In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juni 2013 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker, thans gedetineerd in het Detentiecentrum te Rotterdam. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. W.P.R. Peeters, had de wraking aangevraagd tegen mr. A. van ’t Laar, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling publiekrecht, team bestuur 3. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was een eerdere zitting op 12 juni 2013, waar de rechter het vervolgberoep van de verzoeker tegen het voortduren van de vreemdelingenbewaring had behandeld. Tijdens deze zitting had de gemachtigde van de verzoeker de rechter gewraakt, omdat hij vreesde dat de rechter niet onpartijdig was. Dit vermoeden was gebaseerd op de stelling dat de rechtbank mogelijk had gerommeld met de data van uitspraken, wat de verzoeker als onrechtmatig beschouwde.
De wrakingskamer heeft de zaak behandeld en kennisgenomen van verschillende processtukken, waaronder het proces-verbaal van de zitting van 12 juni 2013 en de schriftelijke reactie van de rechter. De rechter heeft in zijn verweer aangegeven dat er geen sprake was van een omstandigheid die tot wraking zou kunnen leiden. Hij heeft betoogd dat de zitting niet geschorst had hoeven worden en dat de gevraagde informatie niet noodzakelijk was voor de verdere behandeling van het beroep.
De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat wraking een middel is om de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter te waarborgen. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet voldoende feiten had aangedragen die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De wraking werd daarom ongegrond verklaard en het verzoek werd afgewezen. De beslissing werd uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.