Uitspraak
VONNIS (ontneming)
[naam veroordeelde] ,
€ 740.031,06 (zegge: zevenhonderdveertigduizendeenendertig euro en zes eurocent).
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 oktober 2013 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, naar aanleiding van een eerder vonnis van 24 april 2012 waarin de veroordeelde was veroordeeld voor gewoontewitwassen. De vordering van de officier van justitie, mr. Paulus, strekte tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 1.531.891,29, maar de rechtbank heeft dit bedrag herzien en vastgesteld op € 740.031,06, het bedrag dat eerder was vastgesteld in het vonnis van 24 april 2012. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2010 tot en met 13 april 2011 wederrechtelijk voordeel had verkregen door middel van en uit de baten van strafbare feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor andere strafbare feiten die de veroordeelde zou hebben gepleegd, en dat de vordering van de officier van justitie voor een deel betrekking had op andere feiten dan die waarvoor de veroordeelde was veroordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was voor matiging van het bedrag dat de veroordeelde aan de Staat moest betalen, omdat er geen concrete feiten waren die erop wezen dat de veroordeelde niet in staat zou zijn om het bedrag terug te betalen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de veroordeelde verplicht om het vastgestelde bedrag van € 740.031,06 aan de Staat te betalen.