Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
[naam 2](verzoeker 2), te Rotterdam, tezamen verzoekers,
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2013 uitspraak gedaan op de verzoeken om voorlopige voorziening van verzoekers, die de exploitatievergunning en de DHW-vergunning voor hun horecagelegenheden in Rotterdam betwistten. De burgemeester van Rotterdam had op 3 juni 2013 de vergunningen ingetrokken op basis van het advies van het Bureau Bibob, waarin werd gesteld dat er een ernstig gevaar bestond dat de vergunningen zouden worden gebruikt voor strafbare feiten. Verzoekers, die samen de cafés exploiteren, maakten bezwaar tegen deze besluiten en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 27 juni 2013 werd duidelijk dat verzoeker 1 niet voldoende informatie had verstrekt over zijn financiële situatie, wat leidde tot de conclusie dat de burgemeester in redelijkheid de vergunningen had kunnen intrekken. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het verzoek met betrekking tot café [naam 3], dat sinds januari 2013 gesloten was. Ook het verzoek met betrekking tot café [naam 4] werd afgewezen, omdat verzoeker 1 niet had voldaan aan de informatieverplichtingen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester terecht had gehandeld op basis van de Wet Bibob, en dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken werden afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.