ECLI:NL:RBROT:2012:BY7594

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
358962 / HA ZA 10-2227
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid van een trustkantoor en aansprakelijkheid van een mede-aandeelhouder

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen verschillende partijen over de aansprakelijkheid van een trustkantoor en een mede-aandeelhouder in een vennootschap. De eisers, bestaande uit vier rechtspersonen en een natuurlijk persoon, hebben vorderingen ingesteld tegen de gedaagden, een trustkantoor en een rechtspersoon uit Aruba, met betrekking tot vermeende wanprestatie en onrechtmatig handelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden als bestuurders van de vennootschap Charm and More niet hebben voldaan aan hun verplichtingen, wat heeft geleid tot schade voor de eisers. De rechtbank heeft de feiten en de procedure in detail besproken, waarbij onder andere de rol van de trustovereenkomst en de verantwoordelijkheden van de bestuurders aan bod kwamen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden tekort zijn geschoten in hun bestuurstaak en dat zij aansprakelijk zijn voor de schade die de eisers hebben geleden. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers in conventie afgewezen, maar heeft de gedaagden in reconventie veroordeeld tot betaling van een bedrag aan een van de eisers. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders en de gevolgen van wanprestatie in het kader van vennootschapsrecht.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 358962 / HA ZA 10-2227
Vonnis van 12 december 2012
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar het recht van de British Virgin Islands
[eiser 1],
gevestigd te Tortola (British Virgin Islands),
2. de rechtspersoon naar het recht van Frankrijk
[eiser 2],
gevestigd te Parijs (Frankrijk),
3. [eiser 3],
wonende te Tel Aviv (Israël),
4. de rechtspersoon naar het recht van Frankrijk
[eiser 4],
gevestigd te Parijs (Frankrijk),
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J. Kneppelhout,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. G. te Winkel,
2. de rechtspersoon naar het recht van Aruba
[gedaagde 2],
gevestigd te Oranjestad Oost (Aruba),
gedaagde in conventie,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Eiseressen zullen hierna ieder afzonderlijk [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3], [eiser 4] en gezamenlijk [eisers] genoemd worden. Gedaagden zullen hierna ieder afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 2 februari 2011 en de daarin genoemde processtukken;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van [gedaagde 1], met producties;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 2], met producties;
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie tevens houdende akte wijziging van eis van [eisers], met producties;
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van [gedaagde 1], met producties;
- de conclusie van dupliek van [gedaagde 2], met producties;
- de conclusie van dupliek in reconventie van [eisers]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast (waarbij voor een schematische weergave van de betrekkingen tussen de betrokken (rechts-)personen wordt ook verwezen naar bijlage 1 bij dit vonnis):
2.1. [A] is de ultimate beneficial owner (hierna: ubo) van [eiser 1] en van Laberinto Inc (hierna: Laberinto). Laberinto is een vennootschap naar het recht van de British Virgin Islands.
2.2. [B] is de ubo van [eiser 4]. Hij is de zoon van [A].
2.3. [eiser 3] was de ubo van de inmiddels ontbonden vennootschap naar het recht van Aruba Newtime A.V.V. (hierna: Newtime).
2.4. [C] (hierna: [C]) is de ubo van [gedaagde 2]. N.V. Trust- en Participatie¬maatschappij Montedero (hierna: Montedero) was in de relevante periode bestuurder van [gedaagde 2].
([A], [B], [eiser 3] en [C] zullen hierna gezamenlijk de vier ubo's worden genoemd.)
2.5. [eiser 2] is onderdeel van de Groupe Jacques [eiser 2]. De Groupe exploiteert een internationaal parfum- en cosmeticahuis en is genoteerd aan de beurs in Parijs.
2.6. [eiser 2], [eiser 3], [gedaagde 2] en Laberinto (hierna gezamenlijk: de vier aandeelhouders) houden ieder 25% van de aandelen in Charm en More Management B.V. (hierna: Charm and More).
2.7. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is vermeld dat Charm and More zich bezig houdt met het deelnemen in, besturen, adviseren en financieren van andere vennootschappen en ondernemingen in het bijzonder in de hotel- en time share branche. Vermeld is verder dat [B] sinds 27 januari 2010 haar bestuurder is. In ieder geval tot die datum was [gedaagde 1] haar bestuurder.
2.8. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel staat dat [gedaagde 1] zich bezig houdt met het verlenen van administratieve- en managementdiensten; alsmede met houdster- en financieringsactiviteiten. Zij maakt deel uit van de TMF Group. Van deze groep maakt ook Montedero deel uit.
2.9. [eiser 1], [eiser 2], Newtime en [gedaagde 2] hebben in 2003 met [gedaagde 1] een trustover¬eenkomst gesloten (hierna: de trustovereenkomst) op grond waarvan [gedaagde 1] voor hen diensten heeft verricht. [D] (hierna: [D]) was namens [gedaagde 1] de contactpersoon voor de uitvoering van de werkzaamheden. [eiser 1], [eiser 2], Newtime en [gedaagde 2] zijn in de overeenkomst aangeduid als Beneficiaries en [gedaagde 1] als Trustee.
2.10. In de trustovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
"Section 1.
Scope of the services
In respect of the company or companies or other enterprises as listed in the first Schedule hereto the Trustee will in its own name or, in its option, through qualified personnel in its employ - but always for the benefit of the Beneficiaries, perform the trust services as listed under this section, in so far as not crossed out:
a. act as founder;
b. act as director (including both Dutch concepts of "directeur" and "commissaris");
c. keeping in existence a registered office;
d. arrange for the annual meeting of shareholders, make persons available to act as attorneys therein, for that purpose drafting and forwarding powers of attorney, taking care of proper records being kept of such a meeting;
e. similar services as specified under d. here above, in respect of other shareholder's meetings of a routine character;
f. keeping the books, in accordance with the laws of the Kingdom of the Netherlands and good practice;
g. arranging of and paying for audit by first class Dutch registered accountants;
h. attending to all tax matters pertaining to taxes levied by lawful authorities within the Kingdom of the Netherlands (European part);
i. various simple and little time-consuming services such as having stationery printed, attending to correspondence on a limited scale, answering telephone calls, etc.
and generally, to act in the interest of the Beneficiaries in such manner as the Beneficiaries can reasonably be assumed to act in case they would, themself, attend to the matter contemplated.
Section 2
Remuneration
The remuneration payable to the Trustee by the Beneficiaries for the services referred to in Section 1, sub a through c here above, amounts to EUR 3.000,-- (three thousand euro), per annum, on the basis of prices prevailing in the year this Agreement is concluded as appears from the date hereunder.
The remuneration is payable in advance.
The services as mentioned in Section 1 here above sub d through i and extra services, in addition to the services referred to in Section 1 here above, the Trustee has accepted to render, are charged for at a rate to be agreed in each case, or, in the absence of such Agreement, at the rate per hour applied by first class Dutch registered accountants, plus disbursements.
[…]
Section 7
Law, jurisdiction
This Agreement is subject to the laws of the Kingdom of the Netherlands (European Part). Any dispute arising between the parties in connection with this Agreement is subject to the jurisdiction of the competent Court at Rotterdam, with the exclusion of all other Courts."
2.11. [gedaagde 1] heeft van 2007 tot en met 2010 facturen aan Charm and More verzonden voor een bedrag van in totaal
€ 38.476,62. Deze zijn betaald door [eiser 4].
2.12. Op 24 maart 2005 heeft [B] per e-mail het volgende aan [C] bericht:
"I do not wish there to be a link between the French Hotels and the Cyprus companies in management or the selling of timeshare. If they need to see who the beneficial owners are, I would prefer if you are able tot hold Dewhurst in trust for the partnership, is this is possible…"
2.13. Op 2 mei 2005 is [C] benoemd tot bestuurder van Dewhurst-Serviços de marketing LDA (hierna: Dewhurst), zo is vermeld in het aandeelhoudersregister van die vennootschap. Op 17 mei 2005 en 23 juni 2005 hebben Merrydown ltd respectievelijk Meadowside management ltd hun aandelen in Dewhurst overgedragen aan [C].
2.14. Bij overeenkomst d.d. 14 maart 2006 heeft Charm and More van Shuval Corp. S.A. (een vennootschap naar het recht van Panama, hierna: Shuval) aandelen in Hotel Eigerblick-Silberhorn AG. (hierna: Eigerblick) gekocht. Het betrof 50% van de aandelen in Eigerblick. Op genoemde datum is 20% van de verkochte aandelen aan Charm and More geleverd (zo stelt [gedaagde 2]) c.q. is het stemrecht op die aandelen overgedragen (aldus [eisers]).
2.15. Op 22 maart 2006 heeft [eiser 1] met Charm and More een overeenkomst gesloten waarbij zij tegen 10% rente € 1.000.000,00 heeft geleend aan Charm and More (hierna de overeenkomst van geldlening). Deze overeenkomst is namens [eiser 1] ondertekend door [A] en namens Charm and More door [C]. [eiser 1] is aangeduid als Lender en Charm and More als Borrower. In de overeenkomst is onder meer het volgende bepaald:
"6. WARRANTIES
The Borrower warrants to the Lender that at the date of this Agreement:
The Borrower will issue a second charge on the property to the Lender. The first charge is to FIBI bank.
The Borrower hereby declares that the shares of the company are being held as a security in FIBI bank. The Borrower hereby declares that it is currently negotiating with Credit Suisse a new mortgage which will release the shares form FIBI. Once the shares are released from FIBI the shares of Charm and More in Eiger will be held by [gedaagde 1] in Escrow in favour of the Lender until payment of het loan and interest is paid in full to the Lender.
[…]
8. DEFAULT
If the Borrower:
8.1 fails to make any payment (of interest or principal) due under this Agreement on the due date; or
[…]
8.5 commits a breach of any of the terms of this Agreement,
then in any such case, the Lender will be entitled to give the Borrower notice that the Loan and all accrued interest is immediately due and payable and the Borrower will immediately comply with the terms of that notice."
2.16. Op 2 april 2006 heeft Charm and More van Avital Assets (H.C.) Ltd. (een vennoot¬schap naar het recht van Israel) haar aandelen in Eigerblick gekocht. Het betrof 50% van de aandelen in Eigerblick. Deze aandelen zijn dezelfde dag geleverd.
2.17. Op 5 april 2006 heeft [eiser 1] € 999.985,00 overgemaakt naar Charm and More. Charm and More heeft met dit bedrag de onder 2.16 genoemde aankoop (grotendeels) gefinancierd.
2.18. Bij e-mail van 21 september 2007 heeft [C] - voor zover thans van belang - het volgende aan [D] en [eiser 3] geschreven:
"At a meeting I had with Inon [eiser 3] last night we both agreed to put the shares of 25% [gedaagde 2] Corp. AVV and 25% Inon [eiser 3] into Escrow as a security of the loan of [A]. This actually appears in the loan agreement and we have not implemented.
[…]
The shares will be held by [gedaagde 1] in escrow until the loan plus interest is paid in full to [A], in accordance to the loan agreement […]
In the event of default the shares of [gedaagde 2] Corp AVV and Inon [eiser 3] shall be transferred to [A].
[D] [[D], rb], we have tot define what is a default […]
[D], we would like to proceed as fast as possible on this matter and would appreciate your guidance."
2.19. In een concept pandovereenkomst staat dat [gedaagde 2] en [eiser 3] een eerste pandrecht op de door hen gehouden aandelen in Charm and More aan [eiser 1] verlenen. Vermeld is dat deze overeenkomst op 24 september 2007 wordt gesloten tussen [gedaagde 2], [eiser 3] en Charm and More.
2.20. Op 16 november 2007 heeft [D] een Zwitserse notaris verzocht of hij assistentie wil verlenen bij het vestigen van een hypothecaire geldlening door Eigerblick op onroerend goed. Op 19 november heeft [D] hetzelfde verzoek gedaan aan een andere notaris.
2.21. In een e-mail d.d. 3 december 2007 heeft [D] aan [eiser 3] onder meer bericht:
"Today I received your package containing the signed pledge agreement.
We are finally complete and will forward to the Dutch notary to draft a notarial deed of pledge as agreed."
2.22. In een e-mail van 30 juli 2008 heeft [B] aan [gedaagde 1] onder meer het volgende geschreven:
"50% of the shares of [Eigerblick] to the best of my knowledge belong tot [Charm and More]. When [eiser 1] loaned 1.000.000 € to [Charm and More] for the purchase of those 50% it received as a guarantee a "pledge" on the shares by [Charm and More].
Today, [Charm and More] desires to change the terms of the loan agreement and instead of giving a "pledge" on the shares, wants to give a new guarantee to the lender whereas if the borrower does not pay interest and/or principal in due time, lender can simply claim the 50% shares in the company."
2.23. Op 13 januari 2009 heeft [eiser 4] van Shuval Corp. S.A. de 2.040 aandelen in Eiger¬blick gekocht die zij nog niet aan Charm and More hadden geleverd.
2.24. Bij brief van 17 juli 2009 heeft [eiser 1] aan Charm and More meegedeeld dat zij de lening en de verschuldigde contractuele rente per direct opeist omdat Charm and More niet voldoet aan haar in art. 8.1 en 8.5 van de overeenkomst van geldlening genoemde verplichtingen. Ook heeft [eiser 1] [gedaagde 1] gevraagd te bevestigen dat zij de aandelen in Eigerblick op ieder moment in bezit kan nemen.
2.25. Op 7 oktober 2009 heeft [D] per e-mail aan [B] (met een cc aan [eiser 3]) onder meer meegedeeld dat de prijs (voor de aandelen van Charm and More in Eigerblick) is bepaald op € 1.049.760,00, dat na verrekening van de vordering op Charm and More een schuld van € 166.335,89 resteert en dat voor dat bedrag een nieuwe overeenkomst van geldlening tegen een lagere rente wordt gesloten. Dit e-mailbericht is een vervolg op een eerder e-mailbericht van [D] d.d. 21 september 2009 dat eveneens aan [eiser 3] en [B] is gericht.
2.26. Er is een conceptovereenkomst opgesteld voor de verkoop van de 2.160 - van in totaal 4.200 - aandelen van Charm and More in Eigerblick aan [eiser 1] (hierna: de concept¬overeenkomst aandelenoverdracht). De prijs per aandeel is bepaald op € 486,00 en de totale koopprijs op € 1.049.760,00. Verder staat in het concept dat na verrekening van de koopprijs met de schuld van Charm and More aan [eiser 1] nog een schuld van € 166.335,89 resteert en dat daarvoor een nieuwe overeenkomst van geldlening zal worden opgesteld.
2.27. Op 26 november 2009 heeft de notaris die voor afhandeling van de aandelentransactie zorg zou dragen, per e-mail aan [D], [eiser 3] en [B] meegedeeld dat de overeenkomst tot overdracht van de aandelen kon worden ondertekend en de aandelen konden worden overgedragen na ontvangst van de machtiging van betrokkenen.
2.28. Bij e-mail d.d. 17 december 2009 heeft [C] aan [gedaagde 1] onder meer bericht:
"As you are aware there is a shareholder dispute in Charm and More Management BV. As trustees of both Charm and More Management BV and [gedaagde 2] AW, I hereby warn that any changes to the shareholding of the company or transfer of the shares of the Eigerblick hotel from Charm and More Management BV will be regarded as a breech of trust and will be an illegal action which I will hold [gedaagde 1] Trust liable.
[…]
Furthermore, the shareholders of Charm and More Management are aware that the litigation in Israel with Avital resulted in the company and myself loosing the case and in such a situation any attempt to empty the company of the shares of Eigerblick is an illegal act which the Directors will be personally liable.
Unless I receive a response to my many e-mails within 7 days I will refer the matter to my lawyers in the Netherlands."
2.29. Bij brief van 11 januari 2010 heeft [gedaagde 1] aan de ubo's onder meer het volgende meegedeeld:
"[gedaagde 1] and Charm and More entered into a Management Agreement as of 17-06-2003 reflecting the scope of the services (domicile, administration and fiduciary management) to be provided by [gedaagde 1] in respect of Charm and More.
Although the full scope and details are not clear to us, it had become obvious that the dispute that has arisen between [C] on the one hand and the other three participants on the other hand is not likely to be resolved in short term. This dispute is also affecting the project that was to be initiated with Charm and More.
[…]
Although we were hoping that participants would be able to settle their differences amongst each other in an amicable way, it has become obvious that the dispute is continuing and deteriorating which has an impact on the Charm and More project resulting in a change in respect of the nature of the services that we were requested to provide at the time that we were engaged. Our brief at the time was to facilitate Charm and More, being a straight forward holding company, by providing management, domiciliation and book keeping services. Currently, we are receiving contradictory instructions and are more and more considered instrumental to solve the dispute to the advantage of either one of the disputing parties. This position is not in line with the nature and fiduciary character of the services to which we agreed at the time.
We trust that you will appreciate that under these circumstances we have no other alternative than to resign from our position as director of Charm and More. In this case we suggest that simultaneously a new director is appointed, that is more equipped for this task not being hampered by a fiduciary brief."
2.30. Bij brief van 11 januari 2010 heeft [B] namens [eiser 4] zichzelf, Laberinto, [eiser 3] en [gedaagde 2] opgeroepen voor een buitengewone ava op 27 januari 2010. De oproep aan [gedaagde 2] is geadresseerd aan een adres op Curaçao.
2.31. Bij e-mail van 13 januari 2010 heeft [B] aan [D] onder meer het volgende laten weten:
"Thank you for your offer to assist in the appointment of a new director. Please do not bother. We as shareholders will arrange for a new director at an EGM that I have convened."
2.32. Bij brief van 5 februari 2010 heeft [B] [eiser 4], Laberinto, [eiser 3] en [gedaagde 2] opgeroepen voor een buitengewone vergadering van aandeelhouders op 22 februari 2010. Deze brief vermeldt het juiste adres van [gedaagde 2].
2.33. Bij brief van 27 april 2010 heeft [gedaagde 1] aan (de advocaat van) [eisers] onder meer meegedeeld dat zij is afgetreden toen [B] per 27 januari 2010 als bestuurder was benoemd en ingeschreven.
2.34. Op 27 april 2010 heeft de Belastingdienst aan Charm and More een boete opgelegd wegens het niet doen van een aangifte omzetbelasting en het niet betalen daarvan. De te betalen omzetbelasting is geschat op € 250,00 en de boete bedraagt € 106,00.
2.35. Op 4 juni 2010 hebben [eisers] [gedaagde 1] aangeschreven en meegedeeld dat Charm and More door toedoen van [gedaagde 1] niet aan haar verplichtingen jegens [eiser 1] heeft voldaan. In de brief staat voorts dat ook [eiser 4] schade heeft geleden door toedoen van [gedaagde 1] omdat [gedaagde 1] haar verplichtingen onder de trust overeenkomst en als bestuurder van Charm and More ernstig heeft veronachtzaamd. [gedaagde 1] wordt gesommeerd tot betaling van € 1.392.017,01 binnen zeven dagen na dagtekening van de brief.
2.36. Op 22 juni 2010 heeft een vergadering van aandeelhouders van Charm and More plaats gevonden. Tijdens die vergadering is de benoeming van [B] als bestuurder van Charm and More bevestigd ([eiser 2], [eiser 3] en Laberinto stemden voor dit besluit en [gedaagde 2] tegen).
2.37. Tussen de bij deze procedure betrokken (rechts-)personen zijn diverse andere procedures gevoerd, waaronder een in Tel Aviv (Israël) gevoerde procedure tussen Avital Properties (H.K.) Ltd. als eiseres en Charm and More en [C] als gedaagden. In die procedure zijn Charm and More en [C] bij vonnis van 14 juni 2009 onder meer veroordeeld tot betaling van een bedrag van NIS 626.400 (vermeerderd met rente en kosten).
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eisers] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt om aan [eiser 1] een bedrag van € 1.353.540,39 te betalen te vermeerderen met de contractuele rente van 10% vanaf 10 mei 2010 tot aan de dag van algehele voldoening;
b. [gedaagde 1] veroordeelt om aan [eiser 4] terug te betalen de door haar betaalde vergoedingen ten bedrage van
€ 38.476,62 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke betaaldata, althans vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
c. verklaart voor recht dat [gedaagde 1] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen onder de trustovereenkomst als gevolg waarvan [eisers] schade hebben geleden, nader op te maken bij staat;
d. [gedaagde 1] veroordeelt om aan [eiser 4] te betalen een bedrag van € 1.100,00 en aan [eiser 3] een bedrag van
€ 1.120,00 beide ter zake van de onnodig gemaakte kosten voor de vergadering van aandeelhouders in Charm and More van 22 februari 2010;
e. verklaart voor recht dat [gedaagde 2] zichzelf, althans één van de aan haar gelieerde vennootschappen, met medewerking van [gedaagde 1] de aandelen in Dewhurst zonder toestemming van alle rechthebbenden heeft toegeëigend als gevolg waarvan [eisers] schade hebben geleden, nader op te maken bij staat;
f. verklaart voor recht dat de aandelen in Dewhurst uitsluitend ten behoeve van de heren [B], [A], [eiser 3] en [C], althans ten behoeve van de vennootschappen van die vier heren worden gehouden, waaronder [eisers] en dat dus ook de opbrengsten aan hen ten goede komen;
g. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt in de buitengerechtelijke incassokosten van € 6.422,00 per eiser en vermenigvuldigd met een factor anderhalf ter vergoeding van vertalingskosten en kosten gemaakt voor informatievergaring in het buitenland;
h. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure en daarbij bepaalt dat de proceskosten worden vermeerderd met nakosten als bedoeld in art. 237 lid 4 Rv tot een bedrag van € 131,00 en € 209,00 in geval van betekening, alsmede bepaalt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk wettelijke rente verschuldigd zijn over voornoemde kosten vanaf vijf dagen na het vonnis.
3.2. Het verweer van [gedaagde 1] strekt tot afwijzing van de vorderingen en - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - hoofdelijke veroordeling van [eisers] in de kosten van het geding onder de bepaling dat indien deze kosten niet binnen zeven dagen zijn voldaan hierover vanaf de achtste dag wettelijke rente verschuldigd is.
3.3. Het verweer van [gedaagde 2] strekt tot afwijzing van de vorderingen en - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [eisers] in de kosten van het geding.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5. [gedaagde 1] heeft een reconventionele vordering ingesteld. Zij vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eisers] hoofdelijk veroordeelt om aan [gedaagde 1] te betalen een bedrag van € 29.197,28, te vermeerderen met wettelijke rente te rekenen vanaf de vervaldatum van de respectievelijke facturen tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat iedere aparte betaling telkens in mindering zal worden gebracht op de hoofdsom en daarover verbeurde rente van de oudste geheel of gedeeltelijk nog openstaande fatuur;
II. [eisers] hoofdelijk veroordeelt om binnen zeven dagen na het wijzen van dit vonnis aan [gedaagde 1] te betalen de kosten van het geding in reconventie, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen genoemde termijn zijn voldaan, hierover vanaf de achtste dag wettelijke rente verschuldigd is.
3.6. Het verweer van [eisers] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde 1] en - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [gedaagde 1] in de kosten van het geding.
3.7. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
inleiding
4.1. Het geschil tussen [eisers] enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] anderzijds berust op een verschil van inzicht in de wijze waarop [gedaagde 1] Charm and More diende te besturen en [gedaagde 2] zich als aandeelhouder van Charm and More diende te gedragen.
Volgens [eisers] heeft [gedaagde 1] als bestuurder van Charm and More onrechtmatig gehandeld jegens haar schuldeiser [eiser 1] en treft [gedaagde 1] daarvan persoonlijk een ernstig verwijt. Daarnaast heeft [gedaagde 1] in de visie van [eisers] haar bestuurstaak onbehoorlijk vervuld en is zij haar verplichtingen uit de trustovereenkomst niet nagekomen. [eisers] zijn verder van mening dat [gedaagde 2] zich jegens [eiser 1] niet heeft gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd als bedoeld in art. 2:8 BW dan wel dat zij onrechtmatig heeft gehandeld.
Zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] heeft - ieder voor zich - bestreden dat haar iets valt te verwijten.
4.2. Partijen zijn in verschillende landen gevestigd zodat eerst de bevoegdheid van de rechtbank om over het geschil te oordelen dient te worden onderzocht. Deze bevoegdheid ontleent de rechtbank aan art. 7 van de trustovereenkomst. Daarin is de rechtbank Rotterdam aangewezen als bevoegde rechtbank. Nu alle gedaagden zijn verschenen en de bevoegdheid van de rechtbank niet hebben betwist is zij ook met betrekking tot de niet op de trustovereenkomst gebaseerde vorderingen bevoegd.
4.3. Vervolgens dient te worden onderzocht naar welk recht het geschil / de geschillen moet(en) worden beoordeeld. In dat verband is het volgende van belang. In art. 7 van de trustovereenkomst is bepaald dat Nederlands recht van toepassing is op geschillen die met de overeenkomst samenhangen. Daarnaast is op grond van art. 2 sub d jo art. 2 Wet conflic¬tenrecht corporaties en art. 10:119 sub d jo 10:118 BW eveneens Nederlands recht van toepassing op de gestelde onbehoorlijke taakvervulling van [gedaagde 1] en op de op art. 2:8 BW gebaseerde vordering jegens [gedaagde 2]. Verder hebben partijen hun stellingen en verweren aangaande het onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] jegens [eiser 1] gegrond op Nederlandse wettelijke bepalingen (behoudens een voorbehoud van [gedaagde 1] aangaande de kwestie Dewhurst). Zij worden daarom geacht op dit punt een rechtskeuze voor Nederlands recht te hebben gemaakt en de gehele vordering van [eisers] zal worden beoordeeld naar Neder¬lands recht, behoudens de kwestie Dewhurst. Het recht dat op die kwestie van toepassing is kan in het midden blijven (zie hierna onder 4.26 e.v.).
4.4. [eisers] hebben hun vordering onder meer gebaseerd op het niet door [gedaagde 1] nakomen van haar verplichtingen uit de trustovereenkomst. Zij zijn daarbij van mening dat de vier ubo's naast [eiser 1], [eiser 2], Newtime en [gedaagde 2], feitelijk partij zijn bij de trustovereenkomst omdat sprake was van een samen¬werkingsverband tussen deze personen en zij [gedaagde 1] instrueerden, aan welke instructies [gedaagde 1] uitvoering gaf.
Voor zover [eisers] hiermee willen betogen dat [gedaagde 1] door haar handelen ook jegens de vier ubo's wanprestatie heeft gepleegd, volgt de rechtbank hen hierin niet. [gedaagde 1] kan immers slechts tekort schieten in de nakoming van haar verplichtingen uit de trustovereenkomst tegenover de andere partijen bij die overeenkomst en [eisers] hebben niet aangevoerd de (één van de) vier ubo's een (aanvullende) overeenkomst met [gedaagde 1] (heeft) hebben gesloten, noch hebben [eisers] bijzondere feiten en omstandigheden aangevoerd die kunnen rechtvaardigen dat de ubo's persoonlijk partij zijn (geworden) bij deze overeenkomst. Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde 1] slechts wanprestatie kan plegen tegenover [eiser 1], [eiser 2], Newtime en/of [gedaagde 2] en dat de ubo's daarbij alleen zijn betrokken voor zover zij (feitelijk) handelden namens (één van) de partijen bij de trustovereenkomst. Voor dit oordeel is te meer aanleiding nu ervan uitgegaan dient te worden dat de vier ubo's als professionele deelnemers aan het zakelijk verkeer er bewust voor gekozen hebben niet rechtstreeks betrokken te zijn bij de verschillende door hen opgezette projecten.
Met inachtneming van voornoemd oordeel worden hierna de verwijten van [eisers] besproken.
betaling door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van € 1.353.540,39 aan [eiser 1]
4.5. [eisers] hebben aangevoerd dat [gedaagde 1] als bestuurder van Charm and More onrechtmatig heeft gehandeld, haar bestuurstaak onbehoorlijk heeft vervuld en wanprestatie heeft gepleegd omdat zij:
(1) niet is opgetreden tegen de onbevoegde ondertekening door [C] van de overeenkomst van geldlening namens Charm and More;
(2) weliswaar een conceptovereenkomst heeft opgesteld voor de verpanding van de aandelen van [eiser 3] en [gedaagde 2] in Charm and More aan [eiser 1], maar heeft nagelaten ervoor zorg te dragen dat dit pandrecht daadwerkelijk werd gevestigd;
(3) de conceptovereenkomst tot overdracht van de aandelen van Charm and More in Eigerblick aan [eiser 1] niet heeft gesloten.
[eisers] stellen dat [eiser 1] hierdoor tot een bedrag van € 1.353.540,39 (geldlening + contractuele rente t/m 10 mei 2009 ? reeds betaalde rente) schade heeft geleden omdat haar, toen Charm and More van haar verplichtingen uit de overeenkomst van geldlening niet nakwam, verhaalsrechten dan wel verrekeningsmogelijkheden zijn ontnomen.
De rechtbank constateert dat uit hetgeen [eisers] hebben gesteld niet volgt dat zij [gedaagde 1] ervoor aansprakelijk houden dat Charm and More haar primaire betalings¬verplichtingen uit de overeenkomst van geldlening niet is nagekomen. Dit onderwerp maakt derhalve geen deel uit van het geschil.
4.6. [eisers] hebben verder aangevoerd dat [gedaagde 2] door de onder (1) genoemde overeenkomst van geldlening namens Charm and More te ondertekenen zonder daartoe bevoegd te zijn en uiteindelijk niet mee te werken aan de onder (3) genoemde transactie in strijd heeft gehandeld met de in art. 2:8 BW neergelegde norm dat zij zich jegens degenen die krachtens de wet en de statuten bij Charm and More zijn betrokken dient gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Daarnaast heeft [gedaagde 2] hierdoor volgens [eisers] onrechtmatig gehandeld.
4.7. Voorop wordt gesteld dat [eiser 1] geen aandeelhouder van Charm and More is zodat in de verhouding tussen [gedaagde 1] en [eiser 1] geen sprake kan zijn van onbehoorlijke taakvervulling in de zin van art. 2:9 BW en in de verhouding tussen [gedaagde 2] en [eiser 1] niet van handelen in strijd met de redelijkheid en billijkheid jegens degenen die bij de organisatie van de rechtspersoon zijn betrokken. Dat tussen andere partijen in deze procedure wel sprake is van dergelijke verhoudingen maakt dit oordeel niet anders omdat het beweerdelijk door [eiser 1] geleden schade betreft.
4.8. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde 1] luidt dat [eisers] geen rechtens te respecteren belang bij hun vordering in de zin van art. 3:303 BW hebben omdat Charm and More een procedure tegen haar voorbereidt op grond van dezelfde feiten en schade.
Dit verweer wordt niet gehonoreerd. [eisers] moeten geacht worden voldoende belang te hebben bij het instellen van een rechtsvordering tot vergoeding van schade wegens - naar zij stellen - het onbetaald en onverhaalbaar blijven van de vordering van [eiser 1] op Charm and More. Een (mogelijk) door Charm and More in te stellen procedure brengt hierin geen verandering; Charm and More is immers niet degene die schade lijdt door het onbetaald en onver¬haalbaar blijven van de vordering van [eiser 1].
Hierna worden de onder (1) tot en met (3) genoemde geschilpunten besproken.
ad (1) het sluiten van de overeenkomst van geldlening
4.9. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben op verschillende gronden bestreden dat de overeenkomst van geldlening niet rechtsgeldig tot stand is gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat niet langer relevant is of [C] bevoegd was de overeenkomst van geldlening namens Charm and More te ondertekenen; de overige aandeelhouders van Charm and More hebben - naar [eisers] stellen - die overeenkomst achteraf gesanctioneerd. [eisers] hebben verder niet aangevoerd, laat staan aannemelijk gemaakt, dat zij schade hebben geleden omdat [C] de overeenkomst heeft ondertekend. De rechtbank gaat daarom voorbij aan dit verwijt van [eisers] aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
ad (2) het pandrecht op de aandelen in Charm and More
4.10. [eisers] zijn van mening dat [gedaagde 1] conform hetgeen de vier aandeelhouders in september 2007 waren overeengekomen, had moeten zorgen dat ten gunste van [eiser 1] een pandrecht op de aandelen van [eiser 3] en [gedaagde 2] in Charm and More werd gevestigd tot zekerheid voor de door [eiser 1] verstrekte geldlening. Volgens hen zou [gedaagde 1] niet alleen zorg dragen voor het tot stand komen van de pandovereenkomst maar ook voor het passeren van de benodigde notariële akte. [gedaagde 1] heeft dit laatste echter nagelaten, aldus [eisers] [gedaagde 1] betwist dat zij tekortgeschoten zou zijn: het behoorde - kort gezegd - niet tot haar taken om het pandrecht te doen vestigen. Verder betwist [gedaagde 1] dat [eiser 1] schade heeft geleden door het feit dat het pandrecht niet is gevestigd.
4.11. De rechtbank oordeelt als volgt. Het kan in het midden blijven of [gedaagde 1] gehouden was om het pandrecht op de aandelen in Charm and More te doen vestigen. [eisers] hebben nagelaten om inzichtelijk te maken dat [eiser 1] schade heeft geleden als gevolg van het niet vestigen van het pandrecht. Anders dan [eisers] kennelijk menen, bestaat deze schade niet uit het onbetaald gebleven deel van de geldlening vermeerderd met rente, maar uit de feitelijke vermindering van de verhaalsmogelijkheden van [eiser 1]. De situatie zoals die zich daadwerkelijk heeft voorgedaan, dient immers vergeleken te worden met de situatie indien de door [eisers] gestelde tekortkoming/onrechtmatige daad - het niet vestigen van het pandrecht - wordt weggedacht. Alleen indien [eiser 1] door (de uitwin¬ning van) het pandrecht in een betere positie zou zijn gekomen, dan waarin zij thans (anders dan door eigen toedoen) verkeert, kan er sprake zijn van schade. Dat het verlies van deze verhaalsmogelijkheid tot schade heeft geleid, is door [eisers] onvoldoende (onderbouwd) gesteld. Daartoe wordt het volgende overwogen. Het niet vestigen van het pandrecht doet niet af aan de primaire verplichting van Charm and More tot terugbetaling van de lening (met rente) en aan het feit dat Charm and More houder van aandelen in Eigerblick was. Zoals hierna onder 4.12 zal blijken, (i) hebben [eisers] er zelf voor gekozen om die aandelen niet over te dragen aan [eiser 1] tegen verrekening van het bedrag van de geldlening, terwijl (ii) [eisers] een dergelijke overdracht met verrekening voorstonden en in hun macht hadden. Het verlies van (de opbrengst van) deze aandelen kan daarom door [eiser 1] niet op [gedaagde 1] verhaald worden. Dat Charm and More nog overige vermogens¬bestanddelen had waarop [eiser 1] als schuldeiser verhaal had kunnen nemen, is niet concreet gesteld of gebleken. Integendeel, [gedaagde 1] stelt onbetwist dat Charm and More sinds medio 2007 niet meer beschikte over kasgeld. Tegen deze achtergrond behoeft het bepaald een toelichting waarom de aandelen in Charm and More bij executie hadden geresulteerd in een meer dan verwaarloos¬baar, rechtens te respecteren, voordeel voor [eiser 1]. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat het bepaald opvallend te noemen is dat het pandrecht, dat gevestigd zou worden op de aandelen die door [gedaagde 2] en door [eiser 3] werden gehouden in Charm and More, kennelijk ook niet is gevestigd op de aandelen die [eiser 3] houdt, hoewel [eiser 3] en [eiser 1] in deze procedure gezamenlijk optrekken. Ook valt op dat [eiser 1] in deze procedure van [gedaagde 2] geen nakoming vordert van de verplichting tot het vestigen van een pandrecht, terwijl gesteld noch gebleken is dat de aandelen in Charm and More sinds medio 2009 minder waard zijn geworden. Hiervoor ontbreekt een steekhoudende uitleg en dit roept vragen op, bijvoorbeeld of het [eiser 1] wel te doen was om het verkrijgen van een pandrecht.
ad (3) overdracht van de aandelen in Eigerblick aan [eiser 1]
4.12. Volgens [eisers] hadden de aandelen in Eigerblick door Charm and More overgedragen moeten worden aan [eiser 1] tegen verrekening van de schuld van Charm and More uit hoofde van de lening van [eiser 1]. [eisers] hebben zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] verweten dat dit niet is gebeurd. Deze verwijten en de daarop gebaseerde vorderingen slagen niet. [eisers] betwisten niet dat zij het in hun macht hadden om de door hen beoogde overdracht met verrekening door te voeren nadat Jacques Konkcier was benoemd als bestuurder van Charm and More. Van die mogelijkheid is geen gebruik gemaakt en daarmee vervalt de grondslag van de vordering. Dat [eiser 1] niet gehouden was om de aandelen af te nemen, zoals zij stelt, betekent niet dat zij de gevolgen van haar eigen keuze kan afwentelen op [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
4.13. Ten overvloede wordt ten aanzien van de vordering op [gedaagde 1] op dit punt nog overwogen dat van [gedaagde 1] niet verwacht kon worden dat deze de beoogde aandelentransactie doorzette nadat zij zowel de heren Konckier als door [gedaagde 2] aansprakelijk was gesteld en zij tegenstrijdige instructies kreeg van de aandeelhouders. [gedaagde 1] is benoemd als bestuurder op basis van de trust¬overeenkomst. Wanneer zich de situatie voordoet dat de opdrachtgevers van [gedaagde 1] een onoverbrugbaar geschil hebben, dan moeten zij dat onderling oplossen. In dat verband is bovendien van belang dat [gedaagde 1] op 11 januari 2010 heeft meegedeeld dat zij zich terugtrok als bestuurder, derhalve kort nadat zij er op 17 december 2009 van op de hoogte raakte dat [gedaagde 2] grote bezwaren had tegen de aandelentransactie.
betaling door [gedaagde 1] van € 38.476,62 aan [eiser 4]
4.14. [eisers] hebben aangevoerd dat zij schade hebben geleden als gevolg van de wanprestatie van [gedaagde 1], die geen uitvoering heeft gegeven aan de trustovereenkomst maar wel tot een bedrag van € 38.476,62 heeft gefactureerd voor haar werkzaamheden. De gefactureerde bedragen zijn door [eiser 4] betaald. [gedaagde 1] heeft in de visie van [eisers] niet alleen haar taak als bestuurder niet naar behoren vervuld, zij heeft ook (4) jaarreke¬ningen gedeponeerd zonder dat deze door de ava waren vastgesteld en (5) nagelaten een aangifte omzetbelasting te doen. [eisers] vorderen op grond van art. 6:74 BW terugbetaling aan [eiser 4] van de volgens hen ten onrechte in rekening gebrachte bedragen. Deze geschilpunten worden hierna besproken.
ad (4) deponeren van niet vastgestelde jaarrekeningen
4.15. Volgens [eisers] heeft [gedaagde 1] weliswaar ieder jaar een jaarrekening opgesteld en gedeponeerd, maar sinds 2005 geen enkele ava bijeengeroepen om de jaarrekening vast te stellen. Hierdoor zijn enkel voorlopige cijfers gedeponeerd. Het is daarom in de visie van [eisers] onterecht dat [gedaagde 1] facturen heeft gestuurd voor haar werkzaamheden.
4.16. In het licht van het verweer van [gedaagde 1] - dat zij verschillende pogingen heeft ondernomen om de jaarrekeningen te kunnen doen vaststellen, wat wegens de oncoöperatieve opstelling van de aandeelhouders (zo leverden zij de gevraagde informatie niet aan) niet lukte - had het op de weg van [eisers] gelegen hun stelling dat het aan [gedaagde 1] is te wijten dat de jaarrekeningen niet zijn vastgesteld nader te onderbouwen. Op hen rust immers de bewijslast. Daarvoor is onvoldoende dat - naar [eisers] hebben aangevoerd - [gedaagde 1] onvoldoende heeft aangedrongen op verschaffing van de gegevens en niet heeft gewezen op de consequenties van het achterwege blijven daarvan. Daarmee bevestigen zij in wezen dat zij ondanks het (jaarlijks) verzoek daartoe nalatig zijn geweest in het verschaffen van de benodigde informatie.
[eisers] hebben bovendien niet aannemelijk gemaakt dat zij schade hebben geleden als gevolg van het niet vaststellen van de jaarrekeningen. Het enkele feit dat [gedaagde 1] facturen aan onder meer Charm and More heeft verzonden kan niet worden aangemerkt als schade wegens de beweerdelijke nalatigheid van [gedaagde 1]. De rechtbank houdt het er gelet op het voorgaande voor dat [gedaagde 1] met betrekking tot de jaarrekeningen geen wanprestatie heeft gepleegd en dat [eisers] geen schade hebben geleden.
ad (5) geen aangifte omzetbelasting
4.17. Volgens [eisers] heeft [gedaagde 1] ook wanprestatie gepleegd door na te laten een aangifte omzetbelasting te doen. Als gevolg daarvan heeft de Belastingdienst aan Charm and More een boete opgelegd van € 356,00. Ter onderbouwing hiervan heeft zij verwezen naar de naheffingsaanslag van de Belastingdienst (zie onder 2.34). Daaruit blijkt dat het gaat om omzetbelasting over het jaar/tijdvak 2009 zodat ervan wordt uitgegaan dat deze aangifte in 2010 moest worden gedaan. [gedaagde 1] heeft daarover opgemerkt dat zij geen bestuurder meer van Charm and More was toen de termijn om aangifte te doen verliep; dit behoorde tot de taak van haar opvolger. Hierop hebben [eisers] niet meer gereageerd. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van het standpunt van [gedaagde 1] zodat het ervoor moet worden gehouden dat [gedaagde 1] op dit punt geen wanprestatie heeft gepleegd.
4.18. Gelet op de hiervoor weergegeven oordelen behoeft het verweer van [gedaagde 1] dat [eiser 4] geen partij is bij de trustovereenkomst en evenmin op een andere grond restitutie van door haar betaalde factuurbedragen kan vorderen, geen bespreking.
wanprestatie van [gedaagde 1] jegens [eisers]
4.19. [eisers] zijn van mening dat [gedaagde 1] wanprestatie heeft gepleegd door te bewerkstelligen dat Charm and More haar verplichtingen uit de trustovereenkomst niet is nagekomen en de zorg van een goed opdrachtnemer bij de uitvoering van haar werkzaamheden niet in acht heeft genomen. Met betrekking tot de overeenkomst van geldlening, het pandrecht en de overeenkomst tot overdracht van de aandelen in Eigerblick hebben zij echter niet gesteld dat sprake is van meer of andere schade dan de door hen gestelde schade van [eiser 1]. Hiervoor verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder 4.5 e.v. is overwogen.
4.20. [eisers] hebben zich verder op het standpunt gesteld dat [gedaagde 1] haar verplichtingen uit de trustovereenkomst niet is nagekomen door haar bestuurstaak ernstig te veronachtzamen. Zo had zij (6) vanaf 2007 moeten voorzien dat zij een met Charm and More strijdig belang had, heeft zij (7) in strijd met haar wettelijke taak geen vergadering van aandeelhouders bijeengeroepen voor het benoemen van een nieuwe bestuurder in haar plaats en (8) onduidelijkheid laten bestaan over het moment van haar terugtreden als bestuurder.
ad (6) een met Charm and More strijdig belang
4.21. [eisers] stellen zich op het standpunt dat [gedaagde 1] vanaf 2007 wist dat er een geschil bestond tussen de partijen bij de trustovereenkomst; zij was op de hoogte van de procedures tussen hen. Daarom had zij de aandeelhouders van Charm and More in elk geval moeten voorleggen of zij zich diende terug te trekken als bestuurder. [eisers] hebben echter niet aangevoerd welke schade - anders dan de door hen gestelde schade met betrekking tot de onder 4.19 genoemde verwijten en de gestelde medewerking aan het door [C] toe-eigenen van de aandelen in Dewhurst - hierdoor is ontstaan. Nu zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat (andere) schade is geleden, is er geen aanleiding voor toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht voor zover die betrekking heeft op dit onderwerp. Daarbij laat de rechtbank nog in het midden dat gesteld noch gebleken is dat de heren Konckier, als vertegenwoordigers van [eiser 2] en Laberinto, en [eiser 3] op enig moment voor januari 2010 hebben aangegeven dat zij van oordeel waren dat [gedaagde 1] zich had moeten terugtrekken als bestuurder.
ad (7) bijeenroepen ava
4.22. Volgens [eisers] had [gedaagde 1] als bestuurder van Charm and More een ava bijeen moeten roepen voor het benoemen van een nieuwe bestuurder.
[gedaagde 1] heeft hierover aangevoerd dat zij heeft aangeboden te assisteren bij het bijeenroepen van een ava maar dat [eisers] dit aanbod hebben afgewezen, waarna [eiser 4] is overgegaan tot het versturen van de oproepingsbrieven. Zij heeft ter onderbouwing hiervan verwezen naar een aan haar gerichte e-mail van 13 januari 2010 van [B] (zie onder 2.31) waarin hij meedeelt dat [gedaagde 1] zich niet hoeft te bekommeren om de benoeming van een nieuwe bestuurder omdat de aandeelhouders daarvoor zelf zorg zullen dragen in een ava die hij heeft uitgeschreven. Ook heeft [gedaagde 1] verwezen naar een door haar overgelegde e-mail van [B] d.d. 26 januari 2010 aan haar waarin staat dat een buitengewone ava is bijeengeroepen.
Onder die omstandigheden kunnen [eisers] [gedaagde 1] thans niet tegenwerpen dat zij niet heeft voldaan aan enige verplichting om een ava bijeen te roepen teneinde een nieuwe bestuurder te benoemen.
ad (8) onduidelijkheid over tijdstip terugtreden als bestuurder
4.23. [eisers] hebben betoogd dat [gedaagde 1] in haar brief van 11 januari 2010 niet duidelijk heeft gemaakt wanneer zij als bestuurder zou terugtreden, per direct of wanneer een nieuwe bestuurder zou zijn benoemd. Vervolgens heeft [D] volgens [eisers] op 5 maart 2010 desgevraagd meegedeeld dat [gedaagde 1] nog bestuurder was om daarna bij brief van 27 april 2010 enerzijds mee te delen dat zij per direct was teruggetreden en anderzijds dat zij per 27 januari 2010 haar bestuurstaak heeft overdragen aan [B].
4.24. [gedaagde 1] heeft bestreden dat haar brief van 11 januari 2010 onduidelijk is. Met [gedaagde 1] is de rechtbank van oordeel dat in deze brief wordt voorgesteld dat tegelijk met het terugtreden van [gedaagde 1] een nieuwe bestuurder wordt benoemd. Daaruit volgt dat zij niet per direct is terug getreden, maar toen [B] per 27 januari 2010 als bestuurder werd benoemd. Weliswaar is na bezwaar van [gedaagde 2] wegens haar ongeldige oproeping voor deze ava, duidelijk geworden dat deze benoeming niet rechtsgeldig was, maar dit is gelet op hetgeen hiervoor onder 4.22 is overwogen niet aan [gedaagde 1] te wijten en kan haar daarom niet worden tegengeworpen. Bovendien is de benoeming van [B] tijdens de ava van 22 juni 2010 bevestigd met terugwerkende kracht tot 27 januari 2010. De conclusie is daarom dat [gedaagde 1] op dit punt geen wanprestatie heeft gepleegd.
betaling door [gedaagde 1] van € 1.100,00 aan [eiser 4] en € 1.120,00 aan [eiser 3]
4.25. [eisers] stellen dat [gedaagde 1] heeft gewanpresteerd omdat zij de opdracht van [eiser 2] om te bewerkstelligen dat [eiser 2]’s aandelen in Charm and More aan [eiser 4] werden overgedragen wel heeft aangenomen maar niet heeft uitgevoerd. Dit bleek volgens hen pas toen [eiser 4] een ava van Charm and More bijeen had geroepen waardoor [eiser 4] en [eiser 3] schade hebben geleden die bestaat uit de kosten in verband met de op 22 februari 2010 tevergeefs gehouden ava.
[eisers] hebben de door hen gestelde opdracht echter niet nader onderbouwd nadat [gedaagde 1] gemotiveerd had betwist dat zij een dergelijke opdracht had gehad. De vordering tot vergoeding van onnodig gemaakte kosten van de ava wordt daarom afgewezen.
toe-eigening van de aandelen Dewhurst door [gedaagde 2] met medewerking van [gedaagde 1]
4.26. [eisers] stellen dat zij schade hebben geleden omdat [C] zichzelf de aandelen in Dewhurst heeft toegeëigend hoewel [gedaagde 2] de aandelen in trust zou houden voor de vier ubo's. [C] zou weliswaar worden geregistreerd als nominee maar [eisers] verkeerden in de veronderstelling dat [gedaagde 1] de aandelen zou houden en/of beheren. Hierdoor heeft [C], althans [gedaagde 2], volgens [eisers] in strijd gehandeld met de gemaakte afspraken en [gedaagde 1] heeft daaraan meegewerkt. [eisers] hebben betoogd dat de hoogte van de schade nog niet vaststaat en vorderen daarom dat deze schade nader bij staat wordt opgemaakt.
4.27. Overwogen wordt dat [eisers] vorderen dat de rechtbank - kort gezegd - voor recht verklaart dat [gedaagde 2] zichzelf, althans één van de aan haar gelieerde vennootschappen, de aandelen in Dewhurst heeft toegeëigend. Uit het aandelenregister van Dewhurst blijkt echter dat de aandelen zijn overgedragen aan [C]. Nu hij niet is te vereenzelvigen met [gedaagde 2] - [eisers] hebben daarvoor geen bijzondere omstandigheden aangevoerd - en evenmin is beschouwen als een aan [gedaagde 2] gelieerde vennootschap, is de vordering reeds om deze reden niet toewijsbaar.
het door [C] als nominee houden van de aandelen Dewhurst
4.28. Volgens [eisers] heeft [gedaagde 2] bij herhaling verklaard dat [C] de aandelen in Dewhurst ten behoeve van de vier aandeelhouders dan wel de vier ubo's hield. [eisers] verlangen daaromtrent een verklaring voor recht. [gedaagde 2] heeft aangevoerd dat [eisers] niet ontvankelijk zijn in hun vordering. Zij heeft in dat verband betoogd dat [eisers] zich tot [C] moeten wenden omdat hij (en niet [gedaagde 2]) zich de aandelen zou hebben toegeëigend.
4.29. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het aandeelhoudersregister van Dewhurst blijkt dat Merrydown ltd en Meadowside ltd hun aandelen aan [C] hebben overgedragen. Nu [gedaagde 2] zich derhalve terecht op het standpunt stelt dat zij geen aandeelhouder van Dewhurst is en dus niet in die hoedanigheid is betrokken bij de vraag ten behoeve van wie deze aandelen worden gehouden, zal deze vordering worden afgewezen.
buitengerechtelijke incassokosten
4.30. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen nu de hoofdvorderingen van [eisers] worden afgewezen.
in reconventie
4.31. [gedaagde 1] vordert in reconventie betaling van door haar aan Charm and More gefactureerde bedragen over 2008, 2009 en de maanden januari tot en met april 2010. De facturen zijn tot een bedrag van € 29.197,28 onbetaald gebleven. Gelet op het bepaalde in section 2 van de trustovereenkomst zijn [eiser 1], [eiser 2], Newtime en [gedaagde 2] volgens [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk voor deze betaling. [gedaagde 1] verlangt daarom op grond van art. 6:7 lid 1 BW betaling van dit bedrag door [eiser 1] en [eiser 2].
[gedaagde 1] heeft aangevoerd dat [eiser 3] en [eiser 4] eveneens (hoofdelijk) veroordeeld dienen te worden tot betaling van het gevorderde bedrag als zij geacht moeten worden in de contractuele rechten en verplichtingen van Newtime respectievelijk [eiser 2] onder de trustovereenkomst te zijn getreden. In conventie heeft de rechtbank geoordeeld dat zij geen partij zijn (geworden) bij de trustovereenkomst zodat zij ook niet gehouden kunnen worden tot betaling van de gefactureerde bedragen.
4.32. [eisers] stellen zich op het standpunt dat [gedaagde 1] geen betaling van hen kan vorderen omdat de facturen zijn gericht aan Charm and More. De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij omdat in de trustovereenkomst uitdrukkelijk is bepaald dat de beloning van [gedaagde 1] is verschuldigd door [eiser 1], [eiser 2], Newtime en [gedaagde 2]. Dat de facturen - waarvan [eisers] niet hebben bestreden dat deze zien op werkzaamheden onder de trustovereenkomst - aan Charm and More zijn gericht, maakt niet dat zij niet aan deze verplichting hoeven te voldoen.
4.33. [eisers] stellen zich verder op het standpunt dat zij niet verplicht kunnen worden de facturen te voldoen omdat [gedaagde 1] haar werkzaamheden niet naar behoren heeft verricht en wanprestatie heeft gepleegd onder de trustovereenkomst. Dit verweer slaagt gelet op de beoordeling in conventie evenmin.
4.34. [eisers] hebben voorts aangevoerd dat [gedaagde 1] facturen heeft verzonden voor tot en met 30 april 2010 verleende diensten. Nu in conventie is geoordeeld dat [gedaagde 1] op 27 januari 2010 is afgetreden (hetgeen [gedaagde 1] ook zelf heeft gesteld), is niet inzichtelijk waarom over de periode daarna nog gefactureerd is. De vordering van [gedaagde 1] zal daarom worden afgewezen voor zover het de periode na eind januari 2010 betreft. Een bedrag van € 25.768,59 is toewijsbaar.
Slotsom in conventie en reconventie
4.35. De vorderingen van [eisers] in conventie worden afgewezen met veroordeling van [eisers] in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde 1] in conventie worden tot aan de datum van dit vonnis als volgt begroot:
en aan de zijde van [gedaagde 2] (inclusief de kosten van het incident):
4.36. De vordering van [gedaagde 1] in reconventie zal worden toegewezen ten aanzien van [eiser 1] en [eiser 2] tot een bedrag van € 25.768,59 en zal voor het overige worden afgewezen, met veroordeling van [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten. Tussen [eiser 3], [eiser 4] en [gedaagde 1] worden de proceskosten gecompenseerd. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde 1] in reconventie worden tot aan de datum van dit vonnis als volgt begroot:
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
a. wijst de vorderingen van [eisers] af;
b. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde 1] bepaald op
€ 11.373,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de achtste dag na vonnisdatum tot aan de dag der algehele betaling) en aan de zijde van [gedaagde 2] op € 14.584,00;
c. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de proceskostenveroor¬delin¬gen;
in reconventie
d. veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde 1] te betalen het bedrag van € 25.768,59 (zegge: vijfentwintigduizend zevenhonderd achtenzestig euro en negenenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW te rekenen vanaf de vervaldatum van de respectievelijke facturen tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat iedere aparte betaling telkens in mindering zal worden gebracht op de hoofdsom en daarover verbeurde rente van de oudste geheel of gedeeltelijk nog openstaande fatuur;
e. veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] hoofdelijk in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde 1] bepaald op € 1.158,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de achtste dag na vonnisdatum tot aan de dag der algehele betaling);
f. compenseert de proceskosten tussen [eiser 3], [eiser 4] en [gedaagde 1] aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
g. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
h. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2012.
2066/1876