ECLI:NL:RBROT:2012:BY5621

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
413849 / HA RK 12-953 en 414046 / HA RK 12-958
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de kinderrechter in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 5 december 2012 een verzoek tot wraking van de kinderrechter behandeld. Het verzoeker, de heer [naam verzoeker], was betrokken bij een procedure betreffende de uithuisplaatsing van zijn minderjarige kind. Tijdens een zitting op 3 december 2012 heeft verzoeker een voorwaardelijk wrakingsverzoek ingediend, dat hij tijdens de zitting heeft herhaald. De wrakingskamer heeft het verzoek niet in behandeling genomen, omdat het gebaseerd was op gronden die eerder door de wrakingskamer op 5 september 2012 waren verworpen. De kinderrechter had besloten de behandeling van de zaak met gesloten deuren te houden, wat verzoeker als een schending van artikel 6 van het EVRM beschouwde. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de kinderrechter begrijpelijk was en dat er geen aanwijzingen waren voor onpartijdigheid.

De wrakingskamer heeft de gronden van verzoeker voor de wraking van de kinderrechter en de leden van de wrakingskamer beoordeeld. De verzoeker voerde aan dat er een cultuurprobleem binnen de rechtbank Rotterdam zou zijn, wat de onafhankelijkheid van de rechters in gevaar zou brengen. De wrakingskamer heeft deze gronden als onzinnig bestempeld en het verzoek afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de kinderrechter niet onpartijdig was en dat er geen reden was om het wrakingsverzoek gegrond te verklaren. Bovendien werd vastgesteld dat verzoeker misbruik maakte van zijn recht om wrakingsverzoeken in te dienen, wat leidde tot de beslissing dat een volgend verzoek in deze zaak niet in behandeling zou worden genomen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 5 december 2012
Zaaknummers: 413849 en 414046
Rekestnummers: HA RK 12-953 en HA RK 12-958
Zaaknummer bodemprocedure: 403062 / JE RK 12-1680
Beslissing van de meervoudige kamer (hierna: wrakingskamer)op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
bijgestaan door mr. J.L. de Kreek,
strekkende tot wraking van [naam kinderrechter], kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, sector Civiel (hierna: de kinderrechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
1.1 Ter zitting met gesloten deuren van 3 december 2012 is door de kinderrechter van deze rechtbank behandeld het door de raad voor de kinderbescherming ingediende verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], kind van verzoeker en mevrouw [naam moeder].
Op voorhand heeft verzoeker bij brief d.d. 30 november 2012 een voorwaardelijk wrakingsverzoek gedaan. Bij gelegenheid van de behandeling heeft verzoeker de kinderrechter gewraakt.
1.2 De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoeker, zijn gemachtigde mr. J. de Kreek, de kinderrechter, mevrouw [naam moeder] en haar advocaat mr. H.F.M. Struycken, de raad voor de kinderbescherming, alsmede Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De kinderrechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De kinderrechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
1.3 Ter zitting met gesloten deuren van 5 december 2012, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: verzoeker en zijn gemachtigde mr. J.L. de Kreek. De kinderrechter, de raad voor de kinderbescherming, mevrouw [naam moeder] en haar advocaat zijn met voorafgaand bericht niet ter zitting verschenen. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 Voorafgaand aan de zitting van 5 december 2012 heeft de gemachtigde van verzoeker bij brief/email van 4 december 2012 gericht aan de voorzitter van de wrakingskamer verzocht om een andere samenstelling van de wrakingskamer. Daarbij kondigde hij aan over te gaan tot wraking van de rechters mocht aan zijn verzoek niet tegemoet worden gekomen.
De wrakingskamer heeft geen aanleiding gezien de samenstelling te wijzigen.
Ter zitting van 5 december 2012 heeft verzoeker de rechters van de wrakingskamer gewraakt.
1.5 Nadat is besloten dit wrakingsverzoek niet in behandeling te nemen is de behandeling van het verzoek tot wraking van de kinderrechter aanstonds voortgezet en afgerond.
1.6 Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van het e-mailbericht dd 5 december 2012 van de advocaat van mevr. [naam moeder], mr. H.F.M. Struyken met daarbij gevoegd de pleitnotities van de zitting van 3 december 2012.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Nu er sprake is van partnerschap en samenwerking tussen de Raad voor de Rechtspraak, rechtbank Rotterdam, Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming zijn er feiten en omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven om te vrezen dat de kinderrechter niet onpartijdig is. Gelet op deze (nota bene) goede samenwerking is de vrees van verzoeker voor subjectieve partijdigheid van de kinderrechter objectief gerechtvaardigd. Ter zitting heeft verzoeker daar nog als grond aan toegevoegd dat de beslissing van de kinderrechter om de zaak met gesloten deuren te behandelen in strijd is met artikel 6 EVRM.
Ter zitting van 5 december 2012 is verzoeker meerdere malen in de gelegenheid gesteld zijn verzoek nader toe te lichten; hij heeft hiervan echter geen gebruik gemaakt.
2.2
De kinderrechter heeft niet in de wraking berust, waarbij zij onder meer het volgende heeft aangevoerd.
Aan het begin van de behandeling op 3 december jl. heb ik partijen naar aanleiding van een verzoek van de advocaat van de moeder meegedeeld, dat ik geen aanleiding zag af te wijken van het uitgangspunt dat de behandeling van een zaak die een minderjarige betreft met gesloten deuren plaatsvindt. Daarbij gold wat mij betreft niet alleen het algemene uitgangspunt van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de minderjarige, maar ook het belang van een goede rechtspleging.
De heer [naam verzoeker] heeft vervolgens aan zijn wrakingsverzoek als grondslag toegevoegd dat ik in strijd met artikel 6 van het EVRM tot de behandeling met gesloten deuren heb besloten. Gelet op de nieuwe wrakingsgrond heb ik vervolgens de behandeling geschorst. De overige wrakingsgronden zoals schriftelijk verwoord in de brief van 30 november 2012 zijn naar mijn mening soortgelijk aan de gronden die de wrakingskamer op 5 september 2012 reeds heeft behandeld en verworpen. Mijns inziens is de ter zitting aangevoerde aanvullende wrakingsgrond geen reden om het wrakingsverzoek gegrond te verklaren.
3. De beoordeling van het onder 1.4 genoemde wrakingsverzoek
3.1 De gronden die verzoeker aanvoert voor wraking van de leden van de wrakingskamer staan vermeld in zijn brief van 4 december 2012. De verzoeker heeft aangevoerd dat er sprake is van een serieus en ernstig cultuurprobleem bij de rechtbank Rotterdam waarbij de kans te groot is dat de rechters uit de wrakingskamer collegialiteit laten prefereren boven een eerlijke en onafhankelijke beoordeling van het verzoek tot wraking van de kinderrechter. Voorts voert verzoeker aan als grond voor wraking van één van de leden van de wrakingskamer, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, dat zij heeft deelgenomen aan oorlogsmisdaden en terrorisme en genocide door haar deelname aan de politiek in de periode van 12 juni 2007 tot en met 7 juni 2011.
3.2 Bij beschikking d.d. 5 september 2012 heeft de wrakingskamer, bestaande uit [namen rechters in de wrakingskamer van destijds], bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in de onderhavige zaak dat op dezelfde of soortgelijke gronden is gebaseerd niet in behandeling zal worden genomen.
3.3 De omstandigheden die thans door verzoeker worden aangevoerd, namelijk dat er binnen de rechtbank Rotterdam sprake zou zijn van een ernstig cultuurprobleem waardoor rechters niet meer onafhankelijk of onpartijdig kunnen optreden, is een soortgelijke grond als waarop verzoeker zijn eerdere wrakingsverzoek gestoeld had. Het verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer, voor zover dat verzoek is gericht tegen de leden mr. H.J.M. van der Kaaij en mr. P.H. Veling, alsmede tegen mr. E.F.Lagerwerf-Vergunst voorzover dat op genoemde grond berust, wordt dan ook niet in behandeling genomen op grond van de beslissing van de kamer van 5 september 2012.
3.4 De omstandigheden die verzoeker overigens heeft aangevoerd met betrekking tot de wraking van mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst zijn dermate onzinnig, dat in redelijkheid niet kan worden gezegd dat het verzoek voldoet aan de daaraan te stellen (motiverings-)eisen, reden waarom de wrakingskamer dit verzoek verder buiten behandeling laat.
4. De beoordeling van het onder 1.1 genoemde wrakingsverzoek
4.1 Verzoeker heeft bij brief d.d. 30 november 2011 als grond voor het wrakingsverzoek aangevoerd dat er sprake is van partnerschap en samenwerking tussen de Raad voor de Rechtspraak, rechtbank Rotterdam, Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming waardoor er feiten en omstandigheden zijn die, ongeacht de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven om te vrezen dat de kinderrechter niet onpartijdig is. Deze grond voor wraking van de kinderrechter vormt een soortgelijke grond als bedoeld in de beslissing van de kamer van 5 september 2012. Het verzoek tot wraking van de kinderrechter zoals aangekondigd in de aan de kinderrechter gerichte brief van de gemachtigde van 30 november jl. wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard op grond van eerder genoemde beslissing van de wrakingskamer van 5 september 2012.
4.2 Ter zitting van 3 december 2012 heeft de verzoeker nog een grond aan het wrakingsverzoek toegevoegd, namelijk dat de kinderrechter in strijd met artikel 6 EVRM heeft gehandeld door de behandeling met gesloten deuren te houden.
4.3 Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.4 Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de kinderrechter - subjectief - niet onpartijdig was.
4.5 Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing als vorenbedoeld opleveren. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
4.6 Uitgangspunt bij de behandeling van zaken die een minderjarige betreffen is dat deze worden behandeld achter gesloten deuren. De kinderrechter heeft in onderhavige zaak geen aanleiding gezien daarvan af te wijken gelet op het algemene uitgangspunt van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de minderjarige, maar ook het belang van een goede rechtspleging. Naar het oordeel van de rechtbank is deze beslissing van de kinderrechter begrijpelijk en kan daaruit niet worden afgeleid dat er sprake is van (de schijn van) onvoldoende onpartijdigheid dan wel een vooringenomenheid van de kinderrechter. Daarin is geen grond voor wraking te vinden.
4.7 De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
4.8 De wrakingskamer is, gezien hetgeen zij heeft overwogen in 3.3., 3.4 en 4.1, van oordeel dat verzoeker de bevoegdheid wrakingverzoeken in te dienen misbruikt. Daarom zal de wrakingskamer op de voet van artikel 39 lid 4 Rv bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onderhavige zaak niet in behandeling zal worden genomen.
4. De beslissing
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van [naam kinderrechter] voorzover het ziet op de gronden genoemd in de aan de kinderrechter gerichte brief van de gemachtigde van 30 november jl.;
wijst voor het overige af het verzoek tot wraking van [naam kinderrechter];
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onderhavige zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven op 5 december 2012 door mr. H.J.M. van der Kaaij, voorzitter, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. P.H. Veling, rechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2012 in tegenwoordigheid van mr. Beukema, griffier.