ECLI:NL:RBROT:2013:10609

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
3 januari 2014
Zaaknummer
C/10/396183 / HA ZA 12-164
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de Mantelovereenkomst 2007 tussen RET SERVICES B.V. en CBS OUTDOOR B.V. met betrekking tot reclame- en exploitatierechten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen RET SERVICES B.V. (hierna: RET) en CBS OUTDOOR B.V. (hierna: CBS) over de Mantelovereenkomst 2007. RET is eiseres in conventie en verweerster in reconventie, terwijl CBS gedaagde in conventie en eiseres in reconventie is. De procedure is gestart naar aanleiding van een geschil over de vergoeding van investeringen die CBS heeft gedaan in de buitenreclame-infrastructuur. De rechtbank heeft op 18 december 2013 vonnis gewezen in deze zaak, waarbij het bewijs dat RET heeft geleverd, doorslaggevend was voor de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat RET is geslaagd in het bewijs dat de partijen zijn overeengekomen dat de door CBS verrichte investeringen, verminderd met de afschrijvingen, alleen vergoed zouden worden indien er na de Mantelovereenkomst 2007 geen nieuwe overeenkomst met CBS zou worden afgesloten. Dit was een cruciaal punt in de beoordeling van de zaak. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen bewijs is geleverd dat de mededinging door de afspraken tussen RET en CBS is vervalst, en dat er geen strijdigheid met de Mededingingswet of het VWEU is aangetoond.

De rechtbank heeft de vordering van RET toegewezen en CBS veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van RET zijn begroot op € 16.941,67, terwijl de kosten aan de zijde van CBS zijn vastgesteld op € 1.605,50. De rechtbank heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat CBS direct aan deze kosten moet voldoen, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Dit vonnis is een belangrijke uitspraak in het civiele recht, waarin de intenties van partijen bij het aangaan van contracten en de gevolgen van die intenties bij geschillen centraal staan. De uitspraak benadrukt ook het belang van duidelijke afspraken en de noodzaak om deze goed vast te leggen in contracten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/396183 / HA ZA 12-164
Vonnis van 18 december 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RET SERVICES B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.W. van Harmelen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CBS OUTDOOR B.V.,
gevestigd te Amsterdam Zuidoost,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. W.H. van Baren.
Partijen zullen hierna RET en CBS genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 november 2012 (hierna: het tussenvonnis) alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 13 maart 2013;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 april 2013;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 12 juni 2013;
  • de conclusie na enquête van RET, met één productie;
  • de conclusie na enquête van CBS, met vier producties;
  • de akte van RET.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.
In het tussenvonnis is RET opgedragen te bewijzen dat partijen zijn overeengekomen, althans dat het hun bedoeling was, dat de door CBS verrichte investeringen, te verminderen met de afschrijvingen, alleen maar dienden te worden vergoed indien niet uiterlijk op 1 juli 2010 een nieuwe overeenkomst met CBS was afgesloten inzake de reclame- en exploitatierechten.
2.2.
RET heeft in enquête [Persoon 1] (hierna: [Persoon 1]), [Persoon 2] (hierna: [Persoon 2]), [Persoon 3] (hierna: [Persoon 3]) en [Persoon 4] (hierna: [Persoon 4]) als getuigen voorgebracht. CBS heeft in contra-enquête [Persoon 5] (hierna: [Persoon 5]) als getuige voorgebracht.
2.3.
Getuige [Persoon 1], bedrijfsjurist bij RET, heeft het volgende verklaard:
“U vraagt mij hoe ik mij voor vandaag heb voorbereid. Ik heb geprobeerd in herinnering te roepen wat er destijds is gebeurd. Gekeken naar het vonnis en stilgestaan bij de relatie tussen RET en CBS om een kader te scheppen waarbinnen alles heeft plaatsgevonden.
U vraagt mij wie er destijds betrokken waren bij de onderhandelingen over de Mantelovereenkomst 2007. Naast mijzelf waren dat de heer [Persoon 3] van RET en de heren [Persoon 4], [Persoon 2] en [Persoon 6] van CBS.
U vraagt mij of ik weet of er — naast de e-mails die er al in het dossier zitten — ook nog besprekingen zijn geweest over de Mantelovereenkomst 2007.
Ik weet wel dat er meerdere besprekingen zijn geweest, maar van de inhoud daarvan kan ik mij niet veel meer herinneren. Ik weet wel dat die besprekingen met name gingen over de inhoudelijke kant van de overeenkomst, zoals bijvoorbeeld de hoeveelheid reclamevlakken. Ik geloof niet dat artikel 4.2 specifiek aan de orde is gekomen. Dat was volgens mij ook niet nodig, omdat in de conceptovereenkomsten de strekking van die bepaling helder was. Er stond wat we wilden. Ik geloof dat [Persoon 7] van RET ook wel bij besprekingen aanwezig is geweest.
Op 10 september 2007 heeft de heer [Persoon 4] vervolgens de e-mail gezonden die als productie 6 in geding is gebracht. Die e-mail ging over artikel 4.2 van de Mantelovereenkomst. Toen is de verdere communicatie vooral gegaan tussen de heer [Persoon 4] en de heer [Persoon 3]. Na die e-mail van de heer [Persoon 4] zijn er volgens mij geen besprekingen meer geweest, althans ik ben daar niet bij aanwezig geweest. Van telefonisch overleg met CBS specifiek over bepaling 4.2 weet ik ook niets.
U vraagt mij of er van de zijde van CBS ooit uitingen zijn gedaan waaruit de conclusie kan worden getrokken dat de vervallen voorwaarde uit artikel 4.2 desondanks bleef gelden?
Mr. Van Harmelen toont u nu een e-mail met bijlage. Ik hoor u zeggen dat u dit stuk aan het proces-verbaal zult hechten. Dit stuk betreft een e-mailwisseling tussen de heren [Persoon 2] van CBS en [Persoon 3] van RET. Als bijlage bij die e-mail zit een brief van de heer [Persoon 3] aan de heer [Persoon 2], die vervolgens weer is gewijzigd door de heer [Persoon 2]. Met name het laatste punt in deze brief is relevant. Hieruit blijkt volgens mij dat het altijd de bedoeling van partijen is geweest dat er alleen een terugbetalingsverplichting zou bestaan als partijen zakelijk uit elkaar zouden gaan. Dit stuk is weliswaar opgesteld door de heer [Persoon 3] maar de heer [Persoon 2] van CBS is met de inhoud daarvan akkoord gegaan.
U vraagt mij in hoeverre dit stuk de stelling van RET ondersteunt dat de geschrapte voorwaarde uit artikel 4.2 van de Mantelovereenkomst desondanks tussen partijen bleef gelden. Dit in verband met de datering van de e-mail, te weten 25 juli 2007. Ik acht het van belang omdat keer op keer blijkt dat het uitgangspunt tussen partijen hetzelfde is geweest: er zou alleen een terugbetalingsverplichting ontstaan als de overeenkomst niet verlengd zou worden.
Ik weet niet precies welke wijzigingen [Persoon 2] heeft aangebracht in de brief van [Persoon 3]. Ik weet ook niet van wanneer deze brief is, maar de datering zal in elk geval gelegen zijn op 25 juli 2007 of eerder.
U vraagt mij of ik weet hoe artikel 10.16 in de Mantelovereenkomst 2007 is terecht gekomen. Dit artikel gaat over de economische eigendom. Ik weet dat niet precies. Ik ben nog gaan zoeken, maar heb niets gevonden wat opheldering kan geven. Ik weet ook niet wie de tekst van dit artikel heeft opgesteld.
U vraagt mij wie de tekst van de Side Letter heeft opgesteld. Volgens mij was dat CBS. Ik weet wel dat ik naar deze tekst gekeken heb, maar kan me niet herinneren of ik er nog iets aan gewijzigd heb.
Op vragen van mr. Van Harmelen antwoord ik als volgt.
Mr. Van Harmelen wijst mij op productie 12 (e-mail van mijzelf van 8 oktober 2007) en vraagt mij waarom ik het van belang vond dat tegenover het schrappen van de looptijd tot 2017 een Side Letter zou komen. De Side Letter was van belang voor RET om zeker te weten dat wij niet die € 6,5 miljoen zouden moeten gaan betalen. Investeringen deden wij op voordracht van CBS. Daar hadden wij allebei belang bij. RET had echter niet het geld voor dergelijke grote investeringen en CBS wel. Zolang we met CBS zaken doen is er niets aan de hand en hoefden we die investeringen niet terug te betalen. Door het voorstel om bepalingen te schrappen, wilden we niet voor de situatie staan dat er geen bieding zou worden gedaan door CBS en wij die [€] 6,5 miljoen moesten betalen. De Side Letter gaf ons dus de garantie dat er een vergelijkbare bieding zou komen van CBS, zodat we door konden gaan met CBS. Gelet op het vertrouwen wat er tussen de directies was, hadden we geen reden om daaraan te twijfelen.
Mr. Van Harmelen vraagt mij wie voorstelde om de zinsnede "voor een looptijd tot 2017" te laten vervallen. CBS kwam daarmee, omdat we net een procedure achter de rug hadden en er een harde strijd gaande was tussen CBS en JCDecaux. Men was bang dat dit een rol kon gaan spelen. Met de kennis achteraf was het misschien niet nodig geweest, maar destijds vond ik dat we moesten voorkomen dat een partij bezwaar ging maken.
Mr. Van Harmelen wijst mij op productie 6 (e-mail van de heer [Persoon 4] van 10 september 2007) en vraagt mij hoe ik de zinsnede waarin het woord 'koudwatervrees' voorkomt, heb begrepen. Ik heb dit zo begrepen, dat CBS snapte dat wij bang waren dat we [€] 6,5 miljoen moesten betalen maar dat we ons daar geen zorgen over hoefden te maken.
U vraagt mij of ik verder nog iets wil opmerken. Ik zit vanaf 1990 bij RET en we werken al lang samen met CBS. Het is altijd op basis van vertrouwen gegaan.”
Getuige [Persoon 2], (kandidaat) notaris, heeft het volgende verklaard:
“U vraagt mij hoe ik mij heb voorbereid voor vandaag. Ik heb kermis genomen van het tussenvonnis van de rechtbank van 14 november 2012. Ik heb voorafgaand aan deze zitting geen overleg gehad met RET of CBS. Nu u mij deze verklaring voorleest, wil ik daar een nuance op aanbrengen. Afgelopen vrijdag ben ik op kantoor geweest bij RET. Bij die gelegenheid heb ik het vonnis gelezen. Ik ben toen op de hoogte gebracht wat er vandaag van mij verwacht werd. Daar bedoel ik mee dat ik wel wist dat ik als getuige gehoord zou worden, maar dat ik niet wist waar het over zou gaan en dat hoorde ik dus afgelopen vrijdag. In het verleden ben ik ook wel door beide partijen over deze zaak gebeld. Ik wist dus dat deze kwestie speelde.
Ik heb in het verleden gewerkt bij CBS. Ik geloof dat ik daar in het jaar 2007 in dienst ben gekomen. Mijn functie in die tijd was manager van de franchise department. Ik gaf leiding aan die afdeling.
Toen ik in dienst trad bij CBS waren zij in onderhandeling met RET over reclame-exploitatie. Er was in die tijd een tweekoppige directie. Roel van der Borne was algemeen directeur en gaf leiding aan de afdelingen Sales & Marketing. De heer [Persoon 4] was interim-directeur van de afdeling Franchise, Operations en Infra. Hij was mijn leidinggevende.
Er liep in 2007 een contract tussen CBS en RET. Voor mijn komst waren er onderhandelingen geweest over het verlengen van dit contract voor een periode van 20 jaar. CBS Nederland wachtte op internationale toestemming om dat contract te mogen tekenen. In de periode dat CBS Nederland op die toestemming wachtte, kreeg JC Decaux lucht van de zaak en is toen een procedure gestart. Daarin heeft zij met succes betoogd dat een onderhandse verlenging niet geoorloofd zou zijn, omdat het openbaar aanbesteed zou moeten worden.
Het nieuwe contract met een verlenging van 20 jaar ging dus niet door. Er speelde echter het probleem dat RET nieuwe hardware (bushokjes) nodig had en wilde plaatsen. Het nog lopende contract liep tot 1 januari 2010. Maar met het plaatsen van die nieuwe bushokjes wilde RET niet tot 2010 wachten. Voor de tussenliggende periode van 3 jaar is toen een ander contract afgesloten. Dat was de Mantelovereenkomst 2007. Deze overeenkomst is er dus specifiek gekomen in verband met de investeringen in de hardware.
In 2009 zou dan een openbare aanbesteding volgen van het contract.
U vraagt mij of ik vanaf het begin betrokken was bij de onderhandelingen over de Mantelovereenkomst 2007. Dat weet ik niet meer zo precies. Ik ben wel betrokken geweest bij de concept-mantelovereenkomsten. Ik weet niet wie de tekst daarvan heeft geredigeerd. Dat was ik niet zelf. Dit soort contracten werden beheerd binnen de afdeling Franchise. Als manager van die afdeling werd ik dus betrokken bij dit contract.
U vraagt mij wat ik weet van artikel 4.2 van de concept-mantelovereenkomst en hoe dit artikel uiteindelijk gewijzigd in de Mantelovereenkomst 2007 terecht is gekomen. Wat mij
betreft was het helder voor beide partijen dat de investeringen gedaan door CBS onderdeel zouden zijn van een langjarig contract. Toen duidelijk werd dat er openbaar aanbesteed moest worden, betekende dit dat er een investeringsbedrag zou overblijven. Normaal gesproken zou CBS eigenaar blijven van de Abri's. In dit geval investeert CBS en blijft RET eigenaar. Je houdt daardoor een restwaarde over die door RET aan CBS betaald zou moeten worden. CBS wilde in 2009 de aanbesteding winnen en had feitelijk een voordeel door de investering te doen in de tussenliggende periode van de contracten. RET had dan namelijk een schuld aan CBS. Vanuit aanbestedingsoogpunt kan dit worden uitgelegd als het niet bestaan van een level playing field. Dat is de reden dat in het uiteindelijke contract die zinsnede eruit is gehaald. Daar is advies over ingewonnen, ik meen bij [bedrijf 1] in Amsterdam. Geadviseerd werd de voorwaarde uit artikel 4.2 te schrappen.
U vraagt mij welke partij het voorstel deed de voorwaarde te schrappen. Dat weet ik niet. Voor CBS waren de druiven vrij zuur. Ze gingen aanvankelijk uit van een contract voor 20 jaar, maar nu was de toekomst onzeker. Het contract met RET was ook zeer belangrijk voor CBS, omdat bushokjes het meest winstgevend zijn. CBS was beducht omdat ze al teruggefloten was in de kwestie met JC Decaux. Door de investeringen zouden we in 2009 een streepje voor hebben, maar dat gaat niet samen met een aanbesteding. De vraag rees dus hoe we dit konden oplossen zonder teruggefloten te worden. Dit wilden we proberen door die voorwaarde uit art. 4.2 te schrappen. Het schrappen van die voorwaarde had als doel ervoor te zorgen dat er een level playing field was.
U vraagt mij of er twee concept-overeenkomsten zijn geweest of wellicht meer. Dat moeten er meer zijn geweest. Ik kan me niet voorstellen dat we er met twee concepten uit waren. Dit zeg ik uit ervaring.
U vraagt mij of het de bedoeling van partijen was, dat de voorwaarde die geschrapt was uit artikel 4.2 van de Mantelovereenkomst toch zou blijven gelden. Ja, Het is altijd de intentie van CBS geweest om het contract in 2009 te sluiten en dat dan de afschrijvingstabel zou worden voortgezet. Het is nooit de bedoeling geweest om in 2010 een factuur te sturen van € 6,5 miljoen. In de business case op basis waarvan de inschrijving 2009 plaatsvond, is ook rekening gehouden met de afschrijving van de investering. Die zouden na 2010 nog doorlopen.
U vraagt mij waar ik de partijbedoeling, dat de geschrapte voorwaarde uit artikel 4.2 toch zou blijven gelden, op baseer. Dat is altijd onze intentie geweest. De bedoeling was dat we een spaarpotje hadden van € 6,5 miljoen die we konden gebruiken bij de inschrijving van de aanbesteding in 2009. Die schuld van [€] 6,5 miljoen konden we gebruiken om minder te hoeven betalen aan afdracht.
U vraagt mij of die intentie dat de geschrapte voorwaarde zou blijven gelden ook besproken is met RET. Ja, dit is in 2007 en bij de inschrijving in 2009 mondeling besproken. De betrokken personen daarbij waren de heren [Persoon 1] en [Persoon 3]. Ik geloof niet dat [persoon 8] daarbij betrokken was. In 2009 was wel [Persoon 9] erbij betrokken. Ikzelf heb niet direct daarover gesproken met personen van RET. Ik denk dat de heren [Persoon 3] en [Persoon 4] daarover met elkaar spraken. Wel sprak ik hierover met de heer [Persoon 4]. Ook denk ik dat ik wel bij telefoongesprekken tussen anderen over dit onderwerp aanwezig was. In 2009 heb ik nog wel eens bevestigd aan RET dat de afspraken zo waren. Nu u mijn verklaring aan mij voorleest, wil ik nog het volgende opmerken. Ik heb in ieder geval niet zelf met RET afspraken hierover gemaakt. Of ik hier ook niet over gesproken heb met RET, kan ik niet uitsluiten.
U vraagt mij naar artikel 10.16 van de Mantelovereenkomst. Ik denk dat dit artikel er in is gezet, omdat de verantwoordelijkheid voor bushokjes gedurende de overeenkomst bij CBS lag. Ik weet niet wie dit artikel in de overeenkomst heeft gezet.
U vraagt mij of er ook vergaderingen o.i.d. zijn geweest over de Mantelovereenkomst 2007. Ja, die zijn er geweest. Ik weet niet of het specifiek over artikel 4.2 is gegaan. De intentie van beide partijen over dat artikel waren gewoon helder. De restwaarde van de investering was een `poison pill'.
Op vragen van mr. Van Harmelen antwoord ik als volgt.
Mr. Van Harmelen vraagt mij wat ik bedoelde met de term `poison pill'. Daarmee bedoel ik dat de restwaarde van de investering was bedoeld als stimulans voor RET om met CBS verder te gaan. De reden waarom de voorwaarde uit artikel 4.2 is gehaald, is om voor een buitenstaander niet duidelijk te krijgen dat die waarde meegenomen wordt bij de aanbesteding. RET wilde zelf dat die investering er kwam. Voor CBS en RET was het zuur dat het contract van 20 jaar niet kon worden gesloten. Het kwam beide partijen goed uit dat met deze poison pill de kans dat de aanbesteding werd gewonnen werd vergroot.
Mr. Van Harmelen vraagt mij waarom die kans dan zou worden vergroot. Het biedt een voorsprong in de aanbesteding. Stel één partij biedt 100 miljoen en CBS biedt 95 miljoen. Inclusief die 6,5 miljoen van de investeringen zou CBS 1,5 miljoen hoger uitkomen. Het was duidelijk dat het verrekend zou worden in de loop van het contract. Voor RET is dit ook voordeliger.”
Getuige [Persoon 3], die gepensioneerd is, heeft het volgende verklaard:
“Hoewel ik gepensioneerd ben, heb ik nog wel een adviserende rol bij diverse projecten, o.a. bij de RET voor Randstad Rail. Daar ben ik projectdirecteur.
U vraagt mij hoe ik mij voor vandaag heb voorbereid. Ik heb bepaalde stukken nagekeken en mijn eigen e-mails bekeken. Ook heb ik met de bedrijfsjurist van RET, de heer [Persoon 1], gesproken.
U vraagt mij of ik betrokken ben geweest bij de onderhandelingen die er waren over artikel 4.2 van de Mantelovereenkomst 2007. Ik kan u er over zeggen dat er langdurig overleg is geweest over niet alleen dat artikel, maar over de hele overeenkomst. Er is steeds door partijen gekeken welke zin er wel in moest en welke niet. Uiteindelijk zijn we daar wel uitgekomen, maar het heeft lang geduurd. De onderhandelingen hebben wel een half jaar geduurd. In het tweede deel van de onderhandelingen is het gegaan over artikel 4.2. Ik weet niet precies hoeveel concept-overeenkomsten er tussen partijen zijn uitgewisseld.
U vraagt mij waarom de voorwaarde die aanvankelijk in artikel 4.2 stond er in de definitieve overeenkomst uit is gehaald. Dat was een wens van beide kanten. We hebben duidelijk aan CBS meegegeven dat de investeringen aan hun kant zouden vallen. Daarbij speelde dat als je geen contract hebt, je moet nadenken over de vraag hoe je met de gedane investeringen moet omgaan. De bedoeling van partijen was, dat er een overeenkomst zou komen voor 20 jaar. We waren al even op weg met die onderhandelingen, toen er een derde partij tussen kwam die vond dat ze ook mee mochten doen. Daarna hebben wij artikel 4.2 aangepast en de voorwaarde geschrapt. We wilden een level playing field. Een andere partij kon dan niet denken dat het niet eerlijk ging. Wel wilden we vermijden dat we het bedrag in 1 keer moesten betalen.
U vraagt mij of het de bedoeling van partijen was dat de geschrapte voorwaarde uit artikel 4.2 toch zou blijven gelden. Ja, dat was geen twijfelpunt. Ik heb dat met de toenmalige directeur van CBS, de heer [Persoon 4], zo besproken. Omdat de voorwaarde niet meer in de Mantelovereenkomst stond, wilden wij wel een Side Letter. In die Side Letter stond dat de voorwaarden niet slechter mochten zijn dan al bekend was. De Side Letter is op dezelfde dag onderteken[d] als de Mantelovereenkomst 2007.
U vraagt mij waarom in de Side Letter niet met zoveel woorden staat dat de geschrapte voorwaarde uit artikel 4.2 toch zou blijven gelden tussen partijen. Misschien hadden we dat wel duidelijker kunnen doen. Op dat moment vonden wij echter dat die Side letter ons voldoende zekerheid bood. De intenties van beide partijen was duidelijk en het vertrouwen was groot.
U vraagt mij of ik met nog meer personen dan de heer [Persoon 4] gesproken heb over artikel 4.2 en de geschrapte voorwaarde. Ik heb hierover ook wel met de heer [Persoon 2] van CBS gesproken. Hij zat vaak bij overleggen, en hij zat ook wel bij een overleg waarin gesproken werd over artikel 4.2. U vraagt mij waarom artikel 10.16 in de Mantelovereenkomst 2007 is opgenomen.
Ik weet het niet meer precies. Ik denk dat die bepaling er in staat, omdat anders bij het einde van de overeenkomst RET geen abri's meer in de stad zou zien. Dit artikel is onverbrekelijk
verbonden met het artikel 4.2. Ik weet niet op wiens initiatief dit artikel is opgenomen in de overeenkomst, maar ik denk haast op initiatief van RET.
Op vragen van mr. Van Harmelen antwoord ik als volgt.
Mr. Van Harmelen vraagt mij waarom de Side Letter ons voldoende zekerheid zou geven. Er stonden een aantal punten in die Side Letter die ons de zekerheid gaven dat het contract niet minder zou worden dan het was. We hadden een overleg met elkaar wat al een tijd duurde en we wilden op basis van vertrouwen verder doorgaan met elkaar. De Side Letter gaf ons voldoende zekerheid.
Er was een derde partij. Als die gewonnen zou hebben, dan was dat lastig geweest voor CBS. CBS wilde graag het contract met RET hebben. Voor RET was dat ook lastig. RET is een goed bedrijf, maar geen rijk bedrijf.
Mr. Van Harmelen toont mij de Side Letter (productie 13 bij dagvaarding) en vraagt mij of ik een herinnering heb aan het onderdeel: 'totale investering van 13,195 miljoen' en of dat investeringsbedrag ons zekerheid gaf. Jazeker, dat bedrag staat daar nauwkeurig vermeld. Ook de andere drie punten in de Side Letter gaven ons zekerheid. Onder punt 4 staat dat uitgegaan wordt van een looptijd van 20 jaar. Dit houdt ook in dat als het contract geen 20 jaar loopt, er zal moeten worden afgerekend. Ik bedoel hiermee dat de resterende boekwaarde dient te worden betaald. Als de overeenkomst 20 jaar loopt, is die boekwaarde nul en als de overeenkomst minder lang duurt, zal er naar rato moeten worden afgerekend.
Tot slot wil ik u nog zeggen dat ik ook nog een e-mailwisseling heb gehad met de heer [Persoon 2]. Toen was de heer [Persoon 4] op vakantie. [Persoon 2] deelde mij toen mee dat het goed was en we het eens waren. Dat was wel een opluchting, want de onderhandelingen waren behoorlijk taai en er was veel veranderd in de concept-overeenkomsten. Mr. Van Harmelen toont mij een e-mail van 25 juli 2007. Dat is inderdaad de e-mailwisseling waar ik over sprak. Deze e-mail dateert van voor de discussie over artikel 4.2.”
Getuige [Persoon 4], interim-manager van beroep, heeft het volgende verklaard:
“Ik ben ongeveer vier jaar werkzaam geweest bij CBS. Begin 2008 ben ik daar vertrokken. In de tijd dat dit speelde was ik interim managing director. Daarnaast was ik franchise director.
Ik weet waar de kwestie over gaat. Voorafgaand aan dit getuigenverhoor heb ik contact gehad met zowel RET als CBS. Ook heb ik stukken uit het dossier gelezen, zoals vonnissen en pleitnota's. Het laatste contact dateert van begin maart 2013.
U vraagt mij naar de onderhandelingen die hebben geleid tot de mantelovereenkomst 2007. Bij die onderhandeling was ik de verantwoordelijke namens CBS. Ik hield de directieleden [Persoon 10] en [Persoon 11] op de hoogte. Ook [Persoon 6] werd door mij op de hoogte gehouden. Zij was bij CBS de account-manager van RET.
Het is een behoorlijk complex traject geweest. Door externe factoren werd het namelijk behoorlijk ingewikkeld gemaakt. Het doel van CBS en RET was om een langlopend contract met elkaar te krijgen. Dit werd echter gecompliceerd door de concurrentie, meer specifiek door JC Decaux. Er was sprake van een samenwerking tussen CBS en RET die al een aantal jaren duurde. In 2007 waren we nog een jaar of drie verwijderd van de einddatum van deze al lopende overeenkomst. Deze overeenkomst was voor beide partijen belangrijk, omdat de rest van de grote steden werd bezet door JC Decaux. Het verlies van RET zou voor CBS heel erg zijn, zeker als de RET zou overstappen naar de concurrent. Het naderende eind van de overeenkomst was aanleiding om in gesprek te gaan met RET om te kijken of er mogelijkheden bestonden om een verlenging van de overeenkomst zeker te stellen. Dat was de bedoeling. Uiteindelijk heeft JC Decaux een procedure aangespannen tegen RET. De rechter heeft toen uitspraak gedaan en beslist dat de concessie wel degelijk moet worden aanbesteed bij het einde van de looptijd in 2010. Onze plannen voor de toekomst werden dus gedwarsboomd door deze uitspraak. Daar moesten we toen iets mee. Dat heeft geleid tot veel gesprekken en veel creativiteit en uiteindelijk een respectering van de originele looptijd tot 2010. We hebben toen ook met elkaar afgesproken om het investeringsprogramma horende bij de overeenkomst over 20 jaar wel in te zetten. Dat was echter een grote investering die wellicht maar drie jaar zou duren. Immers, als JC Decaux in 2010 de aanbesteding zou winnen, zouden we in dat geval die investering niet kunnen terugverdienen.
Als vertegenwoordiger van CBS was het mijn intentie om de RET zo lang mogelijk te binden aan CBS. Het was uitdrukkelijk niet de bedoeling om af te rekenen na drie jaar.
In de concept-mantelovereenkomst stond een voorwaarde vermeld dat niet zou worden afgerekend als partijen met elkaar verder zouden gaan. In de uiteindelijke mantelovereenkomst 2007 is die voorwaarde niet meer vermeld. Dit had er mee te maken dat wij de verwachting hadden dat een dergelijk clausule zou kunnen worden aangemerkt als concurrentievervalsend. JC Decaux volgde alles namelijk op de voet.
U vraagt mij waarom het ondanks het verwijderen van de voorwaarde uit artikel 4.2 het desondanks de bedoeling van partijen bleef dat zij niet met elkaar zouden afrekenen als de overeenkomst zou voortduren. Ik kan daarop het volgende zeggen. In diezelfde tijd is er een side letter opgesteld. Ik vermoed dat deze is opgesteld door CBS. Ik heb in elk geval zelf aan deze side letter meegeschreven. Deze is tot stand gekomen omdat partijen daar allebei belang bij hadden. CBS had daar belang bij omdat als er een 20 jarige overeenkomst zou komen na de aanbesteding, vast moest staan hoe die samenwerking op hoofdlijnen in elkaar zat. Het moest niet zo zijn dat die achteraf ineens heel anders zou worden. RET had er belang bij omdat het uitonderhandelde resultaat door haar als een goed resultaat werd beschouwd en dat wilde ze dus zeker stellen. Het was een uitgebalanceerd geheel want het was door RET en CBS al uitonderhandeld.
U vraagt mij naar het verband tussen artikel 4.2 en de side letter. In de overeenkomst moest staan dat als CBS haar investering niet kon terugverdienen, haar dat bedrag moest toekomen. Volgens mij stond dat in artikel 4.2. Als CBS die investering er niet uit zou halen, dan moest er dus worden terugbetaald. De hoofdovereenkomst had een looptijd tot 2010. Als die datum het einde van de samenwerking was, moesten de niet afgeschreven investeringen terug worden betaald. Als CBS de aanbesteding zou winnen, zou er nooit een afrekening plaats vinden. In de onderhandelingen tussen RET en CBS is het nooit de intentie geweest om in dat geval met elkaar af te rekenen.
U vraagt mij met wie ik heb gesproken over de geschrapte voorwaarde en de vraag of die nog wel of niet gold. Ik heb daar verschillende malen contact over gehad met Kees de Graaf van de RET. Volgens mij was hij directeur techniek.
U wijst mij op een e-mail van 10 september 2007 (productie 6 bij dagvaarding) en vraagt mij wat ik bedoel met het woordje 'koudwatervrees'? Ik denk dat dit ging over het onderwerp dat CBS wellicht haar eerdere aanbieding niet in stand zou laten na die periode van drie jaar. Dat zou vervelend zijn, aangezien de overtuiging er was dat er een goed onderhandelingsresultaat was. Om dit te ondervangen is de side letter opgesteld.
U wijst mij op een e-mail d.d. 2 oktober 2009 (productie 9 bij dagvaarding)[.]
Mr. Van Harmelen vraagt mij of met passage 2. wordt gedoeld op de concurrentieoverwegingen die een rol zouden spelen bij het opstellen van het contract. Het punt is dat we zo ver waren dat we dachten met de RET een overeenkomst uitonderhandeld te hebben. Daar werd een stokje voor gestoken door die rechterlijke uitspraak. We waren gevoelig voor de concurrent en wilden niet nogmaals in dezelfde situatie verkeren. Vandaar dat we er met argusogen naar keken.
U wijst mij op artikel 10.16 van de overeenkomst en vraagt mij op wiens initiatief die bepaling is opgenomen. Zeker weten doe ik dat niet, maar ik vermoed dat het RET is geweest. Het mag niet zo zijn dat de vervoerder in de situatie komt te verkeren dat ze geen beschikking meer heeft over de voorziening voor de reizigers. Vandaar dat deze bepaling er in staat. Dit is min of meer een standaardclausule omdat de publieke voorziening te allen tijde beschermd moet worden. Ik wil ook in dit verband nog opmerken, dat het aanvankelijk zo was dat RET de investeringen deed maar dat met ingang van de mantelovereenkomst 2007 dat werd omgedraaid. Voortaan zou CBS de investeringen doen. Er is toen een hele discussie geweest over de vraag hoe het zat met het eigendom van die voorzieningen. Dit artikel 10.16 zou daar het gevolg van kunnen zijn.
[Persoon 12] vraagt mij of ik voorafgaand aan deze zitting kennis heb genomen van de door de eerdere getuigen afgelegde getuigenverklaringen. Ik kan mij herinneren een stuk gezien te hebben waarin ik de naam van [Persoon 6] heb gezien. Ik kijk nu mijn stukken na, en zie dat dit het proces-verbaal van de comparitie van partijen was. Ik heb volgens mij geen processen-verbaal van getuigenverhoren gelezen.
[Persoon 12] vraagt mij naar de voorwaarde die uit artikel 4.2 is gehaald en waarom ik toen verwees naar de side letter. [Persoon 12] wijst mij er op dat in de side letter niets staat over het al dan niet bestaan van een terugbetalingsverplichting. De mantelovereenkomst 2007 en de side letter zijn op hetzelfde moment tot stand gekomen. De overeenkomst, daar waren we het met elkaar over eens. Daar moest niet iets instaan wat de indruk zou wekken dat de overeenkomst langer zou gaan duren dan 2010. Daar had de rechter immers net over gezegd dat het aanbesteed moest gaan worden. We wilden in artikel 4.2 dus niet conditioneel make dat er een langdurige overeenkomst gesloten zou worden. Precies om die reden wilden we die voorwaarde evenmin in de side letter zetten.
Wat er dus wel in de side letter stond, was dat als we na 2010 met elkaar door zouden gaan dat onder dezelfde voorwaarden zou gaan als waar we over hadden onderhandeld.
Mr. Van Hamelen vraagt mij of er in de side letter ook iets stond vermeld over de investering in abri's. Volgens mij stond er in dat er 13 miljoen geïnvesteerd zou worden. Mr. Van Harmelen vraagt mij of daarmee ook werd bedoeld dat er niet behoefde te worden terugbetaald in 2010. Nee, de bedoeling van de samenwerking is altijd geweest dat CBS investeringen zou doen en deze over 20 jaar zou afschrijven en er niet wordt afgerekend. Als de samenwerking tussen partijen eerder zou eindigen, zouden partijen op dit punt met elkaar in gesprek gaan. Dan zou het anders liggen.
[Persoon 12] vraagt mij of ik bij mijn vertrek bij CBS nog aan mensen binnen CBS heb gecommuniceerd dat hetgeen in artikel 4.2 van de mantelovereenkomst 2007 staat, afwijkt van de partijbedoelingen. CBS is een beursgenoteerde organisatie. Aan alles wat een risico was werd bijzonder nadrukkelijk aandacht besteed. Wat wij ten aanzien van artikel 4.2 afgesproken hebben is vanzelfsprekend teruggekoppeld tot en met het hoofdkantoor toe. Ik neem aan dat dit via e-mail en telefooncontact is gebeurd. Dit punt is onder andere met [Persoon 13] van de directie besproken. Dat was ook onze standaard manier van werken. Verder was er namens CBS ook nog een advocaat bij betrokken. Dat was [Persoon 14] van [bedrijf 2]. Ik neem aan dat hij met dit dossier heeft meegekeken.
Toen ik weg ging bij CBS was er een fatsoenlijk overdracht. Ik merk in dat verband op dat ik uit eigen beweging ben weggegaan. Er was dus geen sprake van een verstoorde verhouding of wat dan ook. Ik weet niet of ik nog een memorandum of iets dergelijks heb geschreven over dit onderwerp.
[Persoon 12] vraagt mij wie de mantelovereenkomst 2007 heeft ondertekend. Dat was onze statutair directeur [Persoon 10]. Verder wil ik nog opmerken dat bij MT-vergaderingen de totstandkoming van de overeenkomsten ook meerdere malen aan de orde is gekomen.
[Persoon 12] vraagt mij of de door CBS gedane investeringen in mindering zouden worden gebracht op de afdracht die werd betaald aan RET. Nee, de afdracht was zo hoog als hij was omdat daarmee rekening werd gehouden met de gedane investeringen en de kosten verband houdende met het schoonhouden van de bushokjes. Dat waren communicerende vaten.
[Persoon 12] vraagt mij hoe dit zich verhoudt met artikel 10.16 van de mantelovereenkomst 2007 en of het niet raar is dat RET de eigendom zou verkrijgen terwijl er geen afrekening heeft plaatsgevonden. Ik kan daarover zeggen dat de eigendom van bushokjes altijd een discussiepunt is.
[Persoon 12] vraagt mij of ik het niet merkwaardig vind dat CBS akkoord zou gaan dat er niet zou worden afgerekend. Nee, dat vind ik niet raar. De bedoeling van CBS was een 20 jarige overeenkomst en daarom waren wij bereid om onder die voorwaarde te investeren. CBS
wilde bewust tot investering overgaan. Ze had ook kunnen overwegen: we gaan drie jaar wachten. Er is echter bewust gezegd: we gaan toch investeren. Dat was ook om de kans op verlenging zo groot mogelijk te maken. Het is toch een hobbel voor een andere partij om die investering te moeten afkopen. Het is dus niet gek om het op die manier te doen. Zolang er maar een overeenkomst van 20 jaar wordt uitgediend. Dan hoeft er niet te worden afgerekend. Het was een belang van CBS om de grote gemeente Rotterdam zo lang mogelijk aan zich te houden.
Als de looptijd toch korter zou zijn dan 20 jaar, zou logischerwijs alsnog worden afgerekend.
Mr. Van Harmelen hoorde mij zeggen de zinsnede "in stukjes investeren" en vraagt mij wat ik daarmee bedoelde. Het ging om een 20 jarige overeenkomst die sowieso al in 2 stukken ging want het eerste deel betrof de periode van drie jaar. De resterende looptijd kon ook in stukjes worden opgebouwd. Ik merk wel op dat de investeringen al in de eerste drie jaren werden gedaan.
[Persoon 12] vraagt mij hoe mijn relatie tot de heer [Persoon 3] van RET was. Deze was goed. Een paar weken geleden heb ik nog met hem gesproken. We hebben toen nog doorgesproken hoe de overeenkomst er uit zag in onze beleving.
Ook heb ik nog gesproken met [Persoon 15] van CBS. Hij heeft mij een tijd geleden benaderd toen deze discussie begon te spelen. Een hele tijd is het toen rustig gebleven. In ieder geval aan mijn kant. Onlangs heb ik hem gebeld, om CBS een seintje te geven dat ik ben opgeroepen als getuige.
[Persoon 12] vraagt mij of ik contact heb gehad met mr. [Persoon 5]. Hij was een van de advocaten waarmee CBS samenwerkte. Misschien was het wel mr. [Persoon 5] en niet [Persoon 14] die aan dit dossier heeft gewerkt.”
Getuige [Persoon 5], advocaat, heeft het volgende verklaard:
“In het jaar 2007 trad ik op voor CBS. Ter voorbereiding op dit verhoor heb ik kennis genomen van het tussenvonnis van november 2012. Daarnaast heb ik het oude dossier, dat zich bevond op mijn oude kantoor, opgevraagd. Ik heb geen andere getuigenverklaringen die zijn afgelegd in deze zaak gezien en/of gelezen. Ik heb ook niet op andere wijze vernomen van de inhoud van die getuigenverklaringen.
Medio 2007 ben ik door CBS benaderd of ik hen wilde bijstaan in de onderhandelingen die toen plaats vonden met de RET over de Mantelovereenkomst 2007. Ik was toen partner bij [bedrijf 1] te Amsterdam. Ik raakte hierbij betrokken toen de onderhandelingen zich in de eindfase bevonden. Het eerste gesprek over deze kwestie vond plaats in juli 2007. Niet lang daarvoor had er een kort geding plaatsgevonden. Dit kort geding ging over de vraag of Decaux, een concurrent van CBS, alsnog in gelegenheid zou moeten worden gesteld om een voorstel te doen aan RET. Het kort geding was door Decaux gewonnen. Ik was zelf overigens niet betrokken bij dit kort geding. Na deze kort geding procedure had CBS Amerika er behoefte aan om een advocaat in te schakelen die ze zou kunnen helpen om in de mantelovereenkomst met RET een afspraak vastgelegd te krijgen die ook afdwingbaar zou zijn. Dit ging dan over gedane investeringen door CBS en het terugbetalen van die investeringen. Mijn bemoeienissen hebben zich daartoe beperkt. Ik ben dus niet rechtstreeks betrokken geweest bij onderhandelingen. Ik heb CBS langs de zijlijn geadviseerd. Mijn contactpersonen bij CBS waren de heer [Persoon 4] en de heer [Persoon 2].
U vraagt mij of ik [Persoon 14] ken. Ja, hij werkt bij [bedrijf 2]. In deze kwestie heb ik geen contact met hem gehad. Wel heb ik een aantal keren, zo blijkt ook uit mijn urenspecificatie, contact gehad met de advocaat die door RET was ingeschakeld. Dat was [Persoon 16].
U vraagt mij wat mijn werkzaamheden voor CBS concreet inhielden. Ik hield mij bezig met de formulering van de bepaling die betrekking had op de terugbetalingen van het niet-afgeschreven deel van de investeringen die bij CBS moesten worden gedaan. Dat betrof artikel 4.2 van de Mantelovereenkomst 2007. De Amerikaanse aandeelhouders van CBS ging het er om dat het rechtens afdwingbaar zou zijn. De bedoeling van artikel 4.2 was dat na afloop van het contract, dat was in 2010, de door CBS gedane investeringen zouden worden vergoed door RET. Partijen hadden er aanvankelijk over gesproken dat er alleen zou moeten worden betaald als het contract niet aan CBS zou worden gegund, maar uiteindelijk vond men dat toch te risicovol. Op uitdrukkelijk verzoek van RET is dat er toen uitgehaald. Dit alles moet ook gezien worden tegen de achtergrond van de strijd die op dat moment plaatsvond tussen partijen als Decaux. RET wilde daar ook geen risico in lopen.
U wijst mij er op dat er getuigen zijn die hebben verklaard, dat ondanks het schrappen van de voorwaarde uit artikel 4.2 het desondanks de bedoeling van RET en CBS bleef, dat alleen zou moeten worden afgerekend als CBS en RET na 2010 geen nieuw contract met elkaar zouden aangaan. Dat lijkt mij niet in lijn met wat destijds besproken is. RET wilde zich namelijk op geen enkele manier binden. Het is mij niet bekend dat de partijbedoeling anders was dan verwoord in artikel 4.2.
U vraagt mij of ik tijdens de onderhandelingen over de Mantelovereenkomst 2007 enkel contact heb gehad met CBS of ook met RET.
Ik herinner me dat ik 1 of 2x aanwezig ben geweest bij een gesprek op het kantoor van RET. Aanwezig was toen geloof ik in elk geval de toenmalige directeur de heer [Persoon 3]. Verder weet ik niet meer goed wie bij die besprekingen aanwezig waren. Verder had ik zelf vooral te maken met [Persoon 16]. Bij deze besprekingen is de strekking van artikel 4.2 ook wel met zoveel woorden besproken.
U vraagt mij of er expliciet tussen mij en Slotboom en/of [Persoon 3] gesproken is over de bedoeling van artikel 4.2. De consequentie van het standpunt wat RET innam, namelijk dat zij zich op geen enkele manier wilde binden op een wijze die hen mogelijk in de problemen zou brengen, was dat de door CBS gedane investeringen terugbetaald moesten worden. Want zo had CBS namelijk geen enkele zekerheid voor wat betreft de toekomstperspectieven. De veiligste manier om dat probleem te omzeilen was de manier waarvoor gekozen is. Voor mezelf ben ik er altijd vanuit gegaan dat de rekening uiteindelijk zou worden neergelegd bij de partij die de opeenvolgende aanbesteding zou krijgen. Ik heb over dit onderwerp ook nog een Legal Opinion afgegeven. Deze opinie ging over de afdwingbaarheid van de afspraken vermeld in artikel 4.2. Het was een stuk wat meer in algemene zin was opgesteld. Dit staat eigenlijk los van deze discussie. In mijn ogen betrof de afspraak opgenomen in artikel 4.2 een soort gefixeerde schadevergoeding.
U vraagt mij of ik ook weet van een bijlage bij de mantelovereenkomst 2007 met daarop vermeld een afschrijvingsoverzicht. Ja, ik weet dat die bijlage bestond. Het bijzondere van deze zaak is dat sprake was van een lopend contract en dat er voor een groot bedrag additionele investeringen moeten worden gedaan. Normaal gesproken worden dit soort afspraken vaak gemaakt aan het begin van een contract, zodat de investerende partij lang de tijd heeft om zijn investeringen terug te verdienen. Hier liep het contract echter bijna af, te weten over 3 jaar, en moest er substantieel geïnvesteerd worden door CBS. In mijn ogen was dus de afspraak die in artikel 4.2 gemaakt was om die investeringen terug te betalen een vorm van gefixeerde schadevergoeding.
U vraagt mij of ik nog bij meer bepalingen vermeld in de Mantelovereenkomst 2007 betrokken ben geweest en of ik verder nog bijzonderheden weet te herinneren. Ik was ook betrokken bij het beoordelen van de side letter die tussen partijen is opgesteld. Ik heb de tekst daarvan niet gemaakt. Ik weet niet wie daarvan de concipiënt was maar ik weet wel dat dat stuk van de kant van RET kwam.
Mij werd gewaagd of de side letter afbreuk deed aan de afspraken die partijen hadden gemaakt. Ik heb toen geconcludeerd dat dat niet het geval was. Ik weet niet met welk doel die side letter is opgesteld. In het tussenvonnis van november 2012 staat de side letter geciteerd. Ik heb hem dus weer gelezen en heb mij afgevraagd wat nu eigenlijk het nut van die side letter was, anders dan dat van CBS werd gewaagd om bij volgende aanbesteding onder gelijke voorwaarden/omstandigheden in te schrijven. Ik denk wel dat als partijen iets anders zouden hebben gewild dan staat in artikel 4.2 van de Mantelovereenkomst 2007, dit wel expliciet in de side letter zou hebben gestaan. Ik heb er geen kennis van dat de bedoeling van partijen met artikel 4.2 en de side letter een andere was dan de letterlijke tekst.
Mijn laatste werkzaamheden voor CBS heb ik verricht in de zomer van 2008. Ik ben dus niet betrokken geweest bij het opstellen van de Mantelovereenkomst 2009. Er zijn toen ook meer mensen weggegaan bij CBS, waaronder de heer [Persoon 4].
[Persoon 12] vraagt mij of ik iets weet van de omstandigheden waaronder de heer [Persoon 4] destijds is vertrokken. Hij heeft mij toen gebeld, waardoor ik weet dat hij niet onder prettige omstandigheden is vertrokken. Verder weet ik er weinig van.
[Persoon 12] wijst mij op artikel 10.16 van de Mantelovereenkomst 2007, waarin staat dat aan het eind van de overeenkomst de eigendom van de objecten van CBS zou overgaan naar RET. [Persoon 12] vraagt mij of ik weet of er een link bestond tussen art. 4.2 en art. 10.16 en/of wat de verhouding tussen die twee artikelen was.
Ik kan daar over zeggen dat juist omdat de eigendom ingevolge artikel 10.16 overgaat, het voor CBS van belang is om datgene dat geïnvesteerd is terugbetaald te krijgen. Het ligt dus voor de hand om aan te nemen dat er een link bestaat tussen die twee artikelen. Ik heb dit artikel overigens niet zelf opgesteld en weet ook niet wie daartoe het initiatief heeft genomen. Ik heb dus ook geen wetenschap dat dit verband er is, maar ik vermoed het wel.
Mr. van Harmelen vraagt mij naar mijn opinie over gefixeerde schadevergoeding en vraagt mij of ik de terugbetalingsverplichting van artikel 4.2 beschouw als een gefixeerde schadevergoeding. Ja, dat is destijds mijn conclusie geweest. De in artikel 4.2 gemaakte afspraak was rechtens afdwingbaar naar Nederlands recht omdat het gezien moet worden als een gefixeerde contractuele schadevergoeding.
Mr. van Harmelen vraagt mij of de gedane investeringen ook terugbetaald moesten worden door RET als in 2010 opnieuw gegund zou worden aan CBS. Het antwoord daarop is ja. Het probleem destijds was namelijk dat partijen niet wisten hoe alles in de toekomst ging verlopen. Ze konden en wilden daar dus niets over vastleggen. Vooral RET wilde dat niet. Daarom konden RET en CBS bijna niets anders afspreken dan zoals ze in de Mantelovereenkomst 2007 gedaan hebben. Dat laat natuurlijk onverlet dat partijen in 2010 natuurlijk best alsnog iets anders hadden kunnen afspreken.”
2.4.
Uit de verklaringen van alle getuigen met uitzondering van [Persoon 5] volgt dat het de bedoeling van RET en CBS was dat de door CBS verrichte investeringen, te verminderen met de afschrijvingen, alleen maar dienden te worden vergoed indien na de Mantelovereenkomst 2007 geen nieuwe overeenkomst met CBS zou worden afgesloten inzake de reclame- en exploitatierechten. [Persoon 5] verklaart weliswaar dat volgens hem geen sprake is geweest van zulke bedoeling van partijen, maar hij baseert deze opvatting, in tegenstelling tot alle andere getuigen, slechts op een persoonlijk vermoeden, niet op een mededeling of gedraging van iemand anders (die betrokken is geweest bij de contractsonderhandelingen) dan wel op bepaalde stukken. De verklaring van [Persoon 5] is derhalve onvoldoende om de verklaringen van de andere getuigen opzij te zetten. RET is dan ook geslaagd in haar bewijs.
2.5.
De rechtbank kan op voorhand niet uitsluiten dat RET en CBS afspraken hebben gemaakt waarmee zij de mededinging hebben vervalst. Op de civiele rechter rust echter niet de plicht de nietigheid van artikel 6 lid 2 van de Mededingingswet ambtshalve vast te stellen (HR 16 januari 2009, LJN: BG3583). Dat RET en CBS door hun afspraken en/of gedragingen de mededinging (mogelijk) hebben vervalst is door geen van beide aangevoerd in deze zaak, zodat deze rechtbank de vraag of artikel 6 Mededingingswet is overtreden dan ook onbeantwoord moet laten. Ten aanzien van de vraag of sprake is van afspraken en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen (oafg’s) van RET en CBS die in strijd komen met artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) overweegt de rechtbank als volgt. Aangezien de rechtbank noch in de stellingen van partijen noch anderszins feitelijke aanknopingspunten heeft gevonden voor de mogelijkheid dat de afspraken tussen RET en CBS dan wel hun oafg’s voldoen aan het zogenoemde ‘merkbaarheidsvereiste’, ziet de rechtbank geen aanleiding partijen te verzoeken haar op dit punt voor te lichten. Strijdigheid met artikel 101 VWEU wordt dan ook niet aangenomen.
voorts in conventie
2.6.
Aangezien RET is geslaagd in haar bewijs, faalt het verweer van CBS, dat is weergegeven in rov. 3.3 van het tussenvonnis, en zal de vordering van RET worden toegewezen.
2.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal CBS in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van RET worden begroot op:
- exploitkosten € 76,17
- vastrecht € 575,--
- getuigentaxen € 1.841,--
- salaris advocaat
€ 14.449,50(4,5 punten x tarief € 3.211,--)
€ 16.941,67.
voorts in reconventie
2.8.
Aangezien RET geslaagd is in haar bovengenoemde bewijs, houdt haar in reconventie gevoerde verweer stand en is hetgeen CBS ten grondslag legt aan haar reconventionele vordering niet komen vast te staan. Verwezen zij naar rov. 3.5 en 3.6 van het tussenvonnis.
2.9.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal CBS in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van RET worden bepaald op:
- salaris advocaat
€ 1.605,50(0,5 punt x tarief € 3.211,--)
€ 1.605,50.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
verklaart voor recht dat RET niet eerder gehouden is tot vergoeding van de door CBS gepleegde investeringen in de buitenreclame-infrastructuur zoals bedoeld in artikel 4.1 van de Mantelovereenkomst 2007 dan na beëindiging van de Mantelovereenkomst 2009 dan wel, indien laatstgenoemde overeenkomst met CBS wordt voortgezet c.q. er nadien ter zake de reclame- en exploitatierechten een nieuwe overeenkomst met CBS wordt gesloten alsmede eventueel daar weer opvolgende overeenkomsten, na beëindiging van die laatste terzake tussen partijen afgesloten overeenkomst, onder aftrek van de op het moment van beëindiging van de desbetreffende overeenkomst verrichte afschrijvingen conform het als bijlage 2 bij de mantelovereenkomst 2007 opgenomen "overzicht investeringen, afschrijvingen en boekwaarde";
veroordeelt CBS in de proceskosten, die worden begroot op € 16.941,67;
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt CBS in de proceskosten, die worden begroot op € 1.605,50;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.V. Scheffers en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2013.
901/1278