ECLI:NL:RBROT:2013:10575
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Internationale bevoegdheid en rechtsmacht in geschil tussen vervoerder en ontvanger
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is de internationale bevoegdheid van de rechtbank aan de orde. De eiseressen, Kronos Titan GmbH en Kronos International Inc., hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagde, Yordan Maritime Ltd., die niet in het geding is verschenen. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 31 oktober 2012 de eiseressen de gelegenheid geboden om het exploot van betekening van de wijziging van eis over te leggen. Op 15 mei 2013 hebben de eiseressen een exploot overgelegd, waarin zij hun standpunt met betrekking tot de bevoegdheid van de rechtbank hebben gewijzigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet is verschenen en dat er geen bekende woon- of verblijfplaats is, waardoor de rechtbank verstek verleent tegen de gedaagde.
De rechtbank heeft vervolgens ambtshalve onderzocht of zij rechtsmacht heeft om van de vordering kennis te nemen. De eiseressen baseren hun vordering op artikel 629 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat bepaalt dat de rechter binnen wiens rechtsgebied de eindbestemming in Nederland ligt, bevoegd is om kennis te nemen van geschillen tussen een vervoerder en een ontvanger die niet de afzender was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres Kronos International Inc. als afzender moet worden aangemerkt, waardoor de rechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van haar vordering. De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat zij bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van Kronos Titan GmbH.
De rechtbank heeft de vordering van Kronos Titan GmbH toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 66.160,62, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de proceskosten aan de zijde van Kronos Titan GmbH begroot op € 3.622,14. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is uitgesproken op 9 oktober 2013 door mr. W.P. Sprenger.