Beschikking op de onder rekestnummer HA RK 12-414 ingeschreven verzoeken van:
1. [naam verzoeker 1],
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam,
2. [naam verzoeker 2],
raadsman mr. A.M. Seebregts, advocaat te Rotterdam, verzoekers,
welke verzoeken strekken tot wraking van mrs. J.W. Klein Wolterink, S.S. van Nijen en P. Volker, leden van de rechtbank belast met de behandeling van de strafzaken tegen verzoekers, hierna: de rechters.
Verloop van de procedure en de stukken
Op 14 november 2012 is door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank de behandeling voortgezet van de tegen verzoekers aanhangig gemaakte strafzaak. Bij gelegenheid van de behandeling hebben verzoekers de rechters gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
- een concept-proces-verbaal van de zitting van 14 november 2012;
- de ter zitting door de griffier gemaakte aantekeningen van hetgeen ter zitting is voorgevallen;
- de door de verdediging overgelegde uitspraak van de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam van 24 juni 2008 (LJN: BD5891) met het bij die zaak behorende proces-verbaal van een zitting van 16 juni 2008 en een uitspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens van 10 juli 2012.
De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 14 november 2012 waar verzoekers, hun raadslieden, de rechters en de officieren van justitie mrs. M. van Solingen en W.D. de Boer, zijn gehoord. De raadslieden hebben een pleitnota overgelegd.
De uitspraak is bij monde van de griffier mondeling medegedeeld op 14 november 2012. Deze beschikking vormt de schriftelijke uitwerking daarvan.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1 Aan hun wrakingsverzoek hebben verzoekers het volgende ten grondslag gelegd Verzoekers worden ondermeer verdacht van handel in verdovende middelen, de invoer daarvan en deelname aan een criminele drugsorganisatie. Het bewijs tegen verzoekers bestaat in de meeste zaaksdossiers die ten laste zijn gelegd in belangrijke mate uit tapgesprekken tussen verzoekers en de hoofdverdachte [naam hoofdverdachte]. Gelet daarop is herhaaldelijk verzocht om [naam hoofdverdachte] als getuige te horen. Dit is bij beslissing van 30-05-2011 toegestaan. [Naam hoofdverdachte] is vervolgens op 20-06-2011 als getuige gehoord bij de rechter-commissaris in strafzaken, waarbij hij zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen.
2.2 De raadsvrouw van [naam hoofdverdachte] heeft ter zitting om aanhouding van de behandeling verzocht. Zij voert aan dat hij in het buitenland in het ziekenhuis verblijft en zijn gezondheidstoestand hem niet toestaat aanwezig te zijn. Door de raadsvrouw is aangegeven dat [naam hoofdverdachte] wenst te verschijnen, omdat hij inhoudelijk wenst te verklaren. In het bijzonder wenst hij de tap gesprekken van commentaar te voorzien. [Naam hoofdverdachte] was al als getuige in het belang van de verdediging ingewilligd. Dit betekent dat de rechtbank voldoende verdedigingsbelang zag. De verdediging heeft ook nooit afstand gedaan van getuige [naam hoofdverdachte], gelet op zijn vermeende rol als leider van de organisatie en de vele taps tussen [naam hoofdverdachte] en verzoekers. Daarom is met het oog op de waarheidsvinding aanhouding van de behandeling verzocht om [naam hoofdverdachte] alsnog als getuige te kunnen horen. De rechtbank heeft dat echter niet toegestaan en daarbij opgemerkt dat de verdediging al in de gelegenheid was geweest [naam hoofdverdachte] te horen.
2.3 Gelet op het belang van deze getuige, zijn vermeende rol in de organisatie, de vele tapgesprekken en het belang daarvan, is de beslissing om de zaken van verzoekers niet aan te houden om [naam hoofdverdachte] toch nog als getuige te kunnen horen onbegrijpelijk. De rechtbank stelt het belang van efficiency boven het belang van de waarheidsvinding. Verzoekers verwijzen naar een uitspraak in een nagenoeg identiek geval van de Rotterdamse wTakingskamer van 24 juni 2008 (BD5891). De opmerking van de rechtbank dat de verdediging [naam hoofdverdachte] toch wel heeft kunnen horen, is in het licht van artikel 6 lid 3 EVRM en, onder andere de uitpraak van het EHRM in de zaak Vase o Vidgen vs. Nederland onbegrijpelijk. Er is nu geen effectieve mogelijkheid voor de verdediging om de getuige te horen. Gelet op het voorgaande is er sprake van de schijn van vooringenomenheid en dient het wrakingsverzoek gegrond te worden verklaard.
3. Het standpunt van het openbaar ministerie
Namens de officieren van justitie heeft mr. Van Solingen zich op het standpunt gesteld dat wraking het middel is om te waken tegen partijdigheid. Uit de door de rechtbank genomen beslissing blijkt niet van vooringenomenheid. De rechtbank heeft een proces-beslissing genomen. Een dergelijke beslissing kan geen grond voor wraking opleveren. Anders dan in de door de raadslieden aangehaalde uitspraak, is de beslissing van de rechtbank om geen aanhouding te verlenen niet ingegeven door efficiency overwegingen.
4. De reactie van de rechters
De rechters hebben zich bij monde van de voorzitter op het standpunt gesteld dat de enkele omstandigheid dat de mogelijkheid bestaat dat [naam hoofdverdachte] een verklaring gaat afleggen, door de rechtbank onvoldoende werd geacht om het verzoek tot aanhouding nu al toe te staan.
5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2 Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
5.3 Het betoog van verzoekers komt er in de kern, kort samengevat, op neer dat de gewraakte rechters een beslissing hebben genomen die in het licht van hetgeen verzoekers hebben aangevoerd, onbegrijpelijk is. Verzoekers verwijzen naar een door hen aangehaalde uitspraak van de rechtbank Rotterdam in een vergelijkbare wrakingszaak.
5.4 Uitgangspunt bij de beoordeling is dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om onwelgevallige rechterlijke beslissingen ter discussie te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Zelfs als een beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, vormt dat op zichzelf beschouwd nog geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter vooringenomen is. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of een beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering inhoudelijk juist is, maar om te onderzoeken of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
5.5 Dat laatste kan naar het oordeel van de wrakingskamer slechts het geval zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval een beslissing, waaronder begrepen de motivering daarvan, redelijkerwijze niet anders kan worden verklaard dan doordat deze door vooringenomenheid van de rechters is ingegeven.
5.6 Naar het oordeel van de wrakingskarner getuigt de door de rechters genomen beslissing daarvan niet. Het verzoek om aanhouding is blijkens de aantekeningen van de griffier afgewezen vanwege het feit dat de rechtbank in de enkele omstandigheid dat [naam hoofdverdachte] mogelijk een andere proceshouding zal gaan aannemen, geen reden zag om nu al tot aanhouding van de zaak van verzoekers over te gaan. Ter zitting hebben de rechters bij monde van de voorzitter hieraan toegevoegd dat de zaak tegen [naam hoofdverdachte] op basis van de door zijn raadsvrouw overgelegde medische verklaring ter zitting is aangehouden tot 21 november 2012. De behandeling van de zaak van verzoekers zal volgens de tevoren bekend gemaakte planning dan nog niet zijn afgerond. Indien [naam hoofdverdachte] daadwerkelijk verschijnt en een andere proceshouding aanneemt, in die zin dat hij dan wel bereid zal zijn een verklaring af te leggen, kan een verzoek worden gedaan om [naam hoofdverdachte] nogmaals als getuige te horen. Dat verzoek zal dan worden beoordeeld. Onder deze omstandigheden gaat de vergelijking met eerder genoemde beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam mank. De afwijzing van het verzoek tot aanhouding sluit immers geenszins uit dat [naam hoofdverdachte] alsnog op een later moment gehoord zal kunnen worden. Mede tegen die achtergrond levert de beslissing noch de motivering daarvan een feit op waarvoor geen andere verklaring kan worden gegeven dan (de objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid van de rechters. Dit volgt evenmin uit de overige ter zitting aangevoerde stellingen van verzoekers. Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, niet zijn gebleken, dienen de wrakingsverzoeken als ongegrond te worden afgewezen.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
- wijst de verzoeken tot wraking af;
- bepaalt dat de behandeling van de stafzaken wordt voortgezet in de stand waarin de behandeling zich bevond ten tijde van indiening van het verzoeken.
Aldus gegeven door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, mr. T.J.M. Gijsberts en mr. A.W.H. Vink leden, rechters-plaatsvervanger te Rotterdam en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering geen voorziening open.