ECLI:NL:RBROT:2013:10061

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
AWB-13_02496
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand met betrekking tot studiefinanciering en startkwalificatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Krimpen aan den IJssel, en het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel. De eiser had een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb), welke aanvraag door verweerder was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wwb, dat bepaalt dat personen jonger dan 27 jaar geen recht hebben op bijstand indien zij uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen en aanspraak kunnen maken op studiefinanciering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, ondanks zijn claim dat hij over een startkwalificatie beschikt, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is om een opleiding te volgen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat het volgen van een opleiding voor hem onmogelijk was. De rechtbank wees erop dat de eiser eerder was ingeschreven voor opleidingen aan de Avans Hogeschool en de Fontys Hogeschool, wat erop wijst dat hij in het verleden in staat was om onderwijs te volgen.

De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag door verweerder terecht was, omdat de eiser in aanmerking kwam voor studiefinanciering en dus geen recht had op bijstand. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 13/2496

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2013 in de zaak tussen

[naam] te Krimpen aan den IJssel, eiser,

gemachtigde: mr. A.L. Kuit,
en
het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel, verweerder,
gemachtigde: M.C.T. ter Haar-Steeghs.

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) afgewezen.
Bij besluit van 11 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2013. Eiser en zijn gemachtigde hebben schriftelijk te kennen gegeven niet ter zitting te zullen verschijnen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat uit artikel 13, tweede lid, van de Wwb volgt dat geen recht bestaat op algemene bijstand voor personen tot 27 jaar die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen en in verband daarmee aanspraak hebben op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000. Eiser is hier zowel mondeling als schriftelijk op gewezen. Volgens verweerder heeft eiser ten tijde van de aanvraag noch in de bezwaarprocedure aannemelijk gemaakt dat hij geprobeerd heeft om een opleiding te gaan volgen en dat dit voor hem niet mogelijk zou zijn. Eiser heeft verklaard dat hij niet genegen is om een opleiding te gaan volgen. Verweerder heeft ten slotte overwogen dat, doordat eiser niets heeft aangetoond, ook niet kon worden beoordeeld of het volgen van een opleiding voor hem onmogelijk was.
2.
Eiser voert aan dat het volgen van een opleiding niets zou toevoegen aan zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Eiser beschikt over een zogenoemde startkwalificatie, nu hij in Turkije een met een havo-diploma gelijk te stellen diploma heeft behaald. Daarnaast stelt eiser dat, gelet op zijn huidige kennis, voor hem een vervolgopleiding niet haalbaar is. In dat verband wijst eiser erop dat de met zijn in Turkije gevolgde opleiding verkregen kennis grotendeels is verdwenen omdat hij die opleiding al in 2004 heeft voltooid, dat hij weinig kennis heeft van wiskunde en dat hij de Engelse taal in het geheel niet en de Nederlandse taal slecht beheerst.
3.
Op grond van artikel 15 van de Wwb bestaat geen recht op bijstand voorzover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wwb heeft geen recht op algemene bijstand degene die jonger is dan 27 jaar en uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen en:
1°. in verband daarmee aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000, dan wel
2°. in verband daarmee geen aanspraak heeft op studiefinanciering en dit onderwijs niet volgt.
In de Memorie van toelichting bij de wet van 22 december 2012 tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (Kamerstukken II 2010-2011, 32 815, nr. 3) wordt met betrekking tot artikel 13, tweede lid, van de Wwb voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“In het nieuwe onderdeel c wordt geregeld dat de jongere geen aanspraak op algemene bijstand heeft indien hij (nog) uit ’s Rijks schatkist bekostigd onderwijs kan volgen (zie ook de aanpassing van artikel 7, derde lid). Dit overigens onder de voorwaarde dat de jongere – in geval hij dat onderwijs zou gaan volgen – dan in aanmerking zou komen voor studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000. Er is geen reden om hem voor algemene bijstand in aanmerking te laten komen indien de mogelijkheid van het volgen van dergelijk onderwijs met studiefinanciering openstaat. Studiefinanciering wordt voor hem immers als een passende en toereikende voorliggende voorziening aangemerkt.”
4.
Voor zover eiser stelt dat hij over een startkwalificatie beschikt en het volgen van een opleiding niets zou toevoegen aan zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt, is de rechtbank het eens met het door verweerder ter zitting ingenomen standpunt dat een vervolgopleiding in beginsel van toegevoegde waarde moet worden geacht, ook indien een jongere reeds beschikt over een startkwalificatie. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat een vervolgopleiding in zijn geval geen toegevoegde waarde heeft, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat eiser zelf heeft benadrukt dat zijn kennis is verouderd. Dat eiser zich eerder ook bewust was van die toegevoegde waarde, leidt de rechtbank af uit zijn inschrijving voor de opleiding bouwkunde aan de Avans Hogeschool te Den Bosch in 2005 en 2006 en zijn inschrijving voor de opleiding informatica aan de Fontys Hogeschool te Eindhoven in 2007 en 2008. Voorts kan de rechtbank eiser niet volgen in zijn - niet nader onderbouwde - stelling dat een vervolgopleiding, gelet op eisers huidige kennis, voor hem niet haalbaar is. Eiser is eerder immers toegelaten tot voornoemde hbo-opleidingen aan de Avans Hogeschool te Den Bosch en de Fontys Hogeschool te Eindhoven. Hoewel eiser deze opleidingen voortijdig heeft beëindigd, heeft hij de reden hiervoor niet opgegeven. Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is een vervolgopleiding te volgen. Gelet hierop en nu eiser voorts niet heeft gesteld dat hij geen recht (meer) heeft op studiefinanciering, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat eiser uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen en in verband daarmee aanspraak kan maken op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000. Verweerder heeft dan ook terecht de aanvraag van eiser afgewezen.
5.
Uit het bovenstaande volgt dat het beroep ongegrond is.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Woudstra, voorzitter, en mr. B. van Velzen en mr. F.Wegman, leden, in aanwezigheid van mr. A.Th.A.M. Schouw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.