ECLI:NL:RBROT:2013:5028

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2013
Publicatiedatum
8 juli 2013
Zaaknummer
10/426298 / HA RK 13-533
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 8 juli 2013 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Verzoekers, bestaande uit V.O.F. [naam vennootschap] en de vennoten [naam vennoot 1], [naam vennoot 2] en [naam vennoot 3], hebben een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. R.P. Broeders, rechter in een civiele procedure. Dit verzoek volgde na een comparitie van partijen op 11 april 2013, waarbij de rechter de gelegenheid bood aan zowel de wederpartij als de deskundige om opmerkingen te maken over het proces-verbaal. Verzoekers voerden aan dat deze gang van zaken de schijn van partijdigheid wekte, omdat de rechter niet direct op hun verzoeken had gereageerd en hen niet serieus leek te nemen.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekers beoordeeld en geconcludeerd dat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De omstandigheid dat de rechter het beginsel van hoor en wederhoor toepast, door beide partijen de gelegenheid te geven om hun standpunten te delen, rechtvaardigt niet de vrees voor partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat het gebruikelijk is dat een rechter niet op elke brief van partijen inhoudelijk reageert, maar dat partijen hun stellingen bij conclusie of akte indienen, waarna de rechter beslist.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij de wrakingskamer oordeelde dat de aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 8 juli 2013
Zaaknummer: 10/426298
Rekestnummer: HA RK 13-533
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
V.O.F. [naam vennootschap],gevestigd te Rotterdam
enhaar voormalige vennoten
[naam vennoot 1],
[naam vennoot 2]en
[naam vennoot 3],
wonende te Rotterdam,
verzoekers,
advocaat mr. W.H. van Zundert,
strekkende tot wraking van
mr. R.P. Broeders, rechter in de rechtbank Rotterdam, sector privaatrecht (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij de rechter van deze rechtbank is in behandeling de door verzoekers ingestelde civielrechtelijke vordering tegen [naam gedaagde], hierna: [naam gedaagde], als gedaagde met als kenmerk C/10/59575/ HA ZA 96-1977. Op 11 april 2013 heeft in die zaak een comparitie van partijen plaatsgevonden, waar partijen, hun advocaten en de in dat geding benoemde deskundige [naam deskundige] zijn verschenen.
Bij brief van 28 mei 2013 heeft de advocaat van de verzoekers (hierna ook: [de vennoten]) een verzoek ingediend tot wraking van de rechter.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • het dossier van de zaak met als kenmerk C/10/59575/ HA ZA 96-1977;
  • de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek.
Verzoekers, mr. W.H. van Zundert, de rechter, [naam deskundige] alsmede de advocaat
mr. O.J.R. Bakker van [naam gedaagde] zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 31 mei 2013.
Ter zitting van 24 juni 2013, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen verzoeker [naam vennoot 2] namens [de vennoten] bijgestaan door mr. W.H. van Zundert, de rechter, alsmede [naam gedaagde] en zijn advocaat mr. O.J.R. Bakker. Mr. W.H. van Zundert heeft aan de hand van een pleitnota het verzoek nader toegelicht.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek hebben verzoekers het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Bij brief van de rechtbank van 27 mei 2013 is naar aanleiding van het verzoek van verzoekers van 14 mei 2013 tot wijziging van het proces-verbaal van de zitting van 11 april 2012 aan de wederpartij van verzoekers en aan de deskundige gelegenheid geboden te reageren op het proces-verbaal van de zitting van 11 april 2013. Het is vreemd dat de rechter zowel naar de mening van de wederpartij als die van de deskundige vraagt, gelet op de aard van de gevraagde correcties en nu de wederpartij ook spontaan op het verzoek had kunnen reageren en dit niet heeft gedaan. Het heeft er schijn van dat de rechter steun zoekt bij de wederpartij en bij de deskundige. Aan het verzoek tot correctie van het proces-verbaal wordt niet voldaan door genoemde brief van 14 mei 2013 aan het proces-verbaal te hechten, zoals de rechtbank heeft aangekondigd te zullen doen. De rechter had aanstonds moeten beslissen op het verzoek tot correctie van het proces-verbaal
2.1.2
Verzoekers hebben voorts bij brief van 16 mei 2013 de rechtbank medegedeeld dat sprake is van een informatieachterstand bij zowel de rechtbank als bij de partijen, die eerst weggewerkt moet worden alvorens de procedure kan worden voortgezet. Tot op heden is nooit op die brief gereageerd door de rechter. Door wel te reageren op de brief van 14 mei 2013 en niet te reageren op de brief van 16 mei 2013 is de schijn gewekt dat er sprake is van partijdigheid of vooringenomenheid, nu hierdoor indruk ontstaat dat de rechter de standpunten van verzoekers niet serieus neemt.
2.1.3
De rechter gaat wel in op de kwestie van het proces-verbaal, maar niet op de brief van 24 mei 2013 van verzoekers, waarin aan de rechter kennis wordt gegeven van het opzeggen van het vertrouwen in de deskundige door verzoekers. Ook hierdoor is de schijn van vooringenomenheid gewekt.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
2.2.1
Dat de rechter niet meteen beslist zou hebben op het verzoek tot wijziging van het proces-verbaal, berust op een misvatting. Vanwege kort verlof is de brief van verzoekers van 14 mei 2013 met daarin voornoemd verzoek eerst op 23 mei 2013 aan de rechter voorgelegd. Het korte proces-verbaal van de comparitie op 14 april 2013 waarin de gemaakte afspraken zijn vastgelegd is na de zitting en buiten de aanwezigheid van partijen opgemaakt. Dat feit is niet vermeld in het proces-verbaal. Evenmin is de in die gevallen gebruikelijke toevoeging opgenomen dat de ter comparitie verschenen partijen binnen een daarbij vast te stellen termijn op- of aanmerkingen zouden kunnen maken over het proces-verbaal waarna die opmerkingen aan het proces-verbaal zouden worden gehecht. Deze mogelijkheid is geëxpliciteerd in de brieven die de griffier op verzoek van de rechter naar partijen heeft verzonden. Indien verzoekers terecht de gelegenheid hebben genomen om opmerkingen te maken over het proces-verbaal hebben de andere partijen die gelegenheid ook.
2.2.2
De rechter heeft niet kunnen reageren op de brief van verzoekers van 16 mei 2013, omdat hij deze brief niet heeft gezien. De gebruikelijke gang van zaken is overigens dat opmerkingen over een deskundigenbericht en de wijze van totstandkoming daarvan eerst bij een akte of conclusie na deskundigenbericht aan de orde worden gesteld. Uitblijven van een reactie op een brief met klachten daaromtrent wekt dan ook niet de gerechtvaardigde schijn van partijdigheid.
2.2.3
De brief van verzoekers van 24 mei 2013 heeft de rechter pas onder ogen gehad op 29 mei 2013, kort voordat hij op de hoogte kwam van het door verzoekers ingediende wrakingsverzoek. Nu de procedure door het wrakingsverzoek is geschorst, staat het hem niet vrij inhoudelijk op die brief te reageren.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoekers aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing als vorenbedoeld opleveren.
3.4
De omstandigheid dat de rechter het beginsel van hoor en wederhoor toepast door na een kennelijk terechte opmerking van één partij, ook de andere partij in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken over het proces-verbaal, rechtvaardigt naar het oordeel van de wrakingskamer niet de vrees voor partijdigheid. Hoewel wellicht minder gebruikelijk, is de omstandigheid dat ook de deskundige die gelegenheid is geboden, evenmin een aanwijzing voor vooringenomenheid. Immers, de afspraken die ter comparitie met partijen en met de deskundige zijn gemaakt, betreffen nu juist de wijze waarop de deskundige de uitvoering van de hem gegeven opdracht dient af te ronden.
3.5
Voor het overige geldt, dat het niet aan de rechter is om steeds inhoudelijk te reageren op brieven van partijen. Het is in een civiele procedure gebruikelijk dat partijen hun stellingen bij conclusie of akte indienen, waarna de rechter bij vonnis of beschikking daarop beslist. De enkele omstandigheid dat de rechter niet inhoudelijk op de brieven van 16 mei 2013 en 24 mei 2013 heeft gereageerd, rechtvaardigt dus ook niet de vrees voor partijdigheid. Immers, klachten van partijen over de totstandkoming en de inhoud van een deskundigenbericht nopen de rechter in beginsel eerst tot een inhoudelijk antwoord nadat deze klachten in een conclusie of aktewisseling naar aanleiding van het deskundigenbericht naar voren zijn gebracht. Het feit dat niet in dit stadium van de procedure is ingegaan op dergelijke klachten omtrent het deskundigenonderzoek kan derhalve ook geen grond voor wraking opleveren.
3.6
Het verzoek, zal als in al zijn onderdelen ongegrond, worden afgewezen.

4.De beslissing

wijst af het verzoek tot wraking van mr. R.P. Broeders.
Deze beslissing is gegeven op 8 juli 2013 door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. O.E.M. Leinarts en mr. R.F. de Knoop, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier.
Verzonden op:
aan:
  • VOF [naam vennootschap] en [de vennoten]
  • advocaat mr. W.H. van Zundert
  • rechter mr. R.P. Boenders
  • advocaat mr. O.J.R. Bakker