ECLI:NL:RBROT:2013:4890

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juni 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
427668-70-71-72 / HA RK 13-606-7-8-9
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoeken tegen rechters in strafzaken

Op 17 juni 2013 heeft de meervoudige kamer voor wrakingszaken van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan op de wrakingsverzoeken van vier verzoekers, allen gedetineerd en wonende in Amsterdam. De verzoekers vroegen om wraking van de rechters mr. J. van der Groen, mr. E.A. Vroom en mr. N. Doorduijn, naar aanleiding van beslissingen die op dezelfde dag door de strafkamer waren genomen. De verzoekers voerden aan dat de rechters vooringenomen waren, omdat hun verzoeken tot toevoeging van bewijsstukken en het horen van getuigen waren afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzingen van de verzoeken niet zo onbegrijpelijk waren dat ze alleen verklaard konden worden door vooringenomenheid van de rechters. De rechtbank benadrukte dat de wrakingsprocedure niet bedoeld is als een verkapt hoger beroep en dat de rechters vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dat tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissingen van de strafkamer gemotiveerd waren en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. De verzoeken tot wraking werden dan ook afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 17 juni 2013
Beslissing van de meervoudige kamer op de verzoeken van:
Zaaknummer: 427668
Rekestnummer: HA RK 13-606
Parketnummer: 10/600203-08
[verzoeker 1],
wonende te Amsterdam,
thans gedetineerd in de P.I. Rotterdam-Rijnmond, locatie De Schie,
verzoeker,
advocaat mr. I.N. Weski,
en
Zaaknummer: 427670
Rekestnummer: HA RK 13-607
Parketnummer: 10/960239-10
[verzoeker 2],
wonende te Amsterdam,
thans gedetineerd in de P.I. Rotterdam-Rijnmond, locatie De Schie
verzoeker,
advocaat mr. D. Emmelkamp,
en
Zaaknummer: 427671
Rekestnummer: HA RK 13-608
Parketnummer: 10/600157-09
[verzoeker 3],
wonende te Amsterdam,
thans gedetineerd in de P.I. Haaglanden, locatie Zoetermeer,
verzoeker,
advocaten mr. N.G.H. Verschaeren en mr. E.A.M. Mannheims,
en
Zaaknummer: 427672
Rekestnummer: HA RK 13-609
Parketnummer: 10/960234-11
[verzoeker 4],
Zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring, locatie Krimpen aan den IJssel,
verzoeker,
advocaat mr. B.Th. Nooitgedagt,
hierna gezamenlijk aan te duiden als: verzoekers,
al welke verzoeken strekken tot wraking van mr. J. van der Groen, mr. E.A. Vroom en mr. N. Doorduijn, leden van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Ter terechtzitting van 17 juni 2013 van de uit voornoemde rechters samengestelde meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken belast met de strafzaken tegen onder anderen verzoekers (hierna: de strafkamer), bij deze rechtbank aanhangig onder bovengenoemde parketnummers, heeft ieder van verzoekers (bij monde van zijn respectieve raadsvrouw of -man) wraking verzocht van al deze leden van de strafkamer (hierna ook: de rechters).
1.2.
De griffier van de strafkamer heeft aan de griffier van de wrakingskamer overhandigd de volgende stukken:
  • a) een gedeelte van de aantekeningen van de terechtzitting van de strafkamer van 17 juni 2013, ondertekend door de voorzitter en de griffier van de strafkamer;
  • b) een kopie van de door de voorzitter van de strafkamer ter terechtzitting van 17 juni 2013 voorgelezen tekst van de op die datum door de strafkamer genomen beslissingen.
1.3.
De wrakingskamer heeft de verzoeken gevoegd behandeld ter terechtzitting van 17 juni 2013 (hierna: de mondelinge behandeling).
De griffier heeft verzoekers, hun raadslieden, de rechters en de officier van justitie van dag, tijdstip en plaats van de mondelinge behandeling in kennis gesteld.
Ter mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • de verzoekers en hun raadslieden;
  • de officier van justitie mr. H. Baan.
1.4.
De rechters hebben medegedeeld niet in de wraking te berusten. De voorzitter van de strafkamer heeft een reactie van de rechters op de wrakingsverzoeken aan de griffier van de wrakingskamer overhandigd. Het in dat stuk genoemde “proces-verbaal van de zitting van 28 maart 2013” is niet aan de (griffier van de) wrakingskamer ter beschikking gesteld.
1.5.
Ter mondelinge behandeling heeft de griffier van de wrakingskamer de in 1.2 en 1.4 genoemde stukken overhandigd aan de raadslieden van verzoekers en de officier van justitie.
1.6.
Ter mondelinge behandeling heeft ieder van de raadslieden van verzoekers medegedeeld dat de samenvatting van de ter terechtzitting van de strafkamer gedane wrakingsverzoeken, zoals vastgelegd in de door de voorzitter en de griffier van de strafkamer ondertekende zittingsaantekeningen, juist is.
Bij de mondelinge behandeling hebben de raadslieden de wrakingsverzoeken uitgewerkt en toegelicht.
Mr. Weski heeft haar toelichting gegeven aan de hand van Pleitaantekeningen die zij aan de wrakingskamer heeft overgelegd.
1.7.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat en waarom naar haar mening de verzoeken zouden moeten worden afgewezen.
1.8.
Op 17 juni 2013 heeft de voorzitter van de wrakingskamer mr. W.P. Sprenger in bijzijn van de griffier mr. N. Jallal mondeling uitspraak gedaan. Ter zitting zijn verschenen mr. I.N. Weski, mr. N.G.H. Verschaeren en mr. D. Emmelkamp.

2.De verzoeken tot wraking en de reacties daarop

2.1.
Ter terechtzitting van de strafkamer van 17 juni 2013 heeft ieder van verzoekers wraking verzocht van de rechters.
2.2.
Verzoeker [verzoeker 1] (hierna: [verzoeker 1]) heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
De rechtbank heeft het verzoek tot het toevoegen van BOB-stukken uit de onderzoeken Briard en Andes afgewezen. Dit is in strijd met de kennelijk door de verzoeker aangevoerde belangen, te weten het krijgen van inzicht in de volledigheid van de ingezette methoden, toetsing van de bevoegdelijkheid en de rol van verzoeker in de aan hem ten laste gelegde feiten.
Het verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] is afgewezen op grond van een bericht van de rechter-commissaris d.d. 14 juni 2013. Verzoeker is niet in de gelegenheid gesteld te reageren op voornoemd bericht, zodat er geen sprake is geweest van hoor en wederhoor.
Het verzoek tot het doen van een contra-expertise is afgewezen op grond van het vertrouwensbeginsel. De rechtbank is met haar afwijzing vooruit gelopen op de beslissing waar de rechtbank zich nog over dient uit te spreken, te weten of er sprake was van verdovende middelen zoals ten laste is gelegd in de zaaksdossiers Peru en Australië.
Voorts is aangevoerd dat de wijze en de gronden waarop de meervoudige strafkamer de verzoeken van de verdediging heeft afgewezen in combinatie met de keren dat de rechtbank in het proces-verbaal meerdere malen de argumenten van de verdediging onjuist en slechts steeds ten nadele van verzoeker heeft weergegeven en als grondslag heeft gebezigd ter afwijzing van de verzoeken tot onderzoek van de verdediging, hetgeen een patroon van onzorgvuldigheid en onbegrijpelijkheid en kennelijke schendingen ex artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) betekent voor verzoeker en het vertrouwen in de onpartijdigheid en eerlijkheid van de rechtsgang van een rechtbank.
2.3.
Verzoeker [verzoeker 3] (hierna:[verzoeker 3]) heeft daartoe – zakelijk samengevat – het volgende aangevoerd:
Verzoeker heeft zich aangesloten bij de gronden die [verzoeker 1] naar voren heeft gebracht. Voorts wil verzoeker de juistheid van de rapporten betwisten door middel van een contra-expertise. De rechtbank is door haar afwijzing van deze contra-expertise echter vooruitgelopen op de bewijskracht van de rapporten. Daarnaast heeft de rechtbank haar beslissing ondeugdelijk gemotiveerd en gaat uit van de juistheid van deze resultaten op grond van het vertrouwensbeginsel. Verzoeker heeft het recht om een contra-expertise te laten uitvoeren.
Ten aanzien van de afwijzing tot het horen van getuigen [getuige 2] en [getuige 1] is de rechtbank van oordeel dat niet te verwachten is dat deze getuigen binnen afzienbare tijd gehoord zullen kunnen worden. Dit criterium kan echter alleen aangelegd worden indien evident is dat het nogmaals oproepen van een getuige zinloos is. Daar is in casu geen sprake van. Verzoeker is niet de gelegenheid gesteld te reageren op genoemd bericht van de rechter-commissaris.
Voorts is aangevoerd dat uit het zittingschema van de rechtbank vooringenomenheid blijkt, nu ondanks de verzoeken van verzoeker dat de zaak niet ‘zittingsrijp is’, de rechtbank toch is overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van de strafzaak. Hiermee lijkt het zittingschema van de rechtbank belangrijker dan het recht op verzoeker op een eerlijk proces.
2.4.
Verzoeker [verzoeker 2] (hierna: [verzoeker 2]) heeft zich aangesloten bij de gronden die [verzoeker 1] en [verzoeker 3] naar voren hebben gebracht.
2.5.
Verzoeker [verzoeker 4] (hierna: [verzoeker 4]) heeft zich aangesloten bij de gronden die de [verzoeker 1] en [verzoeker 3] naar voren hebben gebracht.
2.6.
De rechters hebben in het in 1.4 genoemde stuk het volgende aangevoerd:
“De wrakingsgronden van mr. Weski:
1. Het kennelijk negeren van aangevoerde belangen.
Dit punt ziet kennelijk op het toevoegen van de dossiers c.q. delen daaruit in de zaken Briard en Andes. Op dat punt is door de rechtbank een gemotiveerde beslissing genomen, welke op verzoek van mr. Weski nog uitdrukkelijk is aangevuld. Verwezen wordt naar de beslissing zoals die in eerste instantie is genomen en daarnaast blijkend uit de zittingsaantekeningen van heden, onder verwijzing naar recente jurisprudentie van de Hoge Raad. Naar het oordeel van de combinatie kan daarmee niet worden gezegd dat deze beslissing onbegrijpelijk gemotiveerd is of er sprake is van het negeren van aangevoerde belangen: er is een gemotiveerde instructiebeslissing genomen, waartegen thans wordt geappelleerd, middels het wrakinginstrument. Het verzoek ware in dit opzicht af te wijzen.
2. De getuigen [getuige 2] en [getuige 1].
Geklaagd wordt dat de verdediging niet heeft kunnen reageren op informatie van de rechter-commissaris welke de voorzitter op gezamenlijk verzoek van het openbaar ministerie en de verdediging vorige week heeft ingewonnen. Deze klacht is feitelijk onjuist, nu de berichtgeving van de rechter-commissaris — welke is aangehecht aan de beslissing van heden — vorige week kopieconform aan de raadslieden en de officier van justitie is gezonden, hetgeen heden ter zitting ook door de verdediging is erkend. Indien de verdediging hierop had willen reageren heeft zij voldoende tijd en gelegenheid gehad dit ofwel per brief, fax of email te doen, hetzij hierover bij aanvang van de zitting het woord kunnen verlangen. Zulks is echter in alle opzichten achterwege gebleven, zodat niet kan worden gezegd dat de verdediging geen gelegenheid heeft gehad te reageren op deze berichtgeving. Los van het voorgaande kan de vraag worden gesteld of het beginsel van hoor en wederhoor met zich meebrengt dat de rechtbank gelegenheid moet bieden aan de verdediging om te reageren op berichtgeving c.q. besluiten van de rechter-commissaris en dit aldus bespreekbaar te maken ter openbare terechtzitting. Dit verdraagt zich niet met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. De verdediging voert in verband met het voorgaande aan dat er een geobjectiveerde vrees voor vooringenomenheid bestaat, maar ook hier is naar het oordeel van de combinatie slechts sprake van een gemotiveerde instructiebeslissing. Daar kan de verdediging het niet mee eens zijn, maar daarmee is nog niet gezegd dat daar tegenop kan worden gekomen met het wrakinginstrument op de motivering zoals die door de verdediging is aangegeven.
3. Contra-expertise Australië/Peru
Door de verdediging van [verzoeker 1] is hier niet om gevraagd en gelet daarop raakt deze beslissing de verdachte al niet en kan het ook geen grond zijn voor wraking. Op het verzoek Contra-expertise is door de rechtbank gemotiveerd beslist met verwijzing naar het vertrouwensbeginsel. In dat verband is door de verdediging niets gesteld omtrent een inbreuk op fundamentele rechtsbeginselen, hetgeen door de rechtbank in de beslissing uitdrukkelijk is opengelaten. Daarmede is een instructiebeslissing gegeven, die ook gemotiveerd is. indien de verdediging het gelijk aan haar zijde zou hebben, zou elk afwijzend oordeel op een onderzoeksvraag in dit opzicht vooruitlopend zijn op een latere beslissing. Dat kan niet het geval zijn.
4. Het onderling verband tussen diverse wrakinggronden van mr. Weski kan naar het oordeel van de combinatie niet tot een ander oordeel laten, ook al wegens de omstandigheid dat daaromtrent niets is gesteld.
De wrakingsgronden van mr. Verschaeren:
1. De Contra-expertise Australië/Peru
Geklaagd wordt dat zonder voorbehoud een standpunt is ingenomen en dat dit ondeugdelijk gemotiveerd zou zijn. onder verwijzing naar de beslissing van de rechtbank en hetgeen hierboven onder 3 is vermeld is de combinatie van oordeel dat dit standpunt feitelijk onjuist is en dat dit niet tot wraking kan leiden.
2. De getuigen
De advocaat meent dat de rechtbank daarbij een verkeerde maatstaf heeft gehanteerd. Oproeping zou evident zinloos moeten zijn. naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van het verdedigingscriterium nu het verhoor van deze getuigen is gelast in het regiestadium van dit proces. Los daarvan is de beslissing gemotiveerd, niet onbegrijpelijk en daarmee is een gemotiveerde instructiebeslissing gegeven. Indien en voor zover daarbij een verkeerde maatstaf zou zijn gehanteerd, dient dit aan het oordeel van de appelrechter te worden onderworpen. Niet aan dat van de wrakingskamer.
3. Het zittingsschema van de rechtbank in deze zaak zou vooringenomenheid impliceren omdat de verdediging daartegen enige maanden geleden heeft geprotesteerd. Ook dat is een instructiebeslissing die niet appelabel is. het enkele feit dat de verdediging het niet eens is met de bepaling van zittingsdata impliceert niet dat er sprake is van vooringenomenheid. Het is bovendien ter zitting van 28 maart 2013 besproken.
Wrakingsgronden mr. Emmelkamp:
Het beeld is ontstaan volgens deze advocaat dat er een schijn is van vooringenoemenhid onder verwijzing naar de argumenten van de mrs. Weski en Verschaeren. De combinatie verwijst naar hetgeen hieromtrent hiervoor is gesteld.
Wrakingsgronden mr. Nooitgedagt:
Hetzelfde geldt voor mr. Nooitgedagt. Ook hij heeft geen zelfstandige argumentatie ontwikkeld.”

3.De beoordeling

3.1.
Ieder van de verzoekers legt aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag (geen andere gronden dan) de beslissingen van 17 juni 2013 van de strafkamer over de regie van de behandeling van de strafzaak tegen hem, alsmede het door de strafkamer vasthouden aan de opgestelde zittingsagenda waarin voor de verzoeken vanwege de verdediging onvoldoende ruimte is gemaakt.
Voor zover dat uit de zittingsaantekeningen niet al bleek, hebben verzoekers bij de mondelinge behandeling uiteengezet dat ieder van hen zich aansluit bij de door een of meer van de andere verzoekers geuite klachten. Daarom passeert de wrakingskamer de opmerking vanwege de rechters, zoals op genomen in 2.6, dat een of meer van de verzoekers bepaalde klachten onvoldoende specifiek tot de zijne heeft gemaakt.
3.2.
De rechters hebben aangevoerd dat [verzoeker 1] geen belang heeft bij de klacht over de beslissing tot afwijzing van het verzoek tot contra-expertise. Dat argument gaat niet op, omdat [verzoeker 1] kennelijk ten laste wordt gelegd deelneming aan een criminele organisatie waarin de onderzochte zaken voor handen waren of werden verhandeld.
3.3.
Wraking is een – ook door artikel 6 EVRM beschermd – middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechters.
Ingevolge artikel 512 Sv kan elk van de rechters die een strafzaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Bij de beoordeling van een beroep op die bepaling of op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in het algemeen, is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat hij jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl.: HR 21 september 2010; LJN BM9141).
3.4.
Het middel van wraking heeft niet de strekking van een verkapt hoger beroep. Het is niet aan de wrakingskamer om te beoordelen of de beslissingen feitelijk of rechtens juist zijn. Door de rechter genomen beslissingen, ook als deze beslissingen in het nadeel van de verzoeker uitvallen en zelfs als die beslissingen als feitelijk of rechtens onjuist zouden moeten worden aangemerkt, vormen in het algemeen geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter een vooringenomenheid jegens een rechtzoekende koestert of dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
Het vorenstaande is niet anders ten aanzien van de redengeving van beslissingen. Wel is mogelijk dat vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval een rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring voor is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
3.5.
In de onderhavige gevallen gaat het niet om gedrag van een of meer van de rechters waaruit subjectieve vooringenomenheid of een subjectief gebrek aan onpartijdigheid blijkt, maar – zoals gezegd – om de beslissingen van de strafkamer van 17 juni 2013.
Voor de wrakingsverzoeken zijn slechts van belang de volgende beslissingen, zoals staan verwoord in het in 1.2 onder (b) genoemde stuk (hierna: de beslissingen):
“Beslissingen 17 juni 2013
De voorzitter deelt mede dat de rechtbank als volgt heeft beslist:
[..]
Ten aanzien van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1]
De voorzitter deelt mede dat de rechter-commissaris hem op 13 juni 2013 heeft medegedeeld dat in oktober/november 2012 de vraag om [getuige 2] en [getuige 1] te horen is uitgezet en dat vervolgens geen reactie van de Spaanse autoriteiten is ontvangen waardoor uiteindelijk Eurojust is ingezet. De rechter-commissaris heeft vanuit Engeland het bericht ontvangen dat de getuige [getuige 2] is aangehouden. Echter krijgt de rechter-commissaris vanuit de Engelse autoriteiten in het geheel geen duidelijkheid over een termijn van het houden van een verhoor. Uit het hier aangehechte bericht van de rechter-commissaris blijkt dat vanaf oktober/november 2012 pogingen zijn gedaan en- m.n. in het engelse traject - de nodige activiteiten zijdens de rechter-commissaris zijn ontplooid om de verhoren te bewerkstelligen. Gelet op het tijdsverloop en de respons op de verzoeken en rappellen is de rechtbank van oordeel dat de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] niet binnen afzienbare tijd gehoord kunnen worden. De pogingen hiertoe zullen dus worden gestaakt. Er mag immers verwacht worden dat binnen 8-9 maanden na het verzoek hiertoe getuigen kunnen worden gehoord, en bij gebreke daarvan moet de hoop daarop worden opgegeven, ook in het Engelse traject waar de vele contacten ook na deze tijd geen concrete resultaten hebben opgeleverd, en daar zelfs geen uitzicht op bestaat.
[..]
Overlegging van stukken uit de onderzoeken Briard en Andes
Het verzoek om de procesdossiers uit de onderzoeken Briard en Andes te voegen in het procesdossier Fotino wordt afgewezen. De onderzoeken Briard en Anders hebben op het eerste gezicht geen aanknopingspunten met het onderzoek Fotino en overigens heeft de raadsvrouw haar verzoek met betrekking tot de te voegen dossieronderdelen onvoldoende gespecificeerd. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat wanneer de verdediging van een verdachte die slachtoffer is in een ander onderzoek over dat dossier in dat onderzoek wenst te beschikken, zij zich als benadeelde partij in dit proces kan voegen.
[..]
Contra-expertise Australië en Peru
Het verzoek om een contra-expertise te gelasten omtrent de onderzoeksresultaten van de Peruaanse en Australische autoriteiten met betrekking tot de aangetroffen stoffen wordt afgewezen. Deze informatie is door middel van rechtshulpverzoeken verkregen, waardoor de rechtbank - gelet op het vertrouwensbeginsel - uitgaat van de juistheid van deze onderzoeksresultaten nu niet of onvoldoende is gesteld of gebleken dat deze resultaten in strijd met fundamentele rechtsbeginselen zijn verkregen.”
De strafkamer heeft bij de beslissing inzake de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] verwezen naar een e-mailbericht van de rechter-commissaris van 14 juni 2013, 09:29 uur, dat bij de beslissingen is gevoegd. De wrakingskamer neemt daarom aan dat de vermelding in de beslissing van “13 juni 2013” als datum van de mededeling van de rechter-commissaris een kennelijke verschrijving betreft.
3.6.
Zoals hiervoor gezegd en zoals uit de bewoordingen van de beslissingen blijkt, gaat het bij de beslissingen om regiebeslissingen.
Afwijzing verzoek tot voegen van BOB-stukken uit de onderzoeken Briard en Andes
3.7.
De regiebeslissing tot afwijzing van het verzoek om stukken uit een ander onderzoek aan het dossier toe te voegen levert geen aanwijzing voor onvoldoende onpartijdigheid, vooringenomenheid of de schijn daarvan op.
Die beslissing loopt niet vooruit op, noch getuigt van enig oordeel over hetgeen aan [verzoeker 1] ten laste is gelegd. Evenmin bekort die beslissing op onaanvaardbare wijze de verdedigingsbelangen van [verzoeker 1], omdat [verzoeker 1] in een later stadium van de strafzaak desgewenst stukken aan het dossier kan (doen) toevoegen, dan wel kan aanvoeren dat en waarom kennisneming van de betreffende stukken door de strafkamer nodig is voor de oordeelsvorming.
3.8.
[verzoeker 1] heeft niet aangevoerd en het is de wrakingskamer evenmin gebleken dat de beslissing in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring voor is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechters is ingegeven.
Afzien van verhoren van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1]
3.9.
Ten behoeve van de beoordeling van deze grond van de verzoeken tot wraking stelt de wrakingskamer de volgende feiten en omstandigheden vast, zoals deze zijn gebleken bij de mondelinge behandeling:
In 2012 heeft de strafkamer op verzoek van de verdediging het verhoren van [getuige 2] en [getuige 1] als getuigen gelast.
Op 12 juni 2013 vond plaats (een van) de terechtzitting(en) van de strafkamer om de behandeling van de strafzaken tegen verzoekers te regisseren.
De (griffier van de) strafkamer heeft genoemd e-mailbericht van de rechter-commissaris van vrijdag 14 juni 2013, 09:29 uur op dezelfde dag tussen 10:00 en 11:00 uur aan de advocaten van de verzoekers gezonden.
Geen van verzoekers of hun raadslieden heeft op dat e-mailbericht gereageerd. Op 17 juni 2013 vond de eerstvolgende terechtzitting van de strafkamer plaats. Geen van verzoekers of hun raadslieden heeft bij aanvang van die terechtzitting verzocht om behandeling van het
e-mailbericht van 14 juni 2013.
3.10.
Het gaat hier om een beslissing waarin de rechters terugkomen van een eerdere op verzoek van (een of meer van de) verzoekers genomen beslissing tot het verhoren van getuigen. Mede in dat licht kan men zich, met de verzoekers, afvragen of het een gelukkige keuze van de rechters was om ter terechtzitting van 17 juni 2013 niet eerst het e-mailbericht van vrijdag 14 juni 2013 en de daarin genoemde gegevens te behandelen, maar dadelijk de betreffende beslissing te nemen. Echter, in het licht van de omstandigheid dat dat
e-mailbericht al sinds vrijdagochtend bij de advocaten van verzoekers voorlag en daarop geen reactie was gekomen en het ook niet ter terechtzitting van 17 juni 2013 door een of meer van de verzoekers aan de orde is gesteld, kan niet gezegd worden dat door in de beslissing gebruik te maken van het e-mailbericht van 14 juni 2013 de beslissing zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring voor is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechters is ingegeven.
Wat er ook zij van de gewraakte redengeving door de rechters, waar in de beslissing wordt verwezen naar het beginsel van hoor en wederhoor en het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, ook daardoor is de beslissing niet zo onbegrijpelijk, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring voor is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
Afwijzing verzoek tot contra-expertise
3.11.
De wrakingskamer kan de verzoekers volgen waar zij stellen dat de bewoordingen van deze beslissing de indruk wekken dat de beslissing haar schaduwen vooruit werpt (“Deze informatie is door middel van rechtshulpverzoeken verkregen, waardoor de rechtbank - gelet op het vertrouwensbeginsel - uitgaat van de juistheid van deze onderzoeksresultaten”). Echter, het gaat om een regiebeslissing. Uit de reactie van de rechters op deze wrakingsgrond (met name “In dat verband is door de verdediging niets gesteld omtrent een inbreuk op fundamentele rechtsbeginselen, hetgeen door de rechtbank in de beslissing uitdrukkelijk is opengelaten. Daarmede is een instructiebeslissing gegeven, die ook gemotiveerd is. Indien de verdediging het gelijk aan haar zijde zou hebben, zou elk afwijzend oordeel op een onderzoeksvraag in dit opzicht vooruitlopend zijn op een latere beslissing. Dat kan niet het geval zijn.”) blijkt, echter, dat de rechters niet anders bedoeld hebben dan dat zij in het onderhavige stadium van de strafzaak afzien van het gelasten van contra-expertise.
Wat er ook zij van de gewraakte redengeving van deze beslissing, deze beslissing is daardoor niet zo onbegrijpelijk, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring voor is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
Zittingsagenda
3.12.
In de kern genomen beklagen verzoekers zich over niet meer of anders dan dat voor de door hen verzochte onderzoekshandelingen geen plaats is ingeruimd in de zittingsagenda en dat daarom het aanhouden van de zittingsagenda getuigt van onvoldoende onpartijdigheid.
Bij grote strafzaken wordt doorgaans een zittingsagenda opgesteld en zolang als mogelijk is gevolgd, zelfs nog tijdens de inhoudelijke behandeling, maar de agenda vormt op zichzelf geen reden om van noodzakelijk nader onderzoek af te zien en wordt dan ook verlaten als het onderzoek in een zaak dat nodig maakt. In deze zaak is niet gebleken dat de rechters aan die agenda een andere betekenis hebben toegekend dan hiervoor is weergegeven. Daarom kan het aanhouden van de zittingsagenda geen zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechters onvoldoende onpartijdig zijn of dat de vrees dienaangaande bij verzoekers objectief gerechtvaardigd is.
Combinatie van klachten
3.13.
Ten slotte dient de wrakingskamer te onderzoeken of de combinatie van de gewraakte beslissingen en het aanhouden van de zittingsagenda een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechters jegens een of meer van de verzoekers een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoekers dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De wrakingskamer vindt dat niet. Weliswaar is de gang van zaken minder gelukkig geweest en valt op de bewoordingen van de beslissingen wat af te dingen, maar uit het totale beeld valt niet de bedoelde zwaarwegende aanwijzing af te leiden.
3.14.
Op het vorenstaande stuiten de verzoeken tot wraking af.

4.De beslissing

wijst af de verzoeken tot wraking van mr. J. van der Groen, mr. E.A. Vroom en mr. N. Doorduijn.
Deze beslissing is gegeven op 17 juni 2013 door mr. W.P. Sprenger, voorzitter, en mr. A.P. Hameete en mr. M.G.L. de Vette, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier.
Verzonden op: 19 juni 2013 aan:
  • mr. I.N. Weski,
  • mrs. N.G.H. Verschaeren en E.A.M. Mannheims,
  • mr. D. Emmelkamp,
  • mr. B.Th. Nooitgedagt,
  • mr. J. van der Groen,
  • mr. E.A. Vroom,
  • mr. N. Doorduijn,
  • mr. H. Baan.