ECLI:NL:RBROT:2013:10208

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
rot 13/2507
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent omgevingsvergunning voor wasstraat in bestemmingsplan Boomgaardshoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 december 2013 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een wasstraat. Eiseres, een inwoner van Oud-Beijerland, had bezwaar aangetekend tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoogvliet, dat op 18 juli 2012 een omgevingsvergunning had verleend voor de bouw van de wasstraat. Dit besluit werd later door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, herzien en de vergunning werd op 21 maart 2013 geweigerd na bezwaar van een aantal bewoners. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de wasstraat niet binnen het bestemmingsplan paste, maar dat de rechtsgevolgen van het besluit niet in stand konden blijven omdat verweerder had nagelaten te onderzoeken of ontheffing kon worden verleend op grond van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit was in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht diende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 13/2507

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 december 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te Oud-Beijerland, eiseres,
gemachtigde: P.H. Schipper,
en

het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoogvliet, verweerder,

gemachtigde: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,
Als derde-partij heeft aan dit geding deelgenomen:
[derde belanghebbende 1],te Hoogvliet.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen van een wasstraat met toebehoren aan de [adres]
Bij besluit van 21 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van
[derde belanghebbende 2] mede namens een 30-tal bewoners aan de[adres] gegrond verklaard en de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een wasstraat met toebehoren aan de Duifhuisweg 1 geweigerd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2013. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts was de derde-partij aanwezig.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling een tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaan.
Bij brieven van 24 september 2013 en 15 november 2013 heeft verweerder de rechtbank nader bericht.
Bij brief van 9 oktober 2013 heeft eiseres gereageerd op het schrijven van 24 september 2013 van verweerder.

Overwegingen

De rechtbank bepaalt dat gelet op artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb een nader onderzoek ter terechtzitting achterwege blijft.
Eiseres [eiseres] heeft op 8 juni 2012 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteit bouwen van een wasstraat met toebehoren aan de[adres].
Artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) luidt als volgt:
“1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2.
In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.”
Artikel 2.12 van de Wabo luidt als volgt:
“1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
b. indien de activiteit in strijd is met het exploitatieplan: met toepassing van de daarin opgenomen regels inzake afwijking;
c. indien de activiteit in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening: voor zover de betrokken regels afwijking daarvan toestaan;
d. indien de activiteit in strijd is met een voorbereidingsbesluit: met toepassing van de in het voorbereidingsbesluit opgenomen regels inzake afwijking.
2.
In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, kan de vergunning, voor zover zij betrekking heeft op een activiteit voor een bepaalde termijn, worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°.”
Op grond het bestemmingsplan Boomgaardshoek rust op het perceel de bestemming “Verkooppunt voor motorbrandstoffen” en “archeologisch waardevol gebied (Artikel 22 planvoorschriften)”.
Artikel 16 van de planvoorschriften behorende bij het Bestemmingsplan Boomgaardshoek luidt als volgt:
1.
De gronden aangewezen voor “verkooppunt voor motorbrandstoffen” zijn bestemd voor:
a. een inrichting voor de verkoop van motorbrandstoffen - zonder LPG - met daarbij behorende boven en ondergrondse voorzieningen, erven en in en uitritten alsmede uitsluitend in combinatie hiermee voor overige detailhandel met een b.v.o. van ten hoogte 100m2,
b. de bestemming archeologisch waardevol gebied A,B,C,D en E voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.
2.
Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken en installaties ten dienste van de in dat lid gegeven bestemming worden gebouwd waarvoor geldt dat:
a. van de gebouwen de maximum grondoppervlakte totaal 300m2 en de maximum hoogte 4 meter mag bedragen;
b. van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, de maximum hoogte zes meter mag bedragen met uitzondering van de ontluchtingsschachten.
In het primaire besluit heeft verweerder de vergunning verleend en overwogen dat de locatie is gelegen in het bestemmingsplan “Boomgaardshoek” en in dit plan de bestemming “verkooppunt voor motorbrandstoffen” heeft. Verweerder heeft hierbij overwogen dat de aanvraag niet in strijd is met het bestemmingsplan. De activiteit is ook niet in strijd met de overige vereisten van 2.10 Wabo zodat de vergunning is verleend.
[derde belanghebbende 2] hebben mede namens een 30-tal bewoners aan de[adres]bezwaar ingediend. Op 25 september 2012 heeft er een hoorzitting bij de bezwaaradviescommissie plaatsgevonden. Op 18 oktober 2012 heeft vergunninghouder alsnog een melding conform artikel 8:41a van de Wet Milieubeheer gedaan. Vervolgens heeft de bezwaarschriftencommissie geconstateerd dat er is verzuimd om vrijstelling te verlenen van artikel 22 van het bestemmingsplan. Op 5 november 2012 is de commissie bericht dat de vrijstelling als bedoeld in artikel 22, derde lid, van het bestemmingsplan Boomgaardshoek alsnog is verleend. De commissie adviseert in het advies van
16 januari 2013 om het bezwaar ongegrond te verklaren. Verweerder heeft in het bestreden besluit het advies van de bezwaarschriftencommissie niet overgenomen en concludeert dat er voldoende aanleiding is om binnen de geboden ruimte in de definitie van de bestemming “Verkooppunt voor motorbrandstoffen”genoemd in artikel 16 van het bestemmingsplan “Boomgaardshoek” een wasstraat niet toe te staan bij het[adres]te Hoogvliet.
In de tussenuitspraak van 27 augustus 2013 heeft de rechtbank geconcludeerd dat verweerder niet aan de (verzwaarde) motiveringseis bij afwijking van een advies heeft voldaan. Verweerder wordt in de gelegenheid gesteld om het vorenstaande gebrek te herstellen.
Gelet op het voorgaande dient het beroep van eiseres gegrond te worden verklaard en dient het bestreden besluit te worden vernietigd.
De rechtbank zal hierna bezien of de rechtgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven en overweegt hiertoe het volgende.
Bij brief van 24 september 2013 heeft verweerder aangegeven dat in artikel 16 van de planvoorschriften - voor zover relevant - de gronden bestemd zijn voor een inrichting voor de verkoop van motorbrandstoffen met de daarbij behorende boven- en ondergrondse voorzieningen. Met de genoemde voorzieningen wordt naar de opvatting van verweerder gedoeld op de boven- ondergrondse opslag voor brandstoffen nu zulks onlosmakelijk behoort bij een verkoop inrichting van motorbrandstoffen. Een wasstraat is niet een dergelijke voorziening en past om die reden niet binnen het bepaalde in dit planvoorschrift, zodat een weigeringsgrond voor de aangevraagde activiteit aanwezig was in het onderhavige geval.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in de brief van 24 september 2013 voldoende gemotiveerd waarom de wasstraat niet binnen het bestemmingsplan past.
De rechtsgevolgen kunnen naar het oordeel van de rechtbank echter niet in stand blijven omdat verweerder heeft nagelaten om te onderzoeken of ontheffing kan worden verleend op grond van artikel 2.12 van de Wabo.
Dit is in strijd met artikel 7:11 van de Awb. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak alsnog op het bezwaar van eiseres te beslissen.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling omdat eiseres zich niet door een professioneel gemachtigde heeft laten bijstaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond,
  • vernietigt het bestreden besluit,
  • bepaalt dat verweerder binnen een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres neemt met inachtneming van deze uitspraak,
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 318,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Vogtschmidt, voorzitter en mr. L. Waller en
mr. A.G. van Malenstein, leden in aanwezigheid van mr. H. van der Waal-de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 december 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.