ECLI:NL:RBROT:2013:5311

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
C/10/414914 / HA ZA 12-1108
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure en voorlopige voorziening in het kader van een overeenkomst tussen Crème de la Cream en [gedaagde]

In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Rotterdam, betreft het een schadestaatprocedure waarin Crème de la Cream Company B.V. (hierna: Crème de la Cream) een voorschot op schadevergoeding vordert van [gedaagde]. De rechtbank heeft op 26 juni 2013 uitspraak gedaan in het incident dat door Crème de la Cream was aangespannen. De vordering van Crème de la Cream is gebaseerd op een eerdere uitspraak waarin [gedaagde] was veroordeeld tot schadevergoeding wegens tekortkomingen in de nakoming van een overeenkomst. Crème de la Cream vordert een voorschot van € 1 miljoen, terwijl [gedaagde] verweer voert en stelt dat Crème de la Cream niet ontvankelijk is in haar vordering omdat de overeenkomst aan een derde partij zou zijn overgedragen.

De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de relevante feiten, waaronder de overeenkomst tussen Crème de la Cream en [gedaagde] en de latere overeenkomst met PortionPack Holland B.V. De rechtbank overweegt dat de vordering van Crème de la Cream onvoldoende vaststaat, omdat er onzekerheid bestaat over de vraag of de overeenkomst daadwerkelijk aan de derde partij is overgedragen en of [gedaagde] in verzuim is geraakt. De rechtbank wijst de vorderingen van beide partijen af en veroordeelt hen in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de vaststelling van de grondslag voor schadevergoeding in de hoofdprocedure en dat verweren die zich richten tegen die grondslag niet thuishoren in de schadestaatprocedure. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van Crème de la Cream en [gedaagde] niet toewijsbaar zijn, en dat de zaak verder moet worden behandeld in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/414914 / HA ZA 12-1108
Vonnis in incident van 26 juni 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CRÈME DE LA CREAM COMPANY B.V.,
gevestigd te Bussum,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident ex artikel 223 Rv,
verweerster in het incident tot (o.a.) schorsing van de procedure,
advocaat mr. L.A. Vrij,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident ex artikel 223 Rv,
eiseres in het incident tot (o.a.) schorsing van de procedure,
advocaat mr. S.A. Roodhof.
Partijen zullen hierna Crème de la Cream en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening;
  • de akte overlegging producties;
  • de incidentele conclusie strekkende tot onbevoegdheid / niet-ontvankelijkheid eiseres, dan wel tot herstel van vonnis dan wel (akte) tot schorsing van de procedure, met producties;
  • de incidentele conclusie van antwoord van [gedaagde], met productie;
  • de incidentele conclusie van antwoord van Crème de la Cream;
  • de brieven van mr. Vrij van 14 en 15 mei 2013, met bijlagen;
  • de bij het pleidooi van 29 mei 2013 overgelegde pleitnota’s van beide partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Crème de la Cream vordert in het incident ex artikel 223 Rv dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding, en wel aldus dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het betalen van een voorschot op de schadevergoeding van € 1 miljoen, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
[gedaagde] voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Crème de la Cream in de proceskosten.
2.3.
In de door [gedaagde] ingestelde incidentele vordering – hierna kortweg ook aangeduid als het schorsingsincident – vordert zij dat de rechtbank Crème de la Cream “niet ontvankelijk dan wel onbevoegd” verklaart, subsidiair de onderhavige procedure schorst op de voet van artikel 225 Rv dan wel schorst of aanhoudt, meer subsidiair de vordering van Crème de la Cream zoals uiteengezet in de dagvaarding afwijst.
2.4.
Crème de la Cream voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde], met proceskostenveroordeling.
2.5.
Voor de beoordeling van de vorderingen zijn de volgende vaststaande feiten van belang.
2.5.1.
In 2006 is tussen partijen een overeenkomst gesloten inzake de verkoop door Crème de la Cream aan [gedaagde] van door eerstgenoemde geproduceerde artikelen. Het gaat daarbij om zogenoemde “natte sticks”, dat wil zeggen kleine zakjes saus, zoals tomatenketchup, mosterd en mayonaise.
2.5.2.
Op 18 november 2008 is een overeenkomst tot stand gekomen tussen Crème de la Cream en PortionPack Holland B.V., een vennootschap uit de groep van [X] (hierna aan te duiden als: [X]). Bij die overeenkomst heeft Crème de la Cream een deel van haar onderneming, te weten het onderdeel “The Portion Company”, aan [X] verkocht. Bij die overeenkomst heeft Crème de la Cream onder meer ook haar “vloeistofmachine” aan [X] verkocht.
2.5.3.
Crème de la Cream heeft haar relaties, waaronder [gedaagde], geïnformeerd over de verkoop aan [X]. De desbetreffende (ongedateerde) brief luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Wij delen U mede dat wij per 15 december 2008 de productie van creamer-, zoetstof- en sauzen in sticks zullen onderbrengen bij [[X]].”
2.5.4.
Bij vonis van 6 juli 2011 heeft deze rechtbank op vordering van Crème de la Cream onder meer (i) voor recht verklaard dat [gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van de in 2.5.1 bedoelde overeenkomst, (ii) voor recht verklaard dat die overeenkomst op 22 januari 2010 buitengerechtelijk is ontbonden en (iii) [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding op te maken bij staat. Tot de gedingstukken behoorde niet de in 2.5.2 bedoelde overeenkomst tussen Crème de la Cream en [X].
2.5.5.
[gedaagde] is van deze uitspraak in appel gekomen. Deze appelprocedure staat thans voor arrest in de hoofdzaak en in een door [gedaagde] aanhangig gemaakt incident.
2.5.6.
Met het oog op de schadestaatprocedure heeft Crème de la Cream met toestemming van de voorzieningenrechter conservatoir beslag doen leggen. Vervolgens heeft [gedaagde] de voorzieningenrechter in kort geding gevraagd die beslagen op te heffen. Kort voor de mondelinge behandeling van deze vordering ontving [gedaagde] van Crème de la Cream kopie van de in 2.5.2 bedoelde overeenkomst tussen Crème de la Cream en [X]. Tevoren was die overeenkomst niet bij [gedaagde] bekend.
2.5.7.
In het vonnis van 31 augustus 2012 heeft de voorzieningenrechter de beslagen opgeheven onder de voorwaarde van, kort gezegd, zekerheidsstelling door [gedaagde] voor een bedrag van € 300.000,--. In dat vonnis heeft de voorzieningenrechter onder meer overwogen dat de rechtbank in de hoofdprocedure niet de beschikking had over de in 2.5.2 bedoelde overeenkomst en dat dit oordeel in het licht van dat document onder druk is komen te staan, nu immers op grond van dat document lijkt te moeten worden aangenomen dat de overeenkomst tussen partijen wel degelijk aan [X] is overgedragen. Het bedrag waarvoor [gedaagde] vervolgens zekerheid heeft moeten stellen komt overeen met de schade zoals die door Crème de la Cream is becijferd over de periode tot aan de (mogelijke) overname van de overeenkomst door [X].
2.6.
Tegen de achtergrond van deze feiten overweegt de rechtbank als volgt.
2.7.
Ten aanzien van enkele van de door [gedaagde] ingestelde incidentele vorderingen ziet de rechtbank aanleiding daarop eerst en vooraf (in de zin van artikel 209 Rv) te beslissen. Dat geldt voor de vordering tot schorsing van de procedure en voor de vordering tot het onbevoegd of niet-ontvankelijk verklaren van Crème de la Cream. Voor de overige vorderingen van [gedaagde] (strekkende tot afwijzing van de vordering van Crème de la Cream in de hoofdzaak) geldt dat niet. Die vorderingen kunnen in wezen niet beschouwd worden als incidentele vorderingen, maar als verweer tegen de vordering van Crème de la Cream. Daarop zal dan ook gelijktijdig met de beoordeling in de hoofdzaak worden beslist.
2.8.
[gedaagde] stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat de dagvaarding nietig is omdat daarin substantiële informatie ontbreekt. Crème de la Cream heeft immers geen melding gemaakt van de in 2.5.2 bedoelde overeenkomst met [X] en ook niet van de kortgedingprocedure die tot het – voor de schadestaatprocedure zeer relevante – vonnis van 31 augustus 2012 heeft geleid, aldus [gedaagde]. De rechtbank verwerpt het beroep op nietigheid. Ook al zou moeten worden aangenomen dat Crème de la Cream gehouden was melding van genoemde feiten te maken, dan nog is de consequentie van het achterwege blijven daarvan niet dat de dagvaarding nietig is. Een wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt.
2.9.
In de tweede plaats meent [gedaagde] dat Crème de la Cream niet bevoegd was om de onderhavige procedure aan te vangen dan wel dat zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. In dit verband voert [gedaagde] aan dat uit de overeenkomst tussen Crème de la Cream en [X] blijkt dat ook de overeenkomst tussen Crème de la Cream en [gedaagde] aan [X] is overgedragen. Omdat zulks al in november 2008 heeft plaatsgevonden, volgt daaruit dat Crème de la Cream op 22 januari 2010 niet meer gerechtigd was de overeenkomst met [gedaagde] te ontbinden. De vordering tot schadevergoeding van Crème de la Cream is gebaseerd op die ontbinding. Dit alles brengt mee dat Crème de la Cream niet meer beschikt over het vorderingsrecht dat zij in deze procedure te gelde wil maken, zodat zij ter zake onbevoegd is althans niet-ontvankelijk verklaard moet worden, aldus [gedaagde]. Ook dit standpunt verwerpt de rechtbank, en wel op de volgende gronden.
2.10.
Bij de beoordeling van het onderhavige verweer is uitgangspunt dat het hier gaat om een schadestaatprocedure. Een dergelijke procedure geldt, zoals tussen partijen terecht niet in geschil is, als een vorm van tenuitvoerlegging van de veroordeling die de rechter in de hoofdprocedure heeft gegeven (artikel 613 Rv). Die hoofdprocedure dient om de grondslag van de verplichting tot schadevergoeding vast te stellen. Verweren die zich richten tegen die – in de hoofdprocedure al vastgestelde – grondslag horen niet thuis in de schadestaatprocedure. In de schadestaatprocedure is die grondslag immers een gegeven. Het in 2.9 weergegeven verweer van [gedaagde] richt zich in wezen tegen de grondslag voor de verplichting tot schadevergoeding. [gedaagde] betoogt immers dat van schadeplichtigheid geen sprake kan zijn omdat Crème de la Cream als gevolg van de gestelde overdracht van de overeenkomst aan [X] niet beschikt over het desbetreffende vorderingsrecht. Wat er van dat standpunt ook zij, de beoordeling daarvan dient plaats te vinden in de hoofdprocedure (thans in appel) en niet in de schadestaatprocedure. Het verweer biedt dus geen grond Crème de la Cream de toegang tot de schadestaatprocedure te beletten.
2.11.
In de derde plaats meent [gedaagde] dat grond bestaat voor schorsing van de procedure op grond van artikel 225 lid 1 sub c Rv. Als gevolg van de overdracht aan [X] van de overeenkomst tussen Crème de la Cream en [gedaagde], op welke overeenkomst de vorderingen van Crème de la Cream zijn gebaseerd, is volgens [gedaagde] sprake van “het ophouden van de betrekkingen waarin een partij het geding voerde” als bedoeld in genoemde bepaling. Ook dit verweer slaagt niet. Artikel 225 Rv is bedoeld voor situaties waarin lopende een procedure sprake is van een verandering van een procespartij. De bepaling geeft de wederpartij van die procespartij de gelegenheid om zich op de gevolgen daarvan te beraden en zo nodig een andere partij in de procedure te betrekken. Deze situatie doet zich hier niet voor. Als al sprake is van een overdracht van de overeenkomst door Crème de la Cream aan [X] en het als gevolg daarvan verloren gaan van de op die overeenkomst gebaseerde vorderingsrechten van Crème de la Cream, dan geldt dat die omstandigheid zich al heeft voorgedaan voordat de hoofdprocedure aanhangig werd gemaakt. Die overdracht vond immers plaats op 18 november 2008, terwijl de dagvaarding in de hoofdprocedure op 12 mei 2010 aanhangig werd gemaakt. Van een verandering van de procespartij lopende de (hoofd- en schadestaat)procedure is dus geen sprake.
2.12.
In de vierde plaats meent [gedaagde] dat ook overigens grond bestaat voor schorsing van de schadestaatprocedure. Daartoe wijst zij er op dat zij in de hoofdprocedure bij het hof alsnog de overeenkomst tussen Crème de la Cream en [X] heeft kunnen overleggen. Op grond van die overeenkomst moet worden geconcludeerd dat de overeenkomst tussen Crème de la Cream en [gedaagde] aan [X] is overgedragen, zodat [gedaagde] niet schadeplichtig jegens Crème de la Cream kan zijn. In eerste aanleg kon [gedaagde] die overeenkomst tussen Crème de la Cream en [X] nog niet in het geding brengen, omdat deze pas na het eindvonnis van de rechtbank bij haar bekend is geworden. Gelet op dit alles is het volgens [gedaagde] “bepaaldelijk proceseconomisch” als de uitkomst van de appelprocedure wordt afgewacht, omdat voortzetting van de schadestaatprocedure tot mogelijk onomkeerbare gevolgen en tot aanzienlijke schade kan leiden.
2.13.
Ook dit betoog faalt. Daarbij moet voorop worden gesteld dat de tenuitvoerlegging waarvan hier schorsing wordt gevraagd plaatsvindt in de vorm van een schadestaat-procedure, en dus in een met alle waarborgen omklede procedure die, in beginsel, pas na afronding daarvan leidt tot een betalingsverplichting van de schadeplichtige partij. In dat verband wijst de rechtbank er reeds thans op dat zij de provisionele vordering van Crème de la Cream zal afwijzen (zie nader vanaf 2.16). Met andere woorden: niet aan de orde is de situatie dat reeds op zeer korte termijn daadwerkelijke executie plaatsvindt met alle, mogelijk onomkeerbare, gevolgen van dien. In zoverre is het belang van [gedaagde] bij schorsing minder groot dan wanneer zich die laatstgenoemde situatie zou voordoen. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank verder als volgt.
2.14.
Schorsing van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis kan slechts plaatsvinden als de tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Daarvan kan met name sprake zijn als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien later voorgevallen of bekend geworden feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand bij de geëxecuteerde zou doen ontstaan. Dat van dat laatste sprake zou kunnen zijn is gesteld noch gebleken. Onvoldoende is in dat verband dat, zoals [gedaagde] bij pleidooi heeft gesteld, zij het geld dat gemoeid is met de vordering van Crème de la Cream goed kan gebruiken. [gedaagde] meent wel dat de eerste hiervoor genoemde situatie zich voordoet: volgens haar berust het vonnis van de rechtbank op een misslag om de in 2.12 bedoelde redenen. Of dat zo is, is een vraag die voorgelegd is aan (en bij uitstek thuis hoort bij) het hof in de appelprocedure. De beoordeling van die vraag vergt (mogelijk) een vaststelling van de reikwijdte van de overeenkomst tussen Crème de la Cream en [X], ten aanzien waarvan zowel Crème de la Cream als [gedaagde] diverse stellingen hebben ingenomen. De uitkomst van dat debat is niet gegeven, laat staan dat die uitkomst zodanig evident is dat (nu al) zou moeten worden geoordeeld dat het vonnis in eerste aanleg
klaarblijkelijkop een misslag berust.
2.15.
Dit oordeel wordt niet anders als (nu al) zou moeten worden aangenomen dat de overeenkomst tussen Crème de la Cream en [gedaagde] wel degelijk aan [X] is overgedragen en dat zulks blijkt uit het na het vonnis van de rechtbank bekend geworden document. Ook in dat geval is immers bepaald niet gegeven dat de rechtbank [gedaagde]
nietzou hebben veroordeeld tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat. Denkbaar is in dat geval dat de rechtbank tot het oordeel zou zijn gekomen dat [gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst – en om die reden schadeplichtig is – tot het moment waarop Crème de la Cream die overeenkomst aan [X] heeft overgedragen. Aldus is ook in dit scenario geen grond voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank.
2.16.
Daarmee komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van de incidentele vordering van Crème de la Cream. Aan die vordering legt zij het volgende ten grondslag. Bij eindvonnis in de hoofdprocedure heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van haar overeenkomst met Crème de la Cream en ter zake schadeplichtig is. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding. Crème de la Cream heeft haar schade inmiddels laten begroten door een extern bureau (productie 1), dat de schade heeft becijferd op een bedrag van ruim € 1,2 miljoen. Het is aannemelijk dat zowel het appel in de hoofdprocedure als de schadestaatprocedure lang zal duren. De financiële positie van Crème de la Cream is zodanig dat zij groot belang heeft bij een betaling door [gedaagde] van een voorschot op de schadevergoeding. Nu Crème de la Cream haar schade uitvoerig heeft onderbouwd, is een voorschotbetaling van € 1 miljoen geïndiceerd. Gaat de rechtbank in het kader van deze provisionele vordering echter uit van de beoordeling door de voorzieningenrechter in haar vonnis van 31 augustus 2012, dan volgt daaruit nog steeds een schade van € 300.000,--. Subsidiair kan in elk geval dat bedrag bij wijze van provisionele voorziening worden toegewezen. [gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd bestreden. De rechtbank overweegt als volgt.
2.17.
Creme de La Cream heeft voldoende processueel belang bij de incidentele vordering. De gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Derhalve moet worden beoordeeld of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigt. Bij een voorziening in de vorm van betaling van een geldsom is dat in verband met het restitutierisico meestal alleen het geval indien de vordering tot het beloop van het gevorderde voorschot reeds voldoende vaststaat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld.
2.18.
Aan dat vereiste is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. Daartoe wijst de rechtbank op het volgende.
2.19.
De vordering van Crème de la Cream kan, voor zover hier van belang, worden gelijk gesteld met een vordering in kort geding na een gewezen vonnis in de bodemzaak. In een dergelijk geval geldt als uitgangspunt dat de voorzieningenrechter (of hier: de rechtbank in het kader van een vordering in de zin van artikel 223 Rv) zijn vonnis in beginsel dient af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter (hier: de rechtbank in de hoofdprocedure), ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenvonnis of in een eindvonnis, in de overwegingen of in het dictum van het vonnis, en ongeacht of dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Onder omstandigheden kan er aanleiding zijn voor een uitzondering op dit beginsel, bijvoorbeeld als het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust dan wel wanneer sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden na het bodemvonnis dat de bodemrechter in de wetenschap daarvan een andere beslissing zou hebben genomen.
2.20.
In het vonnis in de hoofdprocedure heeft de rechtbank overwogen en geoordeeld dat geen sprake is van een overdracht aan [X] van de overeenkomst tussen Crème de la Cream en [gedaagde]. Dat oordeel is blijkens overweging 2.1 van het vonnis gebaseerd op uitlatingen van partijen ter comparitie, waarbij Crème de la Cream heeft verklaard dat er geen akte van overdracht ten aanzien van de onderhavige overeenkomst bestaat en waarbij [gedaagde] heeft verklaard niet te beschikken over een dergelijke akte van overdracht. Dat oordeel was met name niet gebaseerd op kennis van de overeenkomst tussen Crème de la Cream en [X], nu dat document niet door Crème de la Cream was overgelegd en niet bij [gedaagde] bekend was. Dat document is op het punt van de contractsoverneming door [X] algemeen; de overeenkomst tussen Crème de la Cream en [gedaagde] wordt niet van de overname uitgezonderd. Uit de overeenkomst volgt voorts dat ook de “vloeistofmachine” wordt overgedragen, hetgeen er op zichzelf op wijst dat, anders dan door Crème de la Cream in de onderhavige procedure gesteld, de contractsoverneming door [X] niet alleen betrekking had op de “droge sticks” maar ook op de “natte sticks” (de sauzen). Dat wordt ook bevestigd door de inhoud van de brief die Crème de la Cream aan haar relaties heeft verstuurd, waarin melding wordt gemaakt van de overdracht van de “productie van creamer-, zoetstof- en sauzen in sticks” aan [X]. Uit het in deze procedure overgelegde dossier uit de hoofdprocedure in eerste aanleg kan de rechtbank niet afleiden dat deze brief al in die procedure is overgelegd en (dus) mede aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag heeft gelegen.
2.21.
Deze later gebleken omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank van dien aard dat voldoende aannemelijk is dat de rechtbank in de hoofdprocedure in de wetenschap daarvan tot een andere beslissing zou zijn gekomen, in elk geval in die zin dat de rechtbank zou hebben beslist dat het debat over de contractsovername nader gevoerd moest worden, al dan niet met bewijslevering. Daargelaten de uitkomst van dat debat, deze omstandigheid maakt dat het niet aangewezen is door middel van een voorlopige voorziening vooruit te lopen op de schadebegroting in de schadestaatprocedure. De rechtbank verwerpt daarom het primaire standpunt van Crème de la Cream, inhoudende dat grond bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening gebaseerd op de beslissing van de bodemrechter dat de overeenkomst met [gedaagde] niet aan [X] is overgedragen. In het licht van het hiervoor overwogene staat de vordering van Crème de la Cream in onvoldoende mate vast.
2.22.
Crème de la Cream heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat, als zou worden uitgegaan van de overname van haar overeenkomst met [gedaagde] door [X], dat dan in elk geval aannemelijk is dat Crème de la Cream schade heeft geleden tot het moment van die overname. [gedaagde] heeft zich tegen dit standpunt verweerd met het betoog dat zij in die periode niet in verzuim was, zodat zij ook niet schadeplichtig is. In dit verband stelt de rechtbank het volgende voorop. In het vonnis in de hoofdprocedure heeft de rechtbank weliswaar geoordeeld dat [gedaagde] in verzuim is geraakt, maar uit dat vonnis kan niet worden afgeleid per welke datum dat verzuim exact is ingegaan. Dat is begrijpelijk, omdat voor de rechtbank in de hoofdprocedure uitgangspunt was dat de overeenkomst tussen partijen
nietaan [X] was overgedragen en slechts van belang was of [gedaagde] voorafgaande aan de buitengerechtelijke ontbinding van 22 januari 2010 op enig moment in verzuim was komen te verkeren. In het thans te beoordelen scenario – namelijk uitgaande van de overdracht van de overeenkomst aan [X] per december 2008 – is voor het aannemen van schadeplichtigheid van belang dat komt vast te staan dat [gedaagde] voor die datum in verzuim is geraakt. Voor het oordeel daaromtrent biedt het vonnis van de rechtbank in de hoofdprocedure dus geen houvast, en aan haar beslissing omtrent het verzuim is de rechtbank in de schadestaatprocedure dus ook niet gebonden. Tegen deze achtergrond is van belang dat [gedaagde] heeft gesteld dat zij voor december 2008 nimmer in gebreke is gesteld. Voor zover Crème de la Cream deze stelling al heeft willen betwisten, geldt dat bij de huidige stand van zaken nog te zeer onzeker is dat [gedaagde] daadwerkelijk in verzuim is geraakt en als gevolg daarvan schadeplichtig is geworden. Ook ten aanzien van dit subsidiaire standpunt van Crème de la Cream staat haar vordering dus in onvoldoende mate vast.
2.23.
De conclusie luidt dat zowel de incidentele vorderingen van [gedaagde] als die van Crème de la Cream zullen worden afgewezen. Partijen zullen over en weer worden veroordeeld in de proceskosten van het incident.
2.24.
In de hoofdzaak zal gelegenheid worden gegeven voor het nemen van de conclusie van antwoord.

3.De beslissing

De rechtbank
in de incidenten
3.1.
wijst af de vordering van Crème de la Cream;
3.2.
veroordeelt Crème de la Cream in de kosten van [gedaagde], tot op heden begroot op € 1.356,-- aan advocaatsalaris;
3.3.
wijst af de vorderingen van [gedaagde];
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van Crème de la Cream, tot op heden begroot op € 1.356,-- aan advocaatsalaris;
3.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
3.6.
verwijst de zaak naar de rol van
7 augustus 2013voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2013.
1980/
1974