ECLI:NL:RBROT:2013:5360

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
C/10/362606 / HA ZA 10-2761
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de wagenparkclausule in een verzekeringsovereenkomst en de gevolgen van een niet tijdige melding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om een geschil tussen een bus- en touringcarbedrijf, aangeduid als [eiser], en twee verzekeringsmaatschappijen, Reaal Schadeverzekeringen N.V. en Delta Lloyd Schadeverzekeringen N.V., over de dekking van een brandverzekering. De kern van het geschil was de uitleg van de wagenparkclausule in de verzekeringsovereenkomst en de vraag of de bus van [eiser], die door brand was verwoest, wel verzekerd was. De rechtbank oordeelde dat de wagenparkclausule zo moest worden uitgelegd dat alle aan [eiser] toebehorende motorrijtuigen verzekerd waren, ongeacht of deze tijdig waren gemeld. Dit betekende dat de verzekeringsmaatschappijen, ondanks de niet tijdige melding van de bus, gehouden waren tot uitkering. De rechtbank wees de vordering van [eiser] in de hoofdzaak af, maar oordeelde in de vrijwaringszaak dat Reaal en Delta Lloyd hoofdelijk moesten betalen voor de schade die [eiser] had geleden, vastgesteld op € 217.500,--. De rechtbank legde ook de proceskosten op aan de gedaagden, die grotendeels in het ongelijk waren gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en tijdige meldingen in verzekeringsrelaties, evenals de noodzaak om clausules in verzekeringsovereenkomsten zorgvuldig te interpreteren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 10 juli 2013
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/362606 / HA ZA 10-2761 (hoofdzaak)
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te Zierikzee,
eiseres,
advocaat mr. J.M. de Jonge,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RANDSTAD VERZEKERINGEN B.V.,
gevestigd te Maassluis,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/415719 / HA ZA 13-26 (vrijwaringszaak)
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te Zierikzee,
eiseres,
advocaat mr. J.M. de Jonge,
tegen
1. de naamloze vennootschap
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
2. de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. B.S. Janssen,
in welke zaak zich heeft gevoegd aan de zijde van eiseres
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RANDSTAD VERZEKERINGEN B.V.,
gevestigd te Maassluis,
interveniënt,
advocaat mr. W.A.M. Rupert.
Partijen zullen hierna [eiser], Randstad en Reaal c.s. genoemd worden. Gedaagden in de vrijwaringszaak zullen waar nodig afzonderlijk worden aangeduid als Reaal en Delta Lloyd.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 maart 2013;
  • het proces-verbaal van comparitie van 23 mei 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 maart 2013;
  • incidentele conclusie tot voeging van Randstad;
  • antwoordconclusie in het voegingsincident van Reaal c.s.;
  • antwoordconclusie in het voegingsincident van [eiser];
  • het proces-verbaal van comparitie van 23 mei 2013.
2.2.
Ter comparitie heeft de rechtbank mondeling vonnis gewezen in het incident en daarbij Randstad toegestaan zich te voegen aan de zijde van [eiser], met compensatie van de kosten.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

3.De feiten

3.1.
[eiser] exploiteert een bus- en touringcarbedrijf.
3.2.
[eiser] en Reaal c.s. hebben een verzekeringsovereenkomst gesloten, op grond waarvan, kort gezegd, de bussen van [eiser] tegen brandschade zijn verzekerd. Het gaat hier om een beurspolis, die tot stand is gekomen door tussenkomst van makelaar TBF. Op het polisblad is onder meer de volgende clausule vermeld:

Wagenparkclausule
De verzekering geldt voor alle aan verzekeringnemer toebehorende motorrijtuigen. Jaarlijks per vervaldatum wordt de premie vastgesteld aan de hand van een door verzekeringnemer verstrekte opgave van:
  • Merk
  • Kenteken
  • Verzekerd bedrag
  • Aan/verkoopdatum
Voor de in de loop van het verzekeringsjaar aangeschafte motorrijtuigen bestaat automatisch dekking.”
3.3.
In het kader van de uitvoering van de verzekeringsovereenkomst maakt [eiser] gebruik van de diensten van Randstad, die in dat verband als tussenpersoon optreedt.
3.4.
De uitvoeringspraktijk geschiedde in de regel aldus dat een medewerker van Randstad jaarlijks voor 1 april – de dag waarop een nieuw verzekeringsjaar aanvangt – een bezoek bracht aan [eiser] en aldaar van [eiser] een opgave van alle bussen, touringcars en andere motorrijtuigen kreeg overhandigd, waarna Randstad zorg droeg voor de doorgeleiding van die opgave aan Reaal c.s.
3.5.
Begin 2008 heeft [eiser] een nieuwe Mercedes-bus in gebruik genomen (hierna: de bus). De bus had een te verzekeren brandwaarde van € 225.000,--.
3.6.
Op 25 maart 2008 heeft de medewerker van Randstad het jaarlijkse, in 3.4 bedoelde, bezoek aan [eiser] gebracht. Bij die gelegenheid heeft [eiser] aan die Randstad-medewerker een overzicht overhandigd waarop ook de bus vermeld stond.
3.7.
Op 21 december 2009 is de bus door brand verwoest.
3.8.
In opdracht van Randstad is de dagwaarde van de bus door een extern expert getaxeerd op € 217.500,--.
3.9.
Reaal c.s. heeft uitkering onder de verzekering geweigerd op de grond dat de bus niet verzekerd was. Daartoe heeft Reaal c.s. aangevoerd dat de bus niet vermeld stond op het polisblad, omdat deze niet door Randstad per 1 april 2008 aan Reaal c.s. was opgegeven.
3.10.
Vervolgens is tussen [eiser], Randstad en Reaal c.s. debat ontstaan over de vraag of Randstad de opgave van de bussen per 1 april 2008 wel aan Reaal c.s. had doorgegeven en ook over de vraag naar de gevolgen van die eventueel achterwege gebleven melding. In dat verband heeft Randstad per mail van 27 januari 2010 onder meer het volgende aan [eiser] bericht:
“TBF Beurs stelt nu dat de opgave vwb de bus […] nooit aan hen is doorgegeven. Wij kunnen in ons systeem niet traceren dat deze bus wel degelijk bij TBF Beurs is aangemeld.”
3.11.
Per brief van 19 maart 2010 heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van Randstad, BAVAM, onder meer het volgende aan [eiser] geschreven:
“Ten aanzien van uw grief dat onze verzekerde tekort geschoten is in zijn zorgplicht jegens u door er niet op toe te zien dat de bewuste tourincar aan TBF Beurs is doorgegeven, zijn wij van mening dat onze verzekerde hier inderdaad een verwijt te maken valt. Echter zijn we ook de mening toegedaan dat [eiser] voor 50% eigen schuld heeft bij het ontstaan van de kwestie en wel om de volgende redenen.
[…]
Het bovenstaande in ogenschouw genomen zullen wij de door u geleden schade vaststellen, die bij een juiste opgave van de specificatie op de polis aan u door [Reaal c.s.] zou zijn uitgekeerd.
[…]
Derhalve zijn wij op grond van het bovenstaande bereid de kwestie middels een minnelijke regeling tegen cessie met u te treffen. Dit houdt in dat wij, mede namens onze verzekerde, 50% van de schade vergoeden […].”

4.Het geschil

in de hoofdzaak

4.1.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van Randstad tot betaling van € 255.478,62, vermeerderd met rente en kosten, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
4.2.
Randstad voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser] in de (na)kosten, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
in de vrijwaringszaak
4.3.
[eiser] vordert – samengevat – dat Reaal c.s. wordt veroordeeld om aan [eiser] te betalen € 232.716,62, vermeerderd met rente en kosten, zulks onder de voorwaarde dat de rechtbank in de hoofdzaak tot het oordeel komt dat het verweer van Randstad, dat de onderhavige bus gedekt is onder de verzekering, slaagt.
4.4.
Reaal c.s. voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering, met proceskostenveroordeling van [eiser].

5.De beoordeling in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

5.1.
In de hoofdzaak stelt [eiser] zich op het standpunt dat de weigering van Reaal c.s. om tot uitkering over te gaan juist is. [eiser] schaart zich in dat kader achter de uitleg die Reaal c.s. geeft aan de in 3.2 geciteerde wagenparkclausule. Om die reden, zo meent [eiser], heeft zij een vordering uit hoofde van wanprestatie op Randstad. Omdat ten gevolge van een fout van Randstad, namelijk het niet aan Reaal c.s. doorgeven van de aanschaf van de bus, verzekeringsdekking voor die bus ontbreekt, is Randstad gehouden bij wijze van schadevergoeding aan [eiser] het bedrag te betalen dat zij zou hebben ontvangen onder de verzekeringsovereenkomst als de bus wel zou zijn verzekerd – aldus [eiser].
5.2.
In de vrijwaringszaak neemt [eiser] een ander standpunt in ten aanzien van de uitleg van de wagenparkclausule. In vrijwaring schaart [eiser] zich achter het door Randstad ingenomen standpunt dat het achterwege blijven van de tijdige melding van de bus aan Reaal c.s. niet tot gevolg heeft dat de bus niet is verzekerd. Het gevolg is hooguit dat de premie over de desbetreffende periode niet correct is berekend, aldus [eiser] in navolging van Randstad.
5.3.
Bij conclusie van antwoord heeft Reaal c.s. op deze uiteenlopende standpunten van [eiser] gewezen. Reaal c.s. verbindt daaraan echter geen andere conclusie dan dat het in de vrijwaringsprocedure door [eiser] ingenomen standpunt inhoudelijk onjuist is. Desgevraagd heeft Reaal c.s. ter comparitie verklaard dat zij zich
nietop het standpunt dat het [eiser] gelet op haar opstelling in de hoofdzaak niet meer vrij zou staan in de vrijwaringszaak een andersluidend standpunt in te nemen. Die opstelling van Reaal c.s. komt de rechtbank juist voor: behoudens bijzondere omstandigheden, die niet zijn gesteld of gebleken, betekent het innemen van een zeker standpunt jegens de ene wederpartij niet dat daarmee het recht wordt verwerkt om jegens een andere wederpartij een andersluidend of zelfs tegengesteld standpunt in te nemen.
5.4.
In zowel de hoofdzaak als de vrijwaringszaak is dus de uitleg van de wagenparkclausule van belang. Die uitleg moet plaatsvinden aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en aan de betekenis die zij redelijkerwijs aan die verklaringen hebben kunnen geven. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, steeds gewaardeerd naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De normale betekenis van de gebruikte bewoordingen, in onderlinge samenhang gelezen, is van wezenlijk belang. In dit verband overweegt de rechtbank nog dat het hier gaat om een beurspolis. Een dergelijke polis moet in de regel worden uitgelegd aan de hand van met name objectieve factoren zoals het gebruik op de beurs en de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
5.5.
[eiser] heeft zich jegens Reaal c.s. geschaard achter de argumenten die Randstad heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar standpunt dat de bus, ondanks het achterwege blijven van de melding, wel degelijk was gedekt. Die argumenten komen neer op het volgende:
  • uit de eerste zin van de clausule volgt dat de verzekering geldt voor alle aan [eiser] toebehorende motorrijtuigen;
  • de tweede zin van de clausule handelt over de wijze waarop de premie wordt vastgesteld;
  • uit deze opbouw van de clausule volgt dat de eerste zin bepaalt welke objecten verzekerd zijn en dat de tweede zin slechts betrekking heeft op de premievaststelling;
  • die tweede zin bevat dus geen voorwaarde voor het onder de verzekering brengen van bepaalde objecten;
  • de laatste zin van de clausule dient klaarblijkelijk slechts om te benadrukken dat ook motorrijtuigen die gedurende een verzekeringsjaar zijn aangeschaft verzekerd zijn;
  • niet logisch is dat met die laatste zin zou zijn bedoeld te bepalen dat de lopende het verzekeringsjaar aangeschafte motorrijtuigen slechts tot aan het einde van het jaar verzekerd zouden zijn, waarna de melding zou moeten plaatsvinden om ook nadien nog verzekerd te blijven; dat is niet logisch omdat daarmee de eerste zin van de wagenparkclausule opzij gezet zou worden, terwijl zulks niet uit de tekst blijkt.
  • het was voor Reaal c.s. slechts van belang te weten om welke bussen het ging teneinde de premie te kunnen vaststellen, niet met het oog op het bepalen van de omvang van de verzekering; de verzekering strekte er immers toe het gehele wagenpark van [eiser] te verzekeren.
5.6.
Reaal c.s. heeft ter onderbouwing van haar verweer tegen de door [eiser] (in navolging van Randstad) bepleite uitleg in haar conclusie van antwoord niet meer aangevoerd dan dat de partijen bij de verzekeringsovereenkomst (Reaal c.s. en [eiser]) het tot het begin van de vrijwaringsprocedure eens waren over de uitleg van de wagenparkclausule, en wel in die zin dat de uitleg die Reaal c.s. voorstaat juist is. Uit de in de hoofdzaak overgelegde brieven van Reaal c.s. van 23 juni 2011 en 24 oktober 2011 (producties 6 en 8 bij brief van mr. De Jonge van 29 oktober 2012, ook overgelegd in de vrijwaringsprocedure) leidt de rechtbank af dat Reaal c.s. haar uitleg van de wagenparkclausule met name baseert op de laatste zin van die clausule: daaruit volgt, aldus Reaal c.s., dat alleen voor de in de loop van het verzekeringsjaar aangeschafte bussen automatisch dekking bestaat en dat die nieuw aangeschafte bussen per de vervaldatum moeten worden opgegeven om de dekking voort te zetten. Ter comparitie heeft Reaal c.s. voorts nog verklaard dat het voor haar wel degelijk van belang is welke bussen precies zijn verzekerd.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat de normale betekenis van de in de wagenparkclausule gebruikte bewoordingen wijst in de richting van de (in de vrijwaring) door [eiser] en Randstad bepleite uitleg. Zowel de eerste als de tweede zin bieden steun voor die uitleg. De eerste zin bepaalt immers onomwonden dat “de verzekering geldt voor alle aan verzekeringnemer toebehorende motorrijtuigen”, hetgeen, behoudens een blijkende andere bedoeling, in redelijkheid niet anders kan worden begrepen dan in die zin dat alle voertuigen van [eiser] verzekerd zijn. Enigerlei voorwaarde voor het verzekerd zijn, anders dan het aan [eiser] toebehoren van het desbetreffende voertuig, kan uit deze bepaling niet worden afgeleid. De tweede zin handelt vervolgens uitdrukkelijk om – niet meer dan – de vaststelling van de premie. Dat de daarin opgenomen werkwijze voor die vaststelling ook van betekenis zou zijn voor het al dan niet verzekerd zijn van de voertuigen, kan uit die tweede zin niet worden afgeleid. Ook de laatste zin (“Voor de in de loop van het verzekeringsjaar aangeschafte motorrijtuigen bestaat automatisch dekking”) bevat geen aanknopingspunt voor de lezing dat de desbetreffende – lopende het verzekeringsjaar aangeschafte – bussen niet meer verzekerd zijn als de in de tweede zin bedoelde melding niet worden gedaan.
5.8.
Ter comparitie in de hoofdzaak heeft [eiser] aangevoerd dat de derde zin uit de wagenparkclausule geen betekenis heeft als zou moeten worden aangenomen dat de in de tweede zin bedoelde melding niet van belang is voor het al dan niet verzekerd zijn van de desbetreffende voertuigen. Hoewel Reaal c.s. deze stelling niet mede aan haar verweer in de vrijwaringszaak ten grondslag heeft gelegd (en zulks ook niet blijkt uit de in 5.6 bedoelde brieven van Reaal c.s.), zal de rechtbank op deze stelling van [eiser] als volgt reageren. Op zichzelf heeft [eiser] gelijk: de derde zin is bij de hier bedoelde uitleg van de clausule strikt genomen overbodig, nu immers reeds uit de eerste zin volgt dat “alle” voertuigen van [eiser] verzekerd zijn, dus ook degene die in de loop van het jaar worden aangeschaft. Een overtuigend argument voor een andere uitleg van de clausule levert dit echter niet op. De redenering zou dan inhouden dat, aangenomen dat de derde zin niet zonder reden is toegevoegd, daaruit moet worden afgeleid dat het achterwege blijven van de in de tweede zin bedoelde melding consequenties heeft voor het verzekerd blijven van de in de loop van het jaar aangeschafte voertuigen, waarmee dus afbreuk wordt gedaan aan het in de eerste zin genoemde uitgangspunt dat “alle” voertuigen zijn verzekerd. Zonder enig aanknopingspunt in de tekst van de clausule kan die redenering naar het oordeel van de rechtbank niet als steekhoudend worden aangemerkt. Veeleer ligt in de rede dat de derde zin is toegevoegd om buiten twijfel te plaatsen dat ook tijdens het verzekeringsjaar aangeschafte voertuigen verzekerd zijn.
5.9.
Geen der partijen heeft feiten gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de partijen bij de verzekeringsovereenkomst met de wagenparkclausule iets anders hebben beoogd te regelen dan uit de tekst ervan kan worden afgeleid, daargelaten of zulks relevant zou zijn nu het hier gaat om een beurspolis. Aan bewijslevering in dat verband komt de rechtbank dus niet toe. Weliswaar heeft Reaal c.s. bij conclusie van antwoord betoogd dat tussen deze partijen de onderhavige clausule al sinds 1995 volgens de door haar bepleite uitleg wordt toegepast, maar aan die stelling komt geen betekenis toe omdat niet gebleken is dat zich eerder een vergelijkbare kwestie heeft voorgedaan waarbij [eiser] zich heeft neergelegd bij een weigering van Reaal c.s. om uit te keren. In zoverre is de wagenparkclausule dus kennelijk niet eerder op de proef gesteld. Voorts heeft Randstad ter comparitie in de vrijwaringszaak onbetwist gesteld dat uit de markt geen voorbeelden bekend zijn waarin een clausule als de onderhavige op de door Reaal c.s. bepleite wijze wordt uitgelegd. Daaruit leidt de rechtbank af dat op dit punt geen sprake is van een zeker beursgebruik.
5.10.
Aldus resteert slechts de omstandigheid dat [eiser] in de onderhavige kwestie aanvankelijk het afwijzende standpunt van Reaal c.s. heeft geaccepteerd, althans in zoverre dat zij in eerste instantie niet Reaal c.s. maar Randstad in rechte heeft betrokken. In het licht van het hiervoor overwogene acht de rechtbank die omstandigheid van onvoldoende gewicht om te kunnen leiden tot een andersluidende uitleg van de clausule. In dat verband is van belang dat gesteld noch gebleken is dat [eiser] zich ook jegens Reaal c.s. heeft uitgelaten op een wijze waaraan Reaal c.s. het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat [eiser] het met de door Reaal c.s. bepleite uitleg eens was.
5.11.
Uit het voorgaande volgt dat de door Randstad en (in de vrijwaringszaak) door [eiser] bepleite uitleg van de wagenparkclausule juist is. Voor de verdere beoordeling van de vorderingen betekent dit het volgende.
5.12.
De vordering in de hoofdzaak strekt als gezegd tot schadevergoeding. De schade bestaat, voor zover hier van belang, volgens [eiser] uit de dagwaarde van de bus die zij van Reaal c.s. vergoed zou hebben gekregen als Randstad niet zou hebben verzuimd de bus tijdig bij Reaal c.s. te melden. Randstad heeft zich bij wijze van verweer op het standpunt gesteld dat causaal verband ontbreekt: weliswaar heeft zij (mogelijk) een fout gemaakt, maar die fout heeft niet tot schade geleid, omdat de bus ondanks het achterwege blijven van de melding wel degelijk is verzekerd en Reaal c.s. dus gehouden is tot uitkering over te gaan.
5.13.
Uit het voorgaande volgt dat dit verweer slaagt. Dat betekent dat de vordering voor zover die betrekking heeft op de gederfde verzekeringsuitkering niet toewijsbaar is. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] daarnaast nog schade heeft geleden. In dat verband overweegt de rechtbank dat [eiser] aanvankelijk ook een bedrag (van € 22.762,--) heeft gevorderd dat betrekking had op verloren gegane apparatuur in de bus, maar die vordering heeft zij ter comparitie in de hoofdzaak ingetrokken. Voorts geldt dat, nu geen hoofdvordering jegens Randstad bestaat, ook geen grond bestaat voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
5.14.
De vordering zal dus worden afgewezen en [eiser] zal worden veroordeeld in de proceskosten, met inbegrip van de kosten van het vrijwaringsincident.
5.15.
De hiervoor aan de wagenparkclausule door de rechtbank gegeven uitleg betekent dat voldaan is aan de voorwaarde waaronder de vordering in vrijwaring is ingesteld. Voor de verdere beoordeling in de vrijwaring is dus uitgangspunt dat de bus ten tijde van de brand tegen dat risico verzekerd was en dat Reaal c.s. dus tot uitkering onder de verzekering gehouden is. De rechtbank ziet geen aanleiding, anders dan door Reaal c.s. bij antwoord verzocht, partijen gelegenheid te geven voor een verder debat over de omvang van de betalingsverplichting van Reaal c.s. De rechtbank zal daarover oordelen op basis van hetgeen partijen tot dusverre hebben aangevoerd.
5.16.
[eiser] heeft onbetwist gesteld dat de verzekering geldt voor de dagwaarde van de bus. Ook onbetwist is de stelling dat die dagwaarde door een schade-expert is vastgesteld op € 217.500,-- (zie productie 3 bij dagvaarding in de hoofdzaak, ook overgelegd in de vrijwaringszaak). Op betaling van dat bedrag heeft [eiser] dus in elk geval aanspraak.
5.17.
[eiser] vordert dat Reaal c.s. hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van genoemd bedrag. Zij heeft echter niet gesteld op grond waarvan die hoofdelijke aansprakelijkheid in dit geval moet worden aangenomen. Nu zij zelf bij dagvaarding heeft gesteld dat beide gedaagden voor 50% op de onderhavige verzekering hebben ingetekend, zal de rechtbank hen beiden tot betaling van de helft van het hiervoor genoemde bedrag veroordelen.
5.18.
[eiser] vordert de wettelijke handelsrente over het verschuldigde bedrag met ingang van 1 januari 2010. Daartegen heeft Reaal c.s. in de eerste plaats het verweer gevoerd dat hooguit de ‘gewone’ wettelijke rente verschuldigd is. Dat verweer slaagt. De handelsrente is immers niet verschuldigd in geval van een betalingsverplichting uit hoofde van een schadeverzekeringspolis. In de tweede plaats heeft Reaal c.s. verweer gevoerd tegen de gevorderde ingangsdatum van de rente. Ook dat verweer slaagt. Het rapport van de schade-expert waarmee de schade is vastgesteld dateert pas van 1 maart 2010. Reaal c.s. heeft gesteld dat zij om die reden hooguit per 1 april 2010 wettelijke rente is verschuldigd. Nu [eiser] daarop niet heeft gereageerd, zal de rechtbank de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) per die datum toewijzen.
5.19.
[eiser] vordert voorts vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Zij heeft in de vrijwaringsprocedure echter niet gesteld dat zij ten aanzien van Reaal c.s. dergelijke kosten heeft gemaakt. Weliswaar verwijst zij – in het algemeen – naar hetgeen zij in de hoofdzaak heeft aangevoerd, maar de daarin ingenomen stellingen ten aanzien van buitengerechtelijke kosten hebben uit de aard van de zaak slechts betrekking op het verkrijgen van incasso van Randstad. De daarmee gemoeide inspanningen kunnen niet zonder meer worden beschouwd als kosten om voldoening buiten rechte door Reaal c.s. te verkrijgen. De hiermee gemoeide vordering komt dus niet voor toewijzing in aanmerking.
5.20.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Reaal c.s. worden veroordeeld in de proceskosten, zowel van [eiser] als van de gevoegde partij Randstad. De kosten van [eiser] worden begroot op € 76,17 aan explootkosten en op € 4.000,-- aan advocaatkosten, dus in totaal € 4.076,17. De kosten van Randstad worden begroot op
€ 2.000,-- aan advocaatkosten. Beide gedaagden zullen tot betaling van de helft van deze bedragen worden veroordeeld.

6.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van Randstad, tot op heden begroot op € 4.951,-- aan griffierecht en op € 4.000,-- aan advocaatsalaris;
6.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van Randstad in het vrijwaringsincident, tot op heden begroot op nihil;
6.4.
veroordeelt [eiser] in de nakosten van Randstad, begroot op € 131,-- dan wel, indien betekening van dit vonnis plaatsvindt, op € 199,--;
6.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in de vrijwaringszaak
6.6.
veroordeelt Reaal tot betaling aan [eiser] van € 108.750,--, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 1 april 2010 tot aan de dag der voldoening;
6.7.
veroordeelt Delta Lloyd tot betaling aan [eiser] van € 108.750,--, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 1 april 2010 tot aan de dag der voldoening;
6.8.
veroordeelt Reaal in de proceskosten van [eiser], tot op heden begroot op
€ 2.038,09;
6.9.
veroordeelt Delta Lloyd in de proceskosten van [eiser], tot op heden begroot op € 2.038,09;
6.10.
veroordeelt Reaal in de proceskosten van Randstad, tot op heden begroot op
€ 1.000,--;
6.11.
veroordeelt Delta Lloyd in de proceskosten van Randstad, tot op heden begroot op
€ 1.000,--;
6.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2013.
1980/
106