ECLI:NL:RBROT:2013:10798

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2013
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
C/10/10/469 R
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de schone lei in het kader van de schuldsaneringsregeling wegens boedelachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 oktober 2013 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de schuldsaneringsregeling van de schuldenares, die in 2010 was uitgesproken. De bewindvoerder heeft verslag uitgebracht over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling en gemeld dat de schuldenares een boedelachterstand heeft laten ontstaan van € 2.613,10. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 26 september 2013, waar de schuldenares, haar advocaat mr. K.Y. van Oosten, en de bewindvoerder aanwezig waren. De bewindvoerder heeft aangegeven dat de schuldenares niet voldoende heeft afgedragen aan de boedelrekening, ondanks dat zij sinds mei 2013 een fulltime baan had. De schuldenares heeft een betalingsvoorstel gedaan, maar dit zou niet voldoende zijn om de achterstand voor het einde van de regeling aan te zuiveren.

De advocaat van de schuldenares heeft betoogd dat de ontvangen voorlopige teruggave van de Belastingdienst ten onrechte als inkomen is meegerekend en dat de hoogte van de boedelachterstand onjuist is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de schuldenares toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de boedelachterstand is ontstaan door onvoldoende afdracht en dat de schuldenares niet heeft aangetoond dat de berekening van de boedelachterstand onjuist is.

De rechtbank heeft ook gewezen op een eerdere afwijzing van een verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en op de verplichtingen die de schuldenares had. Gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat de schuldenares momenteel geen baan heeft en niet in staat is om de achterstand aan te zuiveren, heeft de rechtbank besloten om de schone lei te weigeren. De rechtbank heeft tevens het salaris van de bewindvoerder vastgesteld conform de geldende regelgeving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
weigering schone lei
insolventienummer: [nummer 1]
nummer verklaring: [nummer 2]
uitspraakdatum: 3 oktober 2013
Bij vonnis van deze kamer van 4 oktober 2010 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenares],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
schuldenares,
bewindvoerder: P.R. Suvaal-Laurens.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft schriftelijk verslag uitgebracht over de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
De bewindvoerder heeft op 20 september 2013 een faxbericht gestuurd naar de rechtbank met daarin de laatste stand van zaken.
De beëindiging is behandeld ter terechtzitting van 26 september 2013. De schuldenares in het bijzijn van haar advocaat, mr. K.Y. van Oosten, en de bewindvoerder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

De bewindvoerder heeft in haar faxbericht van 20 september 2013 gemeld dat schuldenares de ontbrekende sollicitatiebewijzen alsnog heeft opgestuurd naar de bewindvoerder. Verder meldt de bewindvoerder dat zij op 14 juni 2013 een bedrag van € 2.593,- van de Belastingdienst heeft ontvangen op de boedelrekening. Dit bedrag heeft betrekking op voorlopige teruggave over 2012. Gedurende 2012 heeft de bewindvoerder maandelijks een bedrag van € 91,- aan heffingskorting ontvangen op de boedelrekening, terwijl schuldenares maandelijks recht had op een bedrag van € 307,08. De bewindvoerder heeft een herberekening gemaakt van het vrij te laten bedrag. Dit heeft geen gevolgen voor de boedel- achterstand. Echter, schuldenares heeft gedurende de gehele schuldsaneringsregeling structureel te weinig afgedragen en bovendien heeft zij vanaf mei 2013 een fulltime baan. Hierdoor dient schuldenares maandelijks meer af te dragen aan de boedelrekening. Dit heeft schuldenares nagelaten met als resultaat dat de boedelachterstand is opgelopen tot een bedrag van € 2.613,10.
Schuldenares heeft de bewindvoerder een betalingsvoorstel gedaan van € 100,- per maand teneinde de ontstane achterstand aan te zuiveren. Echter, indien schuldenares maandelijks
€ 100,- extra afdraagt is de boedelachterstand voor het einde van de regeling niet aangezuiverd. Daarnaast heeft de bewindvoerder geen extra afdrachten ontvangen op de boedelrekening.
Ter terechtzitting heeft de bewindvoerder nog eens toegelicht dat er zich geen wijzigingen hebben voorgedaan ten opzichte van de laatste stand van zaken. Ten aanzien van de berekening van de boedelachterstand heeft de bewindvoerder verklaard dat het bedrag aan heffingskorting weliswaar is opgenomen als inkomen maar eveneens wordt gezien als afdracht aan de boedelrekening waardoor het uiteindelijk geen gevolgen heeft voor de hoogte van de boedelachterstand. Verder heeft de bewindvoerder er op gewezen dat de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling bij vonnis van
5 september 2012 door de rechtbank is afgewezen. De boedelachterstand bedroeg destijds ongeveer € 400,-. Schuldenares heeft destijds toegezegd de boedelachterstand voor het einde van de regeling te zullen aanzuiveren. De boedelachterstand is sindsdien echter uitsluitend toegenomen. Gelet op het vorenstaande heeft de bewindvoerder de rechtbank geadviseerd de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder toekenning van de schone lei.
De advocaat heeft namens schuldenares verklaard dat naar haar inzicht het bedrag dat schuldenares aan voorlopige teruggave heeft ontvangen van de Belastingdienst ten onrechte wordt meegerekend als inkomen. Schuldenares heeft dit bedrag immers niet zelf ontvangen. De advocaat heeft zich namens schuldenares op het standpunt gesteld dat het geld ten onrechte is afgedragen aan de boedelrekening. Voorts stelt de advocaat zich namens schuldenares op het standpunt dat de bewindvoerder de voorlopige teruggave ten onrechte met terugwerkende kracht heeft gecorrigeerd in de berekening van het vrij te laten bedrag. De advocaat heeft namens schuldenares erkend dat er sprake is van een boedelachterstand maar zij is de hoogte van de achterstand blijven betwisten. Tot slot heeft de advocaat namens schuldenares verzocht om de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen tot de maximale duur van vijf jaar teneinde schuldenares in de gelegenheid te stellen de boedelachterstand aan te zuiveren.
Schuldenares heeft verklaard dat zij niet kan rondkomen van het vrij te laten bedrag. Hierdoor is de boedelachterstand opgelopen. Schuldenares zag geen mogelijkheden om extra af te dragen aan de boedelrekening. Tevens is schuldenares op 9 augustus 2013 haar baan verloren en heeft de toekenning van een WW-uitkering enige tijd geduurd. Schuldenares is momenteel aan het solliciteren.

3.De beoordeling

De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat schuldenares toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsanerings- regeling voortvloeiende verplichtingen. Schuldenares heeft immers een boedelachterstand laten ontstaan van € 2.613,10. De advocaat heeft namens schuldenares de hoogte van de boedelachterstand betwist maar kon dit niet onderbouwen. Het verweer van de advocaat over het onjuist corrigeren van de ontvangen heffingskorting faalt, nu dit bedrag toebehoort aan de boedelrekening. De bewindvoerder heeft het bedrag meegeteld als inkomen maar eveneens meegeteld als afdracht. Gelet hierop heeft de voorlopige teruggave geen invloed op de hoogte van de boedelachterstand.
Behoudens dit verweer kon de advocaat van schuldenares niet met stukken, noch mondeling onderbouwen wat er niet correct is aan de berekening van de boedelachterstand.
Bij vonnis van 5 september 2012 is een voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling door de rechtbank afgewezen. Schuldenares heeft destijds, onder andere, toegezegd dat zij een betalingsregeling zou treffen met de bewindvoerder om de boedelachterstand van destijds ongeveer € 400,- voor het einde van de regeling aan te zuiveren. Dit heeft schuldenares nagelaten. De boedelachterstand is sindsdien uitsluitend toegenomen. Tevens heeft de bewindvoerder geen extra afdrachten van schuldenares ontvangen teneinde de boedelachterstand aan te zuiveren.
De rechtbank is van oordeel dat schuldenares uitdrukkelijk is gewezen op de uit de regeling voortvloeiende verplichtingen alsmede op de mogelijke consequenties indien zij tekortschiet in de nakoming van de verplichtingen. Desondanks heeft schuldenares de kans die zij van de rechtbank heeft gekregen toen de voordracht tot tussentijdse beëindiging werd afgewezen, niet benut. De rechtbank ziet geen aanleiding om de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen voor de duur van vijf jaar aangezien schuldenares zich niet heeft ingespannen de achterstand aan te zuiveren. Daarbij ziet de rechtbank geen mogelijkheden voor schuldenares om de boedelachterstand binnen de komende twee jaar aan te zuiveren aangezien schuldenares momenteel geen baan heeft. Het inkomen van schuldenares is dus gedaald, terwijl schuldenares, toen zij wel een baan had, evenmin kon rondkomen van het vrij te laten bedrag.
Gelet op het vorenstaande wordt de schone lei geweigerd.
De rechtbank stelt het salaris van de bewindvoerder vast conform het bepaalde in het Besluit salaris bewindvoerder schuldsanering.

4.De beslissing

De rechtbank:
- stelt vast dat de schuldenares toerekenbaar in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten;
- stelt het salaris van de bewindvoerder tot 1 oktober 2012 vast op € 1.003,50 (exclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting);
- stelt het salaris van de bewindvoerder vanaf 1 oktober 2012vast op € 420,00 (exclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting).
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van Spengen, rechter, en in aanwezigheid van
S. Somers, griffier, in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2013. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.