Op 8 juli 2013 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Verzoekers, bestaande uit V.O.F. [naam vennootschap] en de vennoten [naam vennoot 1], [naam vennoot 2] en [naam vennoot 3], hebben een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. R.P. Broeders, rechter in een civiele procedure. Dit verzoek volgde na een comparitie van partijen op 11 april 2013, waarbij de rechter de gelegenheid bood aan zowel de wederpartij als de deskundige om opmerkingen te maken over het proces-verbaal. Verzoekers voerden aan dat deze gang van zaken de schijn van partijdigheid wekte, omdat de rechter niet direct op hun verzoeken had gereageerd en hen niet serieus leek te nemen.
De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekers beoordeeld en geconcludeerd dat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De omstandigheid dat de rechter het beginsel van hoor en wederhoor toepast, door beide partijen de gelegenheid te geven om hun standpunten te delen, rechtvaardigt niet de vrees voor partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat het gebruikelijk is dat een rechter niet op elke brief van partijen inhoudelijk reageert, maar dat partijen hun stellingen bij conclusie of akte indienen, waarna de rechter beslist.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij de wrakingskamer oordeelde dat de aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.