ECLI:NL:RBROT:2013:10290

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
20 december 2013
Zaaknummer
AWB-13_2386
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing nadeelcompensatie voor schade door vliegverkeer

In deze zaak heeft eiser, een eigenaar van een pand te Rotterdam, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om nadeelcompensatie door de Minister van Infrastructuur en Milieu. Het geschil draait om de vraag of eiser kan aantonen dat zijn dak voldoet aan de NEN-norm, voordat verweerder met hem in gesprek gaat over de schadevergoeding. De rechtbank overweegt dat er geen 100% zekerheid bestaat over de verankeringskracht van de panhaken, maar dat dit niet betekent dat het dak niet NEN-conform is. Eiser heeft in 1995 een bouwvergunning verkregen voor de renovatie van zijn pand, en de rechtbank acht het aannemelijk dat het dak in overeenstemming met deze vergunning is gerenoveerd. Eiser heeft in 2007 de dakpannen laten verankeren, en de rechtbank concludeert dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het dak aan de NEN-norm voldoet. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet kan eisen dat eiser een TNO-advies aanvraagt, gezien de kosten hiervan. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder het griffierecht vergoedt. Tevens worden de proceskosten aan eiser vergoed.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 13/2386

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 december 2013 in de zaak tussen

[eiser], te Rotterdam, eiser,
gemachtigde: mr. S. Pronk,
en

de Minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om nadeelcompensatie in verband met schade als gevolg van vliegverkeer naar en van Rotterdam The Hague Airport afgewezen.
Bij besluit van 8 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 juni 2013 heeft eiser informatie overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. ing. C.G.J.M. Peeters en M.J.A. Ferdinandus.

Overwegingen

1.1. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (Stcrt. 1999, 172, hierna: de nadeelcompensatieregeling) kent de minister aan degene die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de rechtmatige uitoefening door of namens de minister van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak op verzoek een vergoeding toe, voor zover redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
Op grond van artikel 5 van de nadeelcompensatieregeling wordt niet vergoed schade ten gevolge van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die voor de belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de nadeelcompensatieregeling dient de adviescommissie bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding een onderzoek in te stellen naar:
de vraag of de door eiser gestelde schade een gevolg is van een besluit of uitvoeringshandeling als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van de schaderegeling;
de omvang van de schade;
de vraag of de schade redelijkerwijs niet, of niet geheel, ten laste van de benadeeld dient te blijven;
e vraag of vergoeding van de schade geheel of gedeeltelijk anderszins is verzekerd.
1.2. Op grond van artikel 17 van het Aanwijzingsbesluit Luchthaven Rotterdam Airport van 17 oktober 2001, (Stcrt. 2001, 209, laatstelijk gewijzigd 18 oktober 2010, Stcrt. 2010, 16205, hierna: het Aanwijzingsbesluit) is de nadeelcompensatieregeling van toepassing op schade die het gevolg is van dit Aanwijzingsbesluit.
2.1. Eiser heeft samen met zijn echtgenote het deels afgebrande pand [adres] te Rotterdam aangekocht op 23 mei 1995. Bij de renovatie in 1995 is het nieuwe dak met een nokhoogte van 16 meter en een hellingshoek van ongeveer 35ᵒ bedekt met zogeheten VH-dakpannen. Blijkens een rapport van Topcomfort van 1 oktober 2006 zijn de dakpannen ten tijde van de herbouw in 1995 alleen in de randzones over een breedte van 1 meter verankerd met eenvoudige panhaken en zijn de kantpannen verankerd met roestvrijstalen schroeven. Medio 2007 heeft eiser een deel van de overige pannen op dit dak laten verankeren met eenvoudige/lichte panhaken.
2.2. Op 14 oktober 2010 heeft de gemachtigde van eiser een verzoek ingediend tot vergoeding van de schade (€ 28.276,58) als gevolg van vortex van landende en opstijgende toestellen van en naar Rotterdam The Hague Airport.
2.2. In het advies van 6 april 2012 heeft de schadebeoordelingscommissie verweerder geadviseerd om het verzoek van eiser voor nadeelcompensatie af te wijzen. De commissie concludeert in dit advies dat er geen schade is die voor vergoeding in aanmerking komt. Volgens de commissie had schade aan het dak voorkomen kunnen worden wanneer de dakbedekking van aanvang af aan de daarvoor geldende normen had voldaan en op de voorgeschreven wijze verankerd zou zijn geweest met speciale bij de (VH-)dakpan behorende (VH-)panhaken. De commissie acht het niet redelijk om schade voor zover veroorzaakt door de rechtmatige vliegbewegingen op grond van beide Aanwijzingsbesluiten voor rekening van verweerder te laten komen. In navolging van dit advies heeft verweerder, bij het primaire besluit het verzoek van eiser om nadeelcompensatie, afgewezen.
2.3. Hangende de bezwaarprocedure heeft de schadebeoordelingscommissie twee adviezen, gedateerd 10 december 2012 en 25 januari 2013 uitgebracht. Volgens de commissie bestaan er geen afzonderlijke normen waaraan dakbedekking moet voldoen om daken te beschermen tegen vortexschade. De commissie acht het echter wel redelijk dat omwonenden van een landingsbaan er in ieder geval zorg voor dragen dat de dakbedekking van hun object goed bevestigd is. De commissie heeft vastgesteld dat eiser de dakpannen van zijn dak niet heeft laten verankeren met panhaken die horen bij de op dat dak toegepaste dakpannen van welke combinatie de verankeringskracht bekend was. Eiser heeft volgens de commissie niet aannemelijk kunnen maken met bijvoorbeeld testresultaten van TNO dat de door hem toegepaste dakbedekking desondanks voldoet aan de daarvoor op grond van de Nen-norm vereiste verankeringskracht. Bij besluit van 8 maart 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiser - onder overname van twee nadere adviezen van 10 december 2012 en 25 januari 2013 - ongegrond verklaard.
3.1. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit tot stand is gekomen in strijd met het verbod op vooringenomenheid, zoals neergelegd in artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dezelfde commissieleden hebben in de bezwaarfase geadviseerd over het advies dat zij in de voorfase hadden opgesteld. Daarbij is bovendien gebruik gemaakt van een externe deskundige die in de voorfase eveneens inhoudelijk advies had uitgebracht.
3.2. Deze beroepsgrond slaagt niet. De schadebeoordelingscommissie is niet gevraagd om een advies uit te brengen over haar eigen advies. De door eiser getrokken vergelijking met “een slager die zijn eigen vlees keurt” gaat dus niet op. Verweerder heeft de schadebeoordelingscommissie tot tweemaal toe verzocht om nader advies uit te brengen naar aanleiding van hetgeen eiser in bezwaar naar voren heeft gebracht. En dat heeft de schadebeoordelingscommissie ook gedaan. De enkele omstandigheid dat de schadebeoordelingscommissie in de nadere, aanvullende, adviezen bij haar eerder advies is gebleven en daarbij gebruik heeft gemaakt van dezelfde externe deskundige biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de commissie vooringenomen of partijdig is, dan wel haar onafhankelijkheid heeft verloren. De rechtbank verwijst naar de door verweerder aangehaalde uitspraak de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7372 waaruit valt op te maken dat het veeleer van zorgvuldigheid getuigt om een aanvullend advies te vragen aan de adviseur die advies heeft uitgebracht.
4.1. Kern van het geschil vormt de vraag of verweerder zich (in navolging van de schadecommissie) heeft kunnen beroepen op het uitgangspunt dat het aan eiser is om aan te tonen dat het dak in kwestie NEN-conform is, alvorens met eiser in gesprek te gaan over de (hoogte van de) schade.
4.2. De rechtbank overweegt dat verweerder moet worden toegegeven dat geen 100% zekerheid bestaat over de verankeringskracht van de door eiser gebruikte panhaken in combinatie met de gebruikte dakpannen. Het gaat echter te ver om daaruit de conclusie te trekken dat onvoldoende zekerheid bestaat of het dak aan de Nen-norm voldoet. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. In 1995 is aan eiser een bouwvergunning verleend voor de renovatie[adres]. De rechtbank acht het hierbij aannemelijk dat het pand en dus ook het dak in overeenstemming met de verleende bouwvergunning en het Bouwbesluit is gerenoveerd. Dit brengt mee dat er in beginsel van uit dient te worden gegaan dat het dak NEN-conform was. Dat er verschillende VH-pannen zijn gebruikt doet hier niet aan af. Uit het rapport van Topcomfort van 1 oktober 2006 komt naar voren dat de pannen volledig verankerd dienen te zijn omdat de weerstand het dak onvoldoende is. Topcomfort heeft geconstateerd dat dit niet het geval was. Toen is duidelijk geworden dat het (gehele) dak niet NEN-conform was. Eiser heeft vervolgens in 2007 de dakpannen op het dak laten verankeren met panhaken. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat eiser het dak altijd door professionele dakdekkers heeft laten repareren dient er naar het oordeel van de rechtbank in beginsel van worden uitgegaan dat het dak ook na de verankering in 2007 aan de NEN-norm voldeed. Daarbij betrekt de rechtbank het door eiser ingebrachte advies van 17 juni 2011 van J. Docter waarin wordt geconcludeerd dat de bevestiging van de dakpannen met eenvoudige panhaken ruim voldoen aan de eisen die zijn gesteld in het Bouwbesluit. Voorts betrekt de rechtbank in haar overwegingen dat eiser onweersproken heeft gesteld dat er geen stormschade is geweest. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat eiser in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat het dak aan de NEN-norm voldoet. Van eiser kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden verlangd om een TNO advies aan te vragen zoals gesteld door verweerder. Gelet op de kosten die een dergelijk onderzoek met zich brengt is een dergelijke eis buitenproportioneel.
4.3. Vorenstaande brengt mee dat het op de weg van verweerder ligt om aannemelijk te maken dat het dak niet aan de NEN-norm voldoet. Verweerder is naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog niet in geslaagd om aan te tonen dat het dak niet NEN-conform is. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verweerder er overigens ook voor kan kiezen om met eiser in gesprek te gaan over (de hoogte van) de schade.
5.1. Het beroep van eiser dient gegrond te worden verklaard vanwege strijd met artikel 7:12 van de Awb. Gelet op het feit dat verweerder nog niet aan de vraag over (de hoogte van de) schade is toegekomen kan de rechtbank niet overgaan tot finale geschilbeslechting.
5.2. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5.3. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,-(1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond,
  • vernietigt het bestreden besluit,
  • bepaalt dat binnen zes weken nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak,
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 160,00 vergoedt,
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944, -, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzitter, en mr. C. Vogtschmidt en
mr. A.G. van Malenstein in aanwezigheid van mr. H. van der Waal-de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 december 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.