ECLI:NL:RBROT:2012:BY5727

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
413091 / HA RK 12-914
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in verkeersboetezaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 december 2012 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, die zich benadeeld voelde door de rechter in een beroepsprocedure tegen een verkeersboete. Het wrakingsverzoek was gegrond op de stelling dat de rechter op de zitting van 16 november 2012 de echtgenote van verzoeker niet als getuige had willen horen. Verzoeker stelde dat de verklaringen van zijn echtgenote, die de beroepschriften had ondertekend, essentieel waren voor de beoordeling van de zaak. De rechter had echter besloten om de getuige niet te horen, wat volgens verzoeker leidde tot een gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.

De rechtbank overwoog dat de rechter in een beroepsprocedure niet verplicht is om een getuige te horen, vooral niet als de getuige al schriftelijk is aangekondigd en de verklaringen van de getuige al deel uitmaakten van het dossier. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van de rechter om de echtgenote niet te horen niet zo onbegrijpelijk was dat er sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat een voor een partij onwelgevallige beslissing op zichzelf geen grond voor wraking oplevert, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en afgewezen, waarbij zij de argumenten van verzoeker en de reactie van de rechter in overweging heeft genomen. De beslissing is genomen in het kader van de waarborging van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter, waarbij de rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter in deze zaak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 11 december 2012
Zaaknummer: 413091
Rekestnummer: HA RK 12-914
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
strekkende tot wraking van [naam gewraakte kantonrechter], kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, sector kanton (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 16 november 2012 is door de rechter behandeld het door verzoeker ingestelde beroep tegen de beslissing van de officier van justitie van 2 februari 2012 met kenmerk BSN 027402780. Deze procedure draagt bij de rechtbank, sector kanton, het kenmerk 1380277 MB VERZ 12-2161.
Bij brief van 16 november 2012 heeft verzoeker de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de procedure bij de sector kanton met eerdergenoemd kenmerk, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoeker, de rechter, alsmede de vertegenwoordiger van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 4 december 2012, alwaar de gedane wraking is behandeld, is verzoeker verschenen. De rechter en de vertegenwoordiger van het CVOM zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
Verzoeker heeft aan de hand van een pleitnota zijn standpunt nader toegelicht.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van:
- de brief van 24 november 2012 van verzoeker, gericht aan de wrakingskamer;
- de brief van 28 november 2012 van de rechter aan de wrakingskamer en
- de brief van 29 november 2012 van het CVOM.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen een administratiefrechtelijke sanctie ter zake van een vermeende overtreding van een parkeerverbod, waarvoor hij werd bekeurd door een stadswacht. Het parkeerverbod werd aangegeven door middel van borden, waarmee voor enkele dagen en enkele parkeerplaatsen werd afgeweken van de bebording en belijning die aangaven dat de locatie juist wel voor betaald parkeren was bestemd. Verzoeker stelt dat de borden niet, althans niet voldoende zichtbaar waren voor het autoverkeer, zodat niet alleen hij en zijn echtgenote, maar alle automobilisten die hun auto's op alle door de borden bedoelde plaatsen hadden geparkeerd, daardoor waren misleid.
2.1.2
Verzoeker mocht getuigen naar de zitting meenemen om bewijs van de door hem gestelde feiten te leveren. Hij had zijn getuige - zijn echtgenote - schriftelijk aan de griffier opgegeven en haar aanwezigheid bij aanvang van de zitting aan de rechter gemeld. Verzoeker heeft daaraan toegevoegd dat indien de rechter en de officier van justitie konden instemmen met de weergave van de feiten, zoals die door verzoeker was gegeven in de - mede door zijn echtgenote ondertekende - brieven, van haar verhoor kon worden afgezien. De rechter ging vervolgens niet over tot het horen van de getuige en verzoeker ging er derhalve van uit dat over de feiten overeenstemming bestond.
2.1.3
Verzoeker heeft in zijn stukken en ter zitting betoogd dat het Openbaar Ministerie ten onrechte een onbegrensd vertrouwen in de stadswachten heeft. Volgens verzoeker bestaat de taak van de stadswachten uit het uitschrijven van bekeuringen en hebben zij helemaal geen controlerende taak met betrekking tot de bebording en belijning, waarvoor zij ook de deskundigheid niet hebben.
Toen de rechter aanving haar opvatting over de zaak kenbaar te maken, deelde zij mee dat zij het vertrouwen van het Openbaar Ministerie in de verbalisant deelde. Zij deed dat op basis van de enkele mededeling van de officier van justitie, inhoudende dat haar bekend was dat de opsporingsinstantie voor aanvang van elke controle de bebording en/of belijning op aanwezigheid en voldoende waarneembaarheid voor het verkeer controleert.
2.1.4
Vervolgens heeft verzoeker meteen verlangd dat de getuige werd gehoord. De rechter had namelijk eerst - door die getuige niet te horen - de indruk gewekt dat over de door verzoeker gegeven visie ten aanzien van de feiten geen verschil van mening bestond. Uit voormelde mededeling bleek echter dat de rechter bewezen achtte dat de stadswacht voldoende en deskundig had gecontroleerd. Een niet bevooroordeelde rechter mag en kan een niet op eigen wetenschap gebaseerde mededeling van een officier van justitie over een beweerdelijk uitgevoerde controle door een stadswacht met een uiterst beperkte en daarvoor niet verleende bevoegdheid niet als bewijs aanvaarden.
2.1.5
De rechter heeft verzoeker niet toegestaan de door hem meegebrachte getuige te horen. Dat is in strijd met het 'fair trial' beginsel van het EVRM. Verzoeker en zijn getuige werden door de rechter weggestuurd.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Zij voert daarbij onder meer - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aan:
2.2.1
Het door verzoeker ingestelde beroep is kort gezegd gebaseerd op de stelling dat verzoeker en zijn echtgenote de (tijdelijke) verkeersborden niet hebben gezien, dat die borden er onbevoegd stonden, dan wel onvoldoende zichtbaar waren. Verzoeker betwist de deskundigheid van de stadswachten om de onderhavige situatie te beoordelen.
2.2.2
Ter zitting van 16 november 2012 hebben de vertegenwoordiger van het CVOM en verzoeker ieder hun visie op de zaak gegeven. Verzoeker kreeg daartoe uitgebreid de mogelijkheid. Tijdens de behandeling heb ik geen beslissing genomen over het horen van getuigen omdat daar niet expliciet om was gevraagd.
2.2.3
Na de sluiting van het onderzoek/de behandeling was ik bezig met het formuleren van mijn einduitspraak, waarbij ik heb verwezen naar jurisprudentie. Daarbij werd ik door verzoeker in de rede gevallen met: "ik bied tegenbewijs aan". Een dergelijk verzoek is in dat stadium tardief.
2.2.4
Er is geen sprake van een handelen of nalaten waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. De rechter verzoekt het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te verklaren.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing als vorenbedoeld opleveren.
3.4
Daarbij moet vooropgesteld worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing.
3.5
Dat kan anders zijn indien een omstreden beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.6
De wraking is in essentie hierop gegrond dat de rechter ter zitting van 16 november 2012 de echtgenote van verzoeker niet als getuige heeft willen horen. Vast staat dat de echtgenote telkens de beroepschriften mee heeft ondertekend ten bewijze van de juistheid daarvan. De verklaringen van de echtgenote over het betwiste feit maken derhalve deel uit van het dossier en waren de rechter bekend. Tegen die achtergrond is de beslissing van de rechter om de echtgenote niet nader te horen, niet zo onbegrijpelijk dat vrees van partijdigheid is gerechtvaardigd.
3.7
Weliswaar is de echtgenote door verzoeker meegenomen naar de zitting als getuige en ook tevoren schriftelijk als getuige aangekondigd, maar de rechter is in een beroepsprocedure op de voet van Hoofdstuk V van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften volgens vaste rechtspraak niet verplicht een meegenomen getuige te horen. Het feit dat de echtgenote uiteindelijk niet door de rechter als getuige is gehoord, is ook om die reden niet een omstandigheid waaruit een naar objectieve maatstaven gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter kan volgen.
3.8
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [naam gewraakte kantonrechter].
Deze beslissing is gegeven op 11 december 2012 door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. P.H. Veling en mr. P. Vrolijk, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.