Parketnummers: 10/960180-10 en 10/960278-11
Datum uitspraak: 20 december 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
raadsman mr. G.R. Stolk, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12, 19, 23 en 26 november 2012. Het onderzoek is gesloten op 7 december 2012.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding onder parketnummer 10/960180-10, zoals deze op de terechtzitting van 14 november 2011 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Aan de verdachte is voorts ten laste gelegde hetgeen is vermeld in de dagvaarding onder parketnummer 10/960278-11. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage II aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Patist heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/960278-11 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/960180-10 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest;
- onttrekking aan het verkeer van de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 7, 8 en 9 vermelde voorwerpen;
- verbeurdverklaring van de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 1 tot en met 6 vermelde voorwerpen;
- opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
MOTIVERING PARTIËLE VRIJSPRAKEN
Parketnummer 10/960278-11, feit 1
Onder feit 1 is ten laste gelegd dat de verdachte in de periode vanaf 1 september 2010 tot en met 22 november 2010 meerdere keren cocaïne heeft verhandeld, dan wel voorhanden heeft gehad. Aan dit feit liggen verschillende zaaksdossiers (Gel, Poster, Slinge, Crooswijk en Japara) ten grondslag waarin vermoedelijke leveringen van verdovende middelen worden beschreven, dan wel het bezit van verdovende middelen. De verschillende dossiers bevatten hoofdzakelijk tapgesprekken, met uitzondering van het zaaksdossier Japara waarin wordt beschreven dat een hoeveelheid verdovende middelen in de woning van de verdachte is aangetroffen.
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van feit 1 nu de tapgesprekken ontegenzeggelijk over de handel in cocaïne gaan.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit nu niet is komen vast te staan dat de telefoongesprekken over verdovende middelen gaan.
In de zaken Gel, Poster, Slinge en Crooswijk overweegt de rechtbank het volgende. Vastgesteld kan worden dat de verdachte en zijn medeverdachten deelnemen aan verschillende gesprekken waarin versluierd lijkt te worden gesproken. Er is niet expliciet over cocaïne gesproken en ook is in geen van die ten laste gelegde zaaksdossiers cocaïne aangetroffen.
Er is dan slechts een bewezenverklaring mogelijk indien op grond van het samenstel van feiten en omstandigheden geen andere conclusie mogelijk is dan dat er sprake is geweest van handelingen met betrekking tot cocaïne. In de hier genoemde zaaksdossiers komen dergelijke feiten en omstandigheden niet naar voren. Op 23 november 2010 is weliswaar in het door de medeverdachte gehuurde appartement aan de [wooncomplex] en in de woning van de verdachte aan de [straatnaam] cocaïne aangetroffen, maar dit kan niet tot het bewijs dienen dat de verdachte betrokken was bij de ten laste gelegde transacties voor die datum.
De verdachte heeft verklaard dat de gesprekken gingen over andere zaken dan cocaïne, zoals procaïne, meisjes en scheenbeschermers.
Gelet op het voorgaande geldt dat niet kan worden geoordeeld, mede gelet op de inhoud van die gesprekken, dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat er sprake is geweest van gesprekken over handel in cocaïne.
De verdachte wordt dan ook in zoverre vrijgesproken van dit feit. Het bezit van verdovende middelen in de woning aan de [straatnaam] wordt wel bewezen geacht.
Parketnummer 10/960278-11, feit 2
Wat betreft het (schuld)witwassen van een bedrag van € 19.270,-- zoals dat onder 2 ten laste is gelegd, wordt als volgt overwogen. Dit onderdeel van de tenlastelegging betreft geld dat bij de doorzoeking van de woning van de verdachte aan de [straatnaam] te Rotterdam op 23 november 2010 op een kast in een slaapkamer in die woning is aangetroffen, alsmede geld dat is aangetroffen in de middenconsole van de auto van de verdachte en in diens fouillering. De tenlastelegging is toegesneden op het bepaalde in artikel 420bis/quater lid 1, aanhef en sub b van het Wetboek van Strafrecht.
Anders dan de officier van justitie heeft gerekwireerd, moet de verdachte worden vrijgesproken van het (schuld)witwassen van deze geldbedragen.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het geld dat op de kast is aangetroffen op het standpunt gesteld dat, gelet op de vindplaats daarvan, getracht is dit te verstoppen. De tenlastelegging omvat echter niet mede het van dat geld de werkelijke aard, herkomst of vindplaats verbergen of verhullen, of het verhullen wie dat geld voorhanden heeft.
Het dossier Japara bevat geen rechtstreekse aanwijzingen voor een mogelijk criminele herkomst van deze geldbedragen en het dossier biedt geen aanknopingspunten om aan te kunnen nemen dat deze bedragen afkomstig zijn van een misdrijf of misdrijven van een of meer anderen dan de verdachte.
Mochten deze gelden geheel of gedeeltelijk afkomstig zijn van enig misdrijf witwas¬typologieën wettigen dat vermoeden - dan nog is in dit geval het enkele voorhanden hebben van die gelden niet voldoende om dat handelen te kunnen kwalificeren als witwassen. Daartoe is in een geval als dit immers ook vereist dat kan worden vastgesteld dat het voorhanden hebben van die geldbedragen heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen. Nu het dossier daarvoor geen aanknopingspunten biedt, kan niet worden vastgesteld dat de verdachte die geldbedragen voorhanden heeft gehad in de zin van artikel 420bis/quater van het Wetboek van Strafrecht en moet de verdachte in zoverre van het onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Het onder 2 ten laste gelegde voor zover dat omvat het (schuld)witwassen van een bedrag van € 67.000,-- ziet op een geldbedrag dat de verdachte al of niet samen met een ander medio augustus 2010 naar Ecuador heeft gebracht. Van het bedrag dat de verdachte toen naar Ecuador heeft gebracht, is daar een aanzienlijk deel door de autoriteiten in beslag genomen. Niet vastgesteld kan worden wat er uiteindelijk is gebeurd met het deel van het geld dat toen en daar onder de verdachte in beslag is genomen. Aannemende dat overigens bewezen verklaard zou kunnen worden dat de verdachte zich ten aanzien van dat gedeelte van het geld heeft schuldig gemaakt aan (schuld)witwassen, kan ten aanzien van dat gedeelte van dat geldbedrag evenmin worden vastgesteld dat het voorhanden hebben daarvan heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst daarvan. Op gronden als hiervoor overwogen dient de verdachte ook in zoverre te worden vrijgesproken van hetgeen onder 2 ten laste is gelegd.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/960180-10 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en het onder parketnummer 10/960278-11 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Parketnummer 10/960180-10
1.
hij op 23 november 2010 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bewerkt en verwerkt ongeveer 82 kilogram van een materiaa1 bevattende cocaïne;
2.
hij in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 22 november 2010 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen telkens opzettelijk heeft bewerkt en verwerkt grote hoeveelheden, van een materiaa1 bevattende cocaïne;
3.
hij in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 4 november 2010 in Nederland en Ecuador, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een grote hoeveelheid cocaïne, voor te bereiden - zich en/of een ander of anderen middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft trachten te verschaffen, en
- gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit, hebbende, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met elkaar, toen en daar (telkens) opzettelijk
- geld overhandigd en/of in ontvangst genomen en/of vervoerd ten behoeve van de aankoop en/of het transport van (een) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of
- ontmoetingen gehad met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of
- telefoongesprekken (al dan niet in versluierd taalgebruik) gevoerd met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne;
Parketnummer 10/960278-11
1.
hij op 23 november 2010 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 100 gram van een materiaal
bevattende cocaïne;
2.
hij in of omstreeks de periode van 18 augustus 2010 tot en met 21 augustus
2010 in Ecuador,
tezamen en in vereniging met anderen, geld,te weten 28.000 euro,
afkomstig uit enig misdrijf, heeft overgedragen, terwijl hij wist, dat bovengenoemd geldbedrag
-onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij op 23 november 2010 te Rotterdam,
een wapen van categorie I onder 7, te weten een Baikal (type DROZD MP 661KC,
kaliber 4,5 mm met serienummer 08 661 07861), zijnde een voorwerp dat voor
wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met
een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, zoals vermeld op de aangehechte bijlage III, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
NADERE BEWIJSOVERWEGINGEN
Parketnummer 10/960278-11, feiten 1, 2 en 3
Op 23 november 2010 heeft een doorzoeking plaatsgevonden van de woning van de verdachte aan de [straat] te Rotterdam.
Bij die gelegenheid zijn onder een kast in de hoofdslaapkamer twee kleine hoeveelheden cocaïne aangetroffen (netto 0,9 gram en netto 1,62 gram) en zijn in een kleinere slaapkamer tussen de bovenzijde van een kast en het plafond twee zakjes met cocaïne aangetroffen (netto 2,1 gram en netto 90,3 gram) alsmede twee bundels bankbiljetten. Voorts is in een kast in die slaapkamer een namaakvuurwapen met wat losse toebehoren in een kartonnen verpakking aangetroffen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde op grond van de door de getuige Lobman ter terechtzitting afgelegde verklaring.
De getuige [getuige] heeft - kort weergegeven - verklaard dat hij zonder dat de verdachte daarvan op de hoogte was tijdelijk onderdak had gezocht in diens woning, dat hij daar op de bank in de woonkamer sliep en dat hij een bedrag van € 19.000,-- aan contanten aan spaargeld bij zich had dat bestemd was voor de aankoop van een auto. Hij had dit bedrag bovenop een kast in een slaapkamer van die woning gelegd, er een zakje cocaïne naast gegooid en ook een namaakvuurwapen in een doos meegenomen naar de woning van de verdachte.
De rechtbank acht de verklaring van de getuige ongeloofwaardig. De getuige heeft immers gedurende twee jaar niets ondernomen om het aanzienlijke geldbedrag, waarvan hij eigenaar stelt te zijn, terug te krijgen. Het bedrag is bovendien in totaal niet € 19.000,--, maar € 17.800,--. Het komt voorts onaannemelijk voor dat de getuige, op zoek naar tijdelijk onderdak ook een namaakwapen in een doos - een verjaardagscadeau naar zijn zeggen - en een hoeveelheid cocaïne die hij tijdelijk zou hebben bewaard voor een niet nader te noemen derde, bij zich had.
Het moet er daarom voor worden gehouden dat de bundels geld bovenop de kledingkast en de op die plaats en de in de hoofdslaapkamer aangetroffen cocaïne aan de verdachte toebehoorden, temeer nu er ook overigens geen concrete en aannemelijke aanwijzingen zijn dat anderen dan de verdachte toentertijd gebruik maakten van zijn woning.
Parketnummer 10/960278-11, feit 2
Waar hierna wordt verwezen naar paginanummer betreft het de paginanummers uit het zaaksdossier Zuid Amerika 1.
Vaststaat dat de verdachte samen met [medeverdachte 1] op 16 augustus 2010 naar Ecuador is afgereisd terwijl in ieder geval de verdachte zelf op dat moment een groot bedrag in contanten bij zich had. Vaststaat verder dat onder de verdachte na aankomst op het vliegveld te Guayaquil € 37.000,-- in contanten door de autoriteiten daar op verdenking van witwassen in beslag is genomen. Voorts staat vast dat de medeverdachte Pinas ongehinderd de controle op het vliegveld van Guayaquil is gepasseerd en dat zij in ieder geval op enig moment na aankomst op dat vliegveld een bedrag van € 30.000,-- aan contanten voorhanden heeft gehad, waarvan zij € 28.000,-- aan een haar onbekende persoon heeft afgegeven.
Uitsluitend ten aanzien van dat laatstbedoelde bedrag ligt thans de vraag voor of er sprake is van medeplegen van witwassen door de verdachte en zijn medeverdachte Pinas.
Het dossier bevat geen rechtstreekse aanwijzingen voor een mogelijk criminele herkomst van dit geldbedrag als onderdeel van het grotere bedrag in contanten dat is meegenomen naar Ecuador. Echter, uit de bewijsmiddelen volgt een ernstig en gerechtvaardigd vermoeden dat dat geld van misdrijf afkomstig is. Het totale meegevoerde geldbedrag is immers aangetroffen onder omstandigheden die voldoen aan een aantal zogenoemde witwas¬typologieën:
- het gaat om een aanzienlijk geldbedrag (€ 67.000,-- in verschillende coupures in contanten);
- de wijze van vervoer - in de kleding naar het buitenland - is voor ‘legaal’ geldtransport hoogst ongebruikelijk en gaat gepaard met aanzienlijke veiligheidsrisico’s;
- het geldbedrag werd afgeleverd bij een onbekende derde van wie eerst kort voor de reis enkele telefoonnummers bekend werden gemaakt, waarmee deze transactie onttrokken was aan elke vorm van toezicht, waardoor de werkelijke aard en herkomst van het geldbedrag kon worden verhuld.
Daar komt bij dat kan worden bewezen verklaard dat de verdachte zich toen en daar - kort gezegd - onder meer met het vervoer en het overhandigen van geld heeft schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet.
De verdachte heeft omtrent de herkomst van het geld dat toen is meegenomen naar Ecuador verklaard dat het geld betrof dat [medeverdachte 2] van hem had geleend en dat hijzelf dit geldbedrag van zijn inkomsten als advocaat en kickbokser had gespaard voor de aankoop van een woning en dat hij het geld voor vertrek naar Ecuador had opgenomen.
De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. Uit de bewijsmiddelen vloeit voort dat zowel de verdachte zelf alsook [medeverdachte 1] een aanzienlijk bedrag in contanten Ecuador heeft binnengebracht, respectievelijk € 37.000,-- en € 30.000,--. De verdachte meldt na aankomst in Ecuador aan [medeverdachte 2] dat hij is gehouden op de airport, maar dat [medeverdachte 1] ‘door’ is p. 85). [medeverdachte 3] meldt kort daarop aan [medeverdachte 4] dat hij aan Feli moet zeggen dat één van hen wel zonder problemen doorgegaan is (p. 89). De verdachte bevestigt voorts in een telefoon¬gesprek met [medeverdachte 2] nog diezelfde dag dat haar ding wel veilig is (p. 98). De verdachte antwoordt kort daarop op een vraag van [medeverdachte 2] in een telefoongesprek dat [medeverdachte 1] de helft had, ‘precies wat we zeiden toch’ en dat hij een matti gaat bellen ‘dat ze effe officiële documenten moeten maken… of contract dat ik vijfentwintigduizend heb verdiend ofzo.’ (p. 110). Nog op diezelfde dag heeft [medeverdachte 1] een bedrag van € 28.000,-- overhandigd aan een haar onbekende man met wie ze in opdracht van [medeverdachte 2] en/of [verdachte] daartoe telefonisch contact moest leggen.
Concrete en verifieerbare feiten omtrent de herkomst van dat geldbedrag zijn bij het onderzoek op de terechtzitting evenwel niet aannemelijk geworden. De stelling van de verdachte, die hij heeft ondersteund door een afdruk van op het internet gepubliceerde gegevens over zijn sportieve prestaties over te leggen, dat hij substantiële inkomsten verwierf als kickbokser, die hij ook wel zwart kreeg uitbetaald en de niet nader onderbouwde algemene opmerking dat hij voor de reis naar Ecuador het geld heeft opgenomen, zijn niet aan te merken als een voldoende concrete en verifieerbare verklaring omtrent de herkomst van het geld. Bij deze stand van zaken kan het, nu er geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk aan te merken verklaring omtrent de herkomst van het geld is gegeven, niet anders zijn, dan dat het geldbedrag dat de verdachte voorhanden heeft gehad van misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dat ook wist. Gelet ook op de bewuste en nauwe samenwerking die hij heeft gehad bij het vervoer en de overdracht van het geld met [medeverdachte 1], kan bewezen worden verklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen door het voorhanden hebben en overdragen van € 28.000,--.
Anders dan namens de verdachte is bepleit, leidt de omstandigheid dat de autoriteiten in Ecuador hebben afgezien van een vervolging voor witwassen ter zake van het onder de verdachte in beslag genomen geld niet tot de slotsom dat, in weerwil van al hetgeen hiervoor is overwogen, vrijspraak van witwassen zou moeten volgen, al was het alleen maar omdat die beslissing op een ander bedrag ziet.
Het bewezen feiten levert op:
Parketnummer 10/960180-10
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
3.
medeplegen van het, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, zich of een ander middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en gelden voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Parketnummer 10/960278-11
1.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
medeplegen van witwassen;
3.
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het bewerken en verwerken van grote hoeveelheden cocaïne en aan het plegen van voorbereidings¬handelingen voor de invoer van cocaïne vanuit Zuid-Amerika in Nederland. Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de invoer van de cocaïne in Nederland. Hij is afgereisd naar Ecuador om daar een contant geldbedrag ter aanbetaling van de aankoop en/of het transport van de cocaïne over te dragen.
Daarmee heeft de verdachte zich actief bezig gehouden met de (internationale) handel in verdovende middelen. Verdovende middelen vormen een bedreiging voor de volksgezondheid en de handel in die middelen bevordert de met de verdere verspreiding van die verdovende middelen gepaard gaande criminaliteit. De rechtbank rekent het de verdachte bovendien aan dat hij, nadat hij in Ecuador was aangehouden, zijn status als advocaat heeft misbruikt om de herkomst van het onder hem aangetroffen geldbedrag te verhullen. De verdachte heeft daarmee het vertrouwen dat de maatschappij in advocaten stelt beschaamd en zijn voormalige beroeps¬groep in verlegenheid gebracht.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan witwassen, door geld over te dragen terwijl hij wist dat dit van misdrijf afkomstig was.
Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de ondermijnende invloed ervan op het legale handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
De verdachte heeft zich ten slotte schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Dergelijke voorwerpen zijn voor afdreiging geschikt, het voorhanden hebben daarvan vormt dan ook een onaanvaardbaar risico.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij zoals blijkt uit het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 oktober 2012 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op het thans bewezen verklaarde en op al hetgeen hiervoor is overwogen, zal aan de verdachte een gevangenisstraf worden opgelegd van kortere duur dan door de officier van justitie geëist.
Gelet op zowel de aard en ernst van de thans bewezen verklaarde feiten als op de op te leggen gevangenisstraf, zoals hiervoor overwogen, zal de schorsing van de voorlopige hechtenis in de zaak onder parketnummer 10/960180-10 worden opgeheven. Het bevel hiertoe is afzonderlijk geminuteerd.
Alles afwegend worden na te noemen straf en maatregel passend en geboden geacht.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder parketnummer 10/960180-10, onder 7, 8 en 9 vermelde wapens en toebehoren zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.
Het onder parketnummer 10/960278 11 onder 3 bewezen feit is met betrekking tot het onder 7 vermelde voorwerp begaan.
De onder 8 en 9 vermelde voorwerpen behoren toe aan de verdachte en zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte begane feiten aangetroffen.
Ten aanzien van de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder parketnummer 10/960180-10, onder 1 vermelde auto en het onder 2, 5 en 6 vermelde geld zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, nu niet vast is komen te staan dat deze auto en dit geld door middel van de strafbare feiten zijn verkregen, de bewezen feiten met behulp van dit geld zijn begaan dan wel zijn voorbereid.
Ten aanzien van het op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder parketnummer 10/960180-10, onder 3 en 4 vermelde geld zal de bewaring worden gelast ten behoeve van de rechthebbende, nu de verdachte zich op het standpunt stelt dat het geld hem niet toebehoort en thans overigens geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De hierboven bedoelde lijst van in beslag genomen voorwerpen is als bijlage IV aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10a van de Opiumwet, artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/960180-10 onder 1, 2 en 3 en de onder parketnummer 10/960278-11 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst, onder parketnummer 10/960180-10, van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer de onder 7, 8 en 9 vermelde voorwerpen;
- gelast de teruggave aan verdachte van de onder 1, 2, 5 en 6 vermelde voorwerpen;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de onder 3 en 4 vermelde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van Essen, voorzitter,
en mrs. Boer en Van den Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van Meulendijk en mr. Welten, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 december 2012.
Bijlage I bij vonnis van 20 december 2012.
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt onder parketnummer 10/960180-10 ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 23 november 2010 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 82 kilogram, althans (een) hoeveelhe(i)d(en), van (een) materia(a)1(en) bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Art. 2B/C OW jo 47 WISr
ZD Bulger
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2010 tot en met 22 november 2010 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (meermalen) (telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans (meermalen) (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en), van (een) materia(a)1(en) bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Art 2B/C OW jo 47 WySr
ZD Bulger
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2010 tot en met 4 november 2010 te Rotterdam, althans in Nederland en/of Ecuador, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een) grote hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit/die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebbende, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar (telkens) opzettelijk
- (meermalen) één of meer geldbedrag(en) overgemaakt en/of geleend en/of overhandigd en/of in ontvangst genomen en/of vervoerd ten behoeve van de aankoop en/of het transport van (een) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of
- (meermalen) één of meer ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afieveren en/of vervoeren van
(een) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of
- (meermalen) één of meer telefoongesprek(ken) (al dan niet in versluierd taalgebruik) gevoerd en/of e-mailberichten verstuurd met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afieveren en/of vervoeren van (een) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne;
Art. 10a OW jo 47 Widr
ZD Zuid-Amerika Hfstk 1 Ecuador
Bijlage II bij vonnis van 20 december 2012.
Aan de verdachte wordt onder parketnummer 10/960278-11 ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2010 tot en met 22 november
2010 te Rotterdam en/of Amsterdam en/of [plaats] en/of [plaats], in elk geval
in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans
alleen, (meerdere keren) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans (meerdere
keren) opzettelijk aanwezig heeft gehad, 100 gram en/of (een) grote
hoeveelhe(i)d(en), althans (een) hoeveelhe(i)d(en), van (een) materia(a)l(en)
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
Art. 2B/C OW jo 47 WvSr
ZD Gel
ZD Poster
ZD Slinge
ZD Crooswijk
ZD Japara
hij in of omstreeks de periode van 18 augustus 2010 tot en met 23 november
2010 te Rotterdam, in elk geval in Nederland en/of Ecuador,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(van) (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) van in
totaal (ongeveer) 86.270,- euro (te weten 19.270,- euro en 67.000,- euro),
althans enig(e) geldbedrag(en), afkomstig uit enig misdrijf, voorhanden heeft
gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovengenoemde geldbedrag(en)
-onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
ZD Japara
ZD Zuid Amerika 1
hij op of omstreek 23 november 2010 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
een wapen van categorie I onder 7, te weten een Baikal (type DROZD MP 661KC,
kaliber 4,5 mm met serienummer 08 661 07861), zijnde een voorwerp dat voor
wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met
een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
De in te tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
Art 13 WWM
ZD Baikal