en [gedaagde 9]de betaling aan [eiser 2] van respectievelijk een bedrag van € 747.500,- uit hoofde van de overeenkomst III (vermeerderd met rente) en een bedrag van € 308.750,- uit hoofde van de overeenkomst IV (vermeerderd met rente), alsmede een bedrag van in totaal
€ 13.225,- uit hoofde van de overeenkomsten V en VI (vermeerderd met rente).
Ook voor deze vorderingen geldt dat gesteld noch gebleken is dat
AK Vastgoedof
[gedaagde 7]dan wel
[gedaagde 9]partij zijn bij deze overeenkomsten. Nu Solvent Finance B.V. c.s. geen nadere onderbouwing van dit deel van hun vorderingen met betrekking tot deze overeenkomsten hebben gegeven, worden ook deze vorderingen als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Solvent Finance B.V. c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van respectievelijk
AK Vastgoed, [gedaagde 7] en [gedaagde 9], tot op heden begroot op nihil.
ten aanzien van de door Solvent Finance B.V. c.s. gevorderde hoofdelijk veroordeling van gedaagden
4.42.
Solvent Finance B.V. c.s. vorderen hoofdelijke veroordeling van gedaagden.
De rechtbank begrijpt deze vordering aldus dat Solvent Finance B.V. c.s. bedoelen te stellen dat ten aanzien van alle vorderingen twee of meer schuldenaren samen één prestatie (namelijk de betaling van de respectievelijke vordering) verschuldigd zijn.
Nu ten aanzien van deze hoofdelijke veroordeling geen verweer is gevoerd en deze vordering, voor zover relevant, niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal deze vordering worden toegewezen als hierna in het dictum vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt[gedaagde 3], [gedaagde 4] en AK Vastgoed Beheer B.V. hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Solvent Finance te betalen een bedrag van € 60.000,- (zegge: zestigduizend euro), vermeerderd met de overeengekomen rente van 6% per jaar vanaf 29 december 2006 tot aan de dag der voldoening;
5.2.
veroordeelt[gedaagde 3] en [gedaagde 4] hoofdelijk,
des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser 2] te betalen een bedrag van € 90.000,- (zegge: negentigduizend euro), vermeerderd met de overeengekomen rente van 6% per jaar vanaf 19 februari 2009 tot aan de dag der voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1],[gedaagde 3] en [gedaagde 4] hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser 2] te betalen een bedrag van € 747.500,- (zegge: zevenhonderd- zevenenveertig duizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 2 BW vanaf 15 maart 2010 tot aan de dag der voldoening;
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1],[gedaagde 3] en [gedaagde 4] hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser 2] te betalen een bedrag van € 281.750,- (zegge: tweehonderd- eenentachtig duizend zevenhonderd vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 2 BW vanaf 15 maart 2010 tot aan de dag der voldoening;
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser 2] te betalen een bedrag van € 13.225,- (zegge: dertienduizend tweehonderd vijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente, zoals bedoeld in artikel 6:120 lid 2 BW, vanaf 25 juni 2010 tot aan de dag der voldoening;
5.6.
veroordeelt [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 8] hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Solvent Finance te betalen een bedrag van € 14.464,45 (zegge: veertienduizend vierhonderd vierenzestig euro en vijfenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 2 BW vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der voldoening;
5.7.
veroordeelt [gedaagde 4] en AK Vastgoed Beheer B.V. hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Solvent Finance te betalen een bedrag van € 11.834,55 (zegge: elfduizend achthonderd vierendertig euro en vijfenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente, zoals bedoeld in artikel 6:120 lid 2 BW, vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der voldoening;
5.8.
veroordeelt AK Vastgoed Beheer B.V. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Solvent Finance te betalen een bedrag van € 7.508,90 (zegge: zevenduizend vijfhonderd en acht euro en negentig eurocent) en een bedrag van € 5.295,50 (zegge: vijfduizend tweehonderd vijfennegentig euro en vijftig eurocent), beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 2 BW vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der voldoening;
5.9.
veroordeelt[gedaagde 3], [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 8], [gedaagde 4] en A.K. Vastgoed Beheer B.V. hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Solvent Finance B.V. c.s. te betalen een bedrag van € 2.842,- (zegge: tweeduizend achthonderd tweeënveertig euro) aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.10.
veroordeelt[gedaagde 3] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Solvent Finance B.V. c.s. te betalen een bedrag van € 1.249,50 (zegge: twaalfhonderd negenenveertig euro en vijftig eurocent) ter zake van het honorarium van de deskundige;
5.11.
veroordeelt[gedaagde 3], [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 8], [gedaagde 4] en A.K. Vastgoed Beheer B.V. hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten aan de zijde van Solvent Finance B.V. c.s..
Deze proceskosten worden begroot op:
- dagvaarding €  87,93
  • griffierecht €  4.951,00
  • salaris advocaat
Totaal €  6.459,93
5.12. veroordeelt[gedaagde 3] voorts, als de in het ongelijk gestelde partij, in de overige proceskosten aan de zijde van Solvent Finance B.V. c.s., welke worden begroot op:
- deskundigenhonorarium €  1.249,50
- salaris advocaat
€  2.842,00(2 punten  tarief € 1.421,-)
Totaal €  4.091,50
5.13.
veroordeelt Solvent Finance B.V. c.s. als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van AK Vastgoed B.V., [gedaagde 7] en [gedaagde 9], tot op heden begroot op nihil;
5.14.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Rutten en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2013.
2057 / 209