In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident tussen de besloten vennootschap Cross-Ocean B.V. en Rhenuslogisticsdeepsea Terminal B.V. De procedure is gestart door Cross-Ocean, die zich in de hoofdzaak op een overeenkomst beroept die betrekking heeft op de lossing van graniet uit het schip Bao Heng. Rhenus vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, onder verwijzing naar de Rotterdamse Stuwadoorscondities 1976 (RSC 1976), die volgens Rhenus een arbitrageclausule bevatten. Cross-Ocean betwist de toepasselijkheid van deze condities.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er slechts één eerdere overeenkomst tussen de partijen heeft bestaan, en dat de verwijzing naar "onze gebruikelijke voorwaarden" in de offerte van Rhenus onvoldoende is om te concluderen dat de RSC 1976 van toepassing zijn. De rechtbank overweegt dat voor de toepasselijkheid van de RSC 1976 een duidelijke en uitdrukkelijke verwijzing noodzakelijk is, en dat de enkele verwijzing naar gebruikelijke voorwaarden niet voldoende is. De rechtbank concludeert dat Cross-Ocean niet redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de RSC 1976 van toepassing waren op de nieuwe overeenkomst, en wijst de vordering van Rhenus af.
De rechtbank veroordeelt Rhenus in de proceskosten van het incident en houdt de hoofdzaak aan voor beraad, waarbij partijen hun verhinderdagen moeten opgeven voor een mogelijke comparitie. Dit vonnis is uitgesproken op 26 juni 2013 door mr. Th. Veling.