In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, heeft de kantonrechter op 20 november 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en Fair Play Centers B.V. [eiser], die sinds 16 juni 2008 in dienst was bij Fair Play, werd op non-actief gesteld en later op staande voet ontslagen wegens vermeende verduistering van geld uit de kluis van het amusementscentrum. De procedure begon met een dagvaarding op 28 oktober 2013, waarna de mondelinge behandeling op 6 november 2013 plaatsvond. De kantonrechter heeft kennisgenomen van de dagvaarding en de door Fair Play overgelegde producties.
De feiten van de zaak zijn als volgt: op 4 mei 2013 werd een bedrag van € 20.000 in kluis 1 gecontroleerd door [eiser] en een collega. Op 6 mei 2013 bleek dat € 10.000 ontbrak. Fair Play heeft vervolgens de afdeling Beveiliging ingeschakeld, die onderzoek heeft gedaan en videobeelden heeft veiliggesteld. Na meerdere gesprekken met [eiser] en een brief van 16 juli 2013 waarin hij op non-actief werd gesteld, volgde op 6 augustus 2013 het ontslag op staande voet. [eiser] heeft de vernietigbaarheid van het ontslag ingeroepen en vorderde in kort geding zijn terugkeer naar de werkplek en doorbetaling van zijn loon.
De kantonrechter oordeelde dat [eiser] een spoedeisend belang had bij zijn vordering, maar dat er onvoldoende bewijs was dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd was. De kantonrechter concludeerde dat Fair Play goede gronden had om [eiser] op non-actief te stellen, maar dat het niet met voldoende zekerheid kon worden aangenomen dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagprocedures, vooral wanneer er sprake is van ernstige beschuldigingen zoals verduistering.