ECLI:NL:RBROT:2013:10152

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
DOR 12/844 en DOR 12/851
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepschriften wegens onjuiste ondertekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2013 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van beroepschriften die door eiser zijn ingediend tegen besluiten van de burgemeester van de gemeente Dordrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de handtekening van eiser op de beroepschriften duidelijk verschilt van de handtekeningen op andere gedingstukken, waaronder een aanvraag exploitatievergunning. Eiser is niet ter zitting verschenen, waardoor er geen verklaring kon worden gevraagd over de afwijkende handtekeningen. De gemachtigde van eiser kon ook geen duidelijkheid verschaffen over de ondertekening.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser, gezien een eerdere uitspraak van de rechtbank Dordrecht, bekend moet zijn met het belang van een juiste ondertekening van beroepschriften. De rechtbank concludeert dat de ontvangen beroepschriften niet kunnen worden aangemerkt als ingediend door of namens eiser, omdat niet is vastgesteld door wie de beroepschriften zijn ingediend en of deze persoon daartoe gevolmachtigd was. Hierdoor is niet komen vast te staan dat eiser binnen de beroepstermijn een beroepschrift heeft ingediend tegen de besluiten van de burgemeester.

De rechtbank heeft daarom de beroepen niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: DOR 12/844 en
DOR 12/851

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2013 in de zaken tussen

[naam], te [plaats], eiser,
en

de burgemeester van de gemeente Dordrecht, verweerder.

gemachtigden mr. G. Boukich en mr.drs. J.E. Ossewaarde.

Procesverloop

Bij brief van 16 maart 2012 heeft verweerder eiser meegedeeld dat op 21 maart 2012 om 12:00 uur zal worden overgegaan tot effectuering van het besluit tot oplegging van de last onder bestuursdwang met betrekking tot [bedrijf], gelegen aan de [adres bedrijf].
Bij besluit van 13 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek tot opheffing van de sluiting van het pand [adres bedrijf] afgewezen.
Bij besluit van 9 juli 2012 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de brief van 16 maart 2012 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 17 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen verweerders besluit van 13 april 2012 ongegrond verklaard.
Tegen de bestreden besluiten is door of namens eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2013. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroepschrift ondertekend en bevat het ten minste de naam en het adres van de indiener.
2.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de handtekening van eiser op de beide beroepschriften duidelijk van elkaar verschillen en ook afwijken van de handtekeningen die op diverse gedingstukken in het dossier staan als zijnde eisers handtekening, zoals de aanvraag exploitatievergunning van 19 januari 2013. Ter zitting is een machtiging overgelegd, waaruit blijkt dat eiser [gemachtigde] gemachtigd heeft hem ter zitting te vertegenwoordigen. Hierbij is een kopie van de identiteitskaart van eiser gevoegd, die weer een andere handtekening laat zien dan de handtekening op de beroepschriften en de andere van eisers handtekening voorziene gedingstukken. De handtekening op de kopie van de identiteitskaart toont grote gelijkenis met de handtekening die is gezet op het stuk waarmee [gemachtigde] door eiser gemachtigd is om hem ter zitting in de onderhavige beroepen te vertegenwoordigen, zodat de rechtbank uitgaat van een rechtsgeldige machtiging daartoe.
3.
Gebruikelijk is dat de rechtbank een indiener van een beroepschrift overeenkomstig artikel 6:6 van de Awb de gelegenheid biedt om een verzuim te herstellen dat bestaat uit het niet ondertekenen van een beroepschrift door de indiener. De rechtbank ziet in dit geval geen ruimte om het geconstateerde verzuim te herstellen. Daartoe wordt overwogen dat eiser, gelet op de uitspraak van rechtbank Dordrecht van 18 december 2012 op een eerder beroep van eiser, ECLI:NL:RBDOR:2012:1639, er mee bekend moet worden geacht dat de rechtbank belang hecht aan een juiste ondertekening van het beroepschrift. Eiser is zelf niet ter zitting verschenen, zodat hem niet om een verklaring kon worden gevraagd over de van zijn identiteitsbewijs afwijkende handtekeningen op de beide beroepschriften. De gemachtigde [gemachtigde] heeft desgevraagd ter zitting evenmin duidelijkheid kunnen verschaffen. Gesteld noch gebleken is dat eiser een ander heeft gemachtigd om namens hem de beroepschriften op te stellen, te ondertekenen en in te dienen. De door de rechtbank ontvangen beroepschriften kunnen derhalve niet worden aangemerkt als door of namens eiser ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet komen vast te staan dat eiser binnen de beroepstermijn een beroepschrift heeft ingediend of laten indienen tegen één of beide besluiten, terwijl evenmin vastgesteld kan worden door wie de beroepschriften zijn ingediend en of deze persoon daartoe gevolmachtigd was.
4.
De beroepen dienen dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. M.G.J. de Vette en
mr. C.F.J. de Jongh, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.