In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 november 2013 uitspraak gedaan in twee gevoegde zaken met betrekking tot de ontbinding van koopovereenkomsten en de teruglevering van een perceel grond. De gemeente Rotterdam, eiseres in conventie, vorderde primair dat de eigendomsoverdracht van het perceel aan [Bedrijf 1] nietig werd verklaard, en dat de daaropvolgende overdracht aan [Bedrijf 2] eveneens nietig was. De rechtbank oordeelde dat de gemeente de koopovereenkomst van 28 juni 2010 rechtsgeldig had ontbonden, en dat [Bedrijf 1] verplicht was het perceel terug te leveren aan de gemeente binnen twee weken na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100 per dag tot een maximum van € 250.000.
Daarnaast werd [Bedrijf 1] veroordeeld tot terugbetaling van de koopsom van € 222.000 aan de gemeente. In reconventie vorderde [Bedrijf 2] dat de koopovereenkomst van 12 oktober 2010 buitengerechtelijk was ontbonden en dat de levering van het perceel aan hen vernietigd diende te worden. De rechtbank bevestigde dat [Bedrijf 2] op goede gronden de overeenkomst had ontbonden wegens dwaling, en vernietigde de levering van het perceel aan [Bedrijf 2].
De rechtbank oordeelde dat de gemeente in de proceskosten van [Bedrijf 2] diende te worden veroordeeld, en dat de proceskosten tussen de gemeente en [Bedrijf 1] dienden te worden gecompenseerd. Dit vonnis heeft belangrijke implicaties voor de rechtsverhouding tussen de gemeente en de betrokken partijen, en benadrukt de noodzaak van geldige titels bij eigendomsoverdrachten.