vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 405626 / HA ZA 12-629
Vonnis van 28 november 2012 (bij vervroeging uitgesproken)
de vennootschap naar buitenlands recht
CREDITLINE HOLDING LTD.,
gevestigd te ‘’s-Gravenhage,
eiseres,
advocaat mr. P.A. de Lange,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te Krimpen aan den IJssel,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te Lansingerland,
gedaagden,
advocaat mr. J.A.J.A. Maccow.
Partijen zullen hierna “Creditline”, “[gedaagde 1]”, “[gedaagde 2]” en “[gedaagde 3]” genoemd worden.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar haar tussenvonnis van 5 september 2012.
1.2. Ingevolge dat tussenvonnis heeft op 1 november 2012 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
2.1. Creditline vordert – kort gezegd – dat de rechtbank [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (hierna gezamenlijk: [gedaagden]) hoofdelijk zal veroordelen om aan haar te betalen € 309.000,- en € 4.000,-, beide bedragen te vermeerderen met rente, met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
2.2. Daartoe stelt Creditline – samengevat weergegeven – het volgende.
2.2.1 Bij overeenkomst van 17 januari 2010 (productie 2 bij dagvaarding) hebben [A], [B] en [C] (hierna tezamen: [abc]) ten behoeve van Healthcenter Delft B.V. (hierna: Healthcenter) aan [gedaagden] gezamenlijk een lening verstrekt van € 300.000,- tegen een rente van 4% per jaar.
2.2.2 In het kader van die lening hebben [gedaagden] ieder 15% van de aandelen in Healthcenter voor de nominale waarde aan [abc] verkocht en geleverd.
2.2.3 Ingevolge artikel 9 van de overeenkomst van 17 januari 2010 zouden zowel [abc] als [gedaagden] extra bedragen op de bankrekening van Healthcenter storten. Uiteindelijk hebben [abc] in augustus 2010 een bedrag van € 9.000,- op die rekening gestort, maar [gedaagden] niets.
2.2.4 Healthcenter is bij vonnis van 6 maart 2012 in staat van faillissement verklaard.
2.2.5 [gedaagden] zijn hoofdelijk aansprakelijk tot terugbetaling van het bedrag van € 309.000,-. Om de volgende redenen is sprake van hoofdelijk schuldenaarschap.
In de akte van 17 januari 2010 zijn Healthcenter en [gedaagden] tezamen vermeld als partij “enerzijds” en [abc] als partij “anderzijds”. Het gaat dus om een overeenkomst tussen twee partijen, die elk uit meer dan één partij bestaan. Die opzet is gekozen omdat [abc] naast het verkrijgen van aandelen in Healthcenter als extra zekerheid voor de terugbetaling van de geldlening verlangden dat [gedaagden] naast Healthcenter aansprakelijk zouden worden.
[gedaagden] zijn ieder voor een gelijk deel aandeelhouders in Healthcenter en zijn voorts gezamenlijk bevoegde bestuurders van Healthcenter. Als bestuurders zijn [gedaagden] gezamenlijk opgetreden naar [abc]. Daarom is ieder van hen hoofdelijk verbonden tot nakoming van de verplichtingen van Healthcenter.
2.2.6 Bij akte van cessie van 16 februari 2012 hebben [abc] de gehele rechtsverhouding onder de overeenkomst van 17 januari 2010 overgedragen aan Creditline.
2.2.7 Creditline heeft voor € 4.000,- aan buitengerechtelijke werkzaamheden laten verrichten. Die werkzaamheden bestaan voor een groot deel uit confraternele correspondentie. Creditline verzoekt de gelegenheid te krijgen die alsnog in het geding te brengen.
3.1. [gedaagden] voeren gezamenlijk verweer. Hun conclusie strekt tot nietigverklaring van de dagvaarding en voorts tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Creditline in de proceskosten bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis.
3.2. Daartoe voeren [gedaagden] het volgende aan.
3.2.1 Creditline stelt in de dagvaarding dat de overeenkomst van geldlening is aangegaan tussen [abc] en Healthcenter, maar spreekt [gedaagden] hoofdelijk aan tot terugbetaling van de schuld. Daartoe stelt Creditline slechts dat [gedaagden] aandeelhouders van Healthcenter en gezamenlijk bevoegde bestuurders van Healthcenter zijn en dat zij als bestuurders gezamenlijk zijn opgetreden naar [abc]. Daarom is de dagvaarding onbegrijpelijk en bevat deze niet de feitelijke onderbouwing van de eis, zodat deze nietig dient te worden verklaard.
3.2.2 [gedaagden] betwisten dat zij partij zijn bij de geldlening en dat zij als hoofdelijke schuldenaren verplicht zijn tot terugbetaling daarvan.
In de akte van 17 januari 2010 zijn meerdere rechtsverhoudingen vastgelegd: een geldlening van [abc] aan Healthcenter, een regeling over de rekening-courantverhoudingen tussen Healthcenter en ieder van [gedaagden] en een aandelenverkoop tussen ieder van [gedaagden] en [abc]. Healthcenter en [gedaagden] werden in de akte als partij “enerzijds” aangeduid als de vennootschap en haar zittende aandeelhouders, meer niet. [abc] hebben de geldlening alleen aan Healthcenter verstrekt, zoals blijkt uit de bewoordingen van artikel 1 van de akte van 17 januari 2010. In totaal hebben [abc] € 309.000,- aan Healthcenter uitgeleend. [abc] hebben de bedragen op de bankrekening van Healthcenter gestort. De geldlening ging alleen Healthcenter aan. De aandelentransactie ging alleen [gedaagden] en [abc] aan.
Subsidiair, indien geoordeeld wordt dat [gedaagden] medeschuldenaren zijn van de geldlening, is geen sprake van hoofdelijkheid maar gezamenlijk schuldenaarschap. In de akte van 17 januari 2010 is hoofdelijkheid niet geregeld. Uit artikel 6:6 lid 1 BW vloeit voort dat slechts indien in de rechtsverhouding hoofdelijkheid is bepaald sprake is van hoofdelijk schuldenaarschap.
3.2.3 In de bij de dagvaarding betekende akte van cessie van 16 februari 2012 is geen door [abc] aan Creditline overgedragen vordering vermeld. Daarom voldoet de akte van cessie niet aan de vereisten van artikel 3:84 lid 2 BW.
3.2.4 [abc] noch Creditline hebben de geldlening ooit opgeëist.
3.2.5 [gedaagden] betwisten de gevorderde buitengerechtelijke kosten. Daarbij voeren zij aan dat Creditline hen nooit heeft aangeschreven.
3.2.6 Wegens de slechte wijze van procederen door Creditline en de daardoor bij [gedaagden] veroorzaakte extra kosten van verweer, dient Creditline veroordeeld te worden in de door [gedaagden] gemaakte werkelijke kosten van verweer.
4.1. [gedaagden] stellen dat de feitelijke onderbouwing, anders gezegd de feitelijke grondslag van de eis niet in de dagvaarding is opgenomen. Daartoe voeren [gedaagden] aan dat diverse stellingen in de dagvaarding niet logisch zijn of de eis niet kunnen dragen en dat zij zich daarom niet naar behoren kunnen verweren.
4.2. Ingevolge artikel 111 lid 2 aanhef en onder d Rv in samenhang met artikel 120 lid 1 Rv dient het exploot van dagvaarding op straffe van nietigheid de eis en de gronden daarvan te bevatten. Dat vereiste betekent dat de eiser niet alleen zijn vordering, maar ook de feitelijke gronden daarvan in de dagvaarding dient te vermelden. Als vuistregel kan daarbij worden aangehouden dat de dagvaarding voldoende duidelijk moet aangeven op grond van welke feiten en argumenten de eiser aanspraak heeft op hetgeen hij vordert.
4.3. De maatstaf voor uitleg van processtukken is gegeven in de artikelen 3:33 en 3:35 BW in samenhang met artikel 3:59 BW.
4.4 Creditline heeft aan het in rov. 4.2 genoemde vereiste voldaan met haar stellingen in de punten 2, 5, 10 en 11 van de dagvaarding. Anders dan [gedaagden] blijkens punt 4 van de conclusie van antwoord in de dagvaarding lezen, stelt Creditline niet dat de leningovereenkomst met (alleen) Healthcenter is aangegaan, maar dat deze (ook) met [gedaagden] is aangegaan (punt 2 van de dagvaarding). Anders dan [gedaagden] blijkens punt 5 van de conclusie van antwoord in de dagvaarding lezen, grondt Creditline het hoofdelijk schuldenaarschap van [gedaagden] ten eerste op de overeenkomst van 17 januari 2010 (punt 10 van de dagvaarding).
De bewoordingen van de genoemde punten in de dagvaarding laten de opvatting daarvan als door [gedaagden] gesteld niet toe.
De omstandigheid dat [gedaagden] de juistheid van de door Creditline gestelde feiten betwisten, brengt nog geen onduidelijkheid van de dagvaarding mee, laat staan dat om die reden de dagvaarding de toets van artikel 111 lid 2 aanhef en onder d Rv niet kan doorstaan.
4.5. De rechtbank ziet dan ook geen grond om de dagvaarding nietig te verklaren.
4.6. De rechtbank stelt de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds niet voldoende (gemotiveerd) betwist.
4.6.1 [gedaagden] hebben in 2009 Healthcenter opgericht. In januari 2010 waren [gedaagden] de enige aandeelhouders van Healthcenter, tevens de gezamenlijk bevoegde bestuurders daarvan. Toen was de financiële positie van Healthcenter niet gunstig, terwijl [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] vorderingen in rekening-courant hadden op Healthcenter.
4.6.2 In januari 2010 hebben [abc] zich bereid verklaard om een bedrag van € 300.000,- in Healthcenter te investeren. Daarop is een op 17 januari 2010 gedateerde akte opgemaakt met de volgende inhoud:
“OVEREENKOMST
Partijen:
A: Healthcenter Delft B.V. gevestigd Icarusweg te Delft hierna te noemen : Healhtcenter
vertegenwoordigd door de heren [X], [Y] en [Z]
B: [gedaagde 1] gevestigd t[gedaagde 2]] gevestigd te [adres]
[gedaagde 3] gevestigd te [adres]
Enerzijds
En
C: [A] gevestigd te Oud Beijerland, [B] gevestigd te Den Haag en [C] gevestigd te Klaaswaal hierna te noemen:
Investeerders
vertegenwoordig door de heren [D], [E] en [F]
anderzijds
zijn het volgende overeengekomen op 17 januari 2010
1. Investeerders zijn bereid Healthcenter een lening te verstrekken maximaal groot € 300.000 (zegge driehonderduizend euro) tegen een rente van 4%
2. Aandee1houders van Healthcenter of andere aan hun gelieerde partijen hebben per 31 december 2009 een rekening courant saldo ten bedrage van € 480.000. ( R/C1) Op dit bedrag wordt afbetaald conform onderstaand model
3. In 2010 is dit rekening courant saldo met onder 2 genoemde partijen met € 150.000 verder opgelopen. (R/C 2) Op dit bedrag wordt afbetaald conform onderstaand model
4. Nieuwe ontwikkelingen in Healthcentra worden over en weer aangeboden
5. De heer [F] wordt financieel adviseur
6. Administratie wordt verricht door [F]
7. Minimaal één maal per maand vind er overleg plaats tussen Healthcenter en Investeerders. Een (standaard)agenda wordt te zijner tijd opgemaakt door partijen. Hierin wordt in ieder geval opgenomen: Financiën, Commercie en Verbeterpunten
8. Aandeelhouders van Healthcenter zijn bereid om per investeerder 15% van hun aande1en te verkopen tegen nominale waarde. Dit is 3 x 15% x € 18.000
9. Indien er meer dan € 300.000 benodigd aan liquiditeiten is dan wordt door partij B 55% en partij C 45% aan geldmiddelen overgemaakt naar de bankrekening van Healthcenter Delft B.V. om het meer benodigde te dekken.
10. Over rekeningen courant wordt een rente vergoedt van 4%
[zes handtekeningen; de rest van de overeenkomst staat op de tweede bladzijde; rechtbank]
Investeerders storten op de dag van aandelenoverdracht € 150.000. Overige € 150.000 is benodigd om het verlies te dekken in het jaar 2010. Van dit bedrag worden € 50.000 aan crediteuren betaald en € 100.000 dient ter aflossing van het rekening courant bedrag van € 150.000. R/C 2) Indien en op het moment er overige liquiditeiten beschikbaar komen wordt eerst het restant van € 50.000 (R/C 2) afgelost in zijn geheel.
Daarna worden uit de verdere overtollige liquiditeiten R/C 1 afgelost tot het bedrag van circa € 366.000 bereikt is zijnde 300.000/45% x 55%.
Uit het restant van de overtollige liquiditeiten worden de rekeningen courant afgelost in de verhouding 45% naar investeerders en 55% naar (huidige) aandeelhouders van Healthcenter en/of andere aan hun gelieerde partijen.
Aldus getekend in zesvoud
A;
Healthcenter Delft B.V.
[X] [Y] [Z]
[drie handtekeningen; rechtbank]
B:
[gedaagde 1]. [gedaagde 2] [gedaagde 3]
[X] [Y] [Z]
[drie handtekeningen; rechtbank]
C:
[A] [B] [C]
[D] [E] [F]
[drie handtekeningen; rechtbank]”
4.6.3 In 2010 hebben [abc] het bedrag van € 300.000,- in tranches en vervolgens het bedrag van € 9.000,- op de bankrekening van Healthcenter gestort.
4.6.4 Bij akte verleden voor notaris [G] te Oud-Beijerland op 4 februari 2010 zijn de pakketten aandelen overgedragen door [gedaagden] aan [abc], zoals voorzien in de akte van 17 januari 2010.
4.6.5 Healthcenter is bij vonnis van 6 maart 2012 in staat van faillissement verklaard.
[gedaagden] schuldenaren? akte van 17 januari 2010
4.7. In de kern genomen baseert Creditline haar vorderingen op de in de akte van 17 januari 2010 vastgelegde overeenkomst en op cessie van de daaruit voortvloeiende vorderingen.
Partijen twisten over de vraag of [gedaagden] als schuldenaren van [abc] onder die overeenkomst moeten worden aangemerkt. Creditline stelt dat [gedaagden] als partijen bij de daarin opgenomen geldlening van € 300.000,- en de daaruit voortgevloeide geldlening van € 9.000,- dienen te worden aangemerkt en daarom haar schuldenaren zijn. [gedaagden] voeren aan dat niet zij, maar Healthcenter partij is bij de geldleningen.
Voorts twisten partijen over de vraag of [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] als hoofdelijke schuldenaren naast Healthcenter aansprakelijk zijn.
Samenhangend met het vorenstaande, zijn partijen verdeeld over de vraag of het om een overeenkomst tussen twee (groepen van) partijen gaat, namelijk ter ene zijde Healthcenter en [gedaagden] en ter andere zijde [abc], dan wel een tussen drie (groepen van) partijen, Healthcenter, [gedaagden] en [abc].
4.8. Het gaat hier om de vraag in welke hoedanigheid [gedaagden] bij de akte van 17 januari 2010 zijn opgetreden en de met die vraag samenhangende vraag van uitleg van die akte.
De akte van 17 januari 2010 is een onderhandse akte waarin de rechtsverhoudingen zijn vastgelegd.
4.9. De maatstaf voor de beantwoording van de vraag of [gedaagden] in dit geval al dan niet zelf als wederpartijen van [abc] bij de geldleningen moeten worden aangemerkt ontleent de rechtbank aan de in artikel 3:33 BW en artikel 3:35 BW bepaalde wilsvertrouwensleer en aan de volgende overwegingen uit arresten van de Hoge Raad:
HR 11 maart 1977, LJN AC1877, NJ 1977, 521 (kribbebijter): “dat het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam - dat wil zeggen als wederpartij van die ander - is opgetreden, afhangt van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden; dat een bevestigend antwoord op deze vraag, die van feitelijke aard is, niet wordt uitgesloten door de omstandigheid dat die ander wist dat degene met wie hij handelde, dit ten behoeve van een opdrachtgever deed;”
HR 26 juni 2009, LJN BH9284 (Wiggers/Makelaardij Sneek) rov 3.3.1: “Het antwoord op de vraag of met elkaar onderhandelende partijen een overeenkomst hebben gesloten, is ervan afhankelijk wat zij jegens elkaar hebben verklaard, en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen behoort de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden.”.
Uitleg van een geschrift waarin de verhouding tussen partijen is geregeld, kan niet alleen worden gegeven op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen ervan, maar daarbij komt het tevens aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van dat geschrift mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (artikel 3:33 en 3:35 BW; HR 13 maart 1981, LJN AG4158, NJ 1981, 635 - Haviltex). Voorts volgt uit HR 20 februari 2004, LJN AO1427; NJ 2005, 493 DSM / Fox dat bij de uitleg van een dergelijk geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben. Verder zijn bij de uitleg van belang de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan – waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden – en de overige bepalingen ervan (vgl. HR 29 juni 2007, LJN BA4909; NJ 2007, 576 - Uni-Invest; HR 19 januari 2007, LJN AZ3178; NJ 2007, 575 - Meyer Europe / Pont Meyer; HR 9 april 2010, LJN BK1610 - UPC/Land).
4.10. Bij de comparitie hebben partijen het volgende verklaard over de totstandkoming van de akte van 17 januari 2010.
Tevoren was afgesproken dat [abc] een geldlening zouden verstrekken en dat [gedaagden] tezamen 45% van de aandelen in Healthcenter zouden overdragen aan [abc]. Het concept voor die akte is opgesteld door [abc], waarschijnlijk door [F] van [B] Vervolgens is het concept aan [gedaagden] toegezonden. Over de tekst van het concept is niet onderhandeld. Vanwege Healthcenter, [gedaagde 1], [gedaagde 2] of [gedaagde 3] is geen wijziging voorgesteld. De akte is op het kantoor van notaris [G] te Oud-Beijerland door allen ondertekend, waarschijnlijk tezamen met de aandelenoverdracht die in de akte was voorzien, dus op 4 februari 2010.
Geschriften met betrekking tot de totstandkoming van de akte van 17 januari 2010 liggen niet voor. Gesteld noch gebleken is dat (één van de) partijen bij de akte van 17 januari 2010 over juridische deskundigheid beschikt, of dat bij het opstellen ervan bijstand van een of meer deskundigen is ingeroepen.
Creditline stelt dat Healthcenter en [gedaagden] de overeenkomst als één partij zijn aangegaan, omdat [abc] naast de zekerheid in de vorm van de aandelenoverdracht, extra zekerheid voor de terugbetaling van de geldlening verlangden doordat [gedaagden] naast Healthcenter aansprakelijk zouden worden. Daarom staan Healthcenter en [gedaagden] als partijen “enerzijds” in de akte van 17 januari 2010 vermeld, aldus Creditline. [gedaagden] bestrijden dat en voeren aan dat over (enige vorm van) zekerheid voor terugbetaling van de lening niet is gesproken, evenmin over hoofdelijk schuldenaarschap van [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. Volgens [gedaagden] had de aanduiding “enerzijds” bij hen en Healthcenter in de akte geen verdere betekenis dan als de vennootschap en de zittende aandeelhouders.
4.11. De overeenkomst die in de akte van 17 januari 2010 is bevestigd heeft een zakelijk karakter. In de akte zijn onder meer opgenomen een overeenkomst van geldlening tussen vennootschappen en overeenkomsten tot koop en verkoop van aandelen.
Die aard geeft aanleiding om van zwaarwegend belang te achten de taalkundige betekenis van de bewoordingen van de akte van 17 januari 2010, die deze in het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, gelezen in de context van de akte als geheel.
4.12. Bij de beschrijving van de “partijen” in de akte van 17 januari 2010 wordt onderscheid gemaakt tussen drie categorieën: A, Healthcenter, B [gedaagden] en C [abc]. Na de beschrijving van de categorieën A en B volgt het woord “enerzijds”, na de beschrijving van categorie C “anderzijds”. Gesteld noch gebleken is dat de akte van 17 januari 2010 andere aanknopingspunten bevat voor de stelling dat Healthcenter en [gedaagden] als één partij dienen te worden aangemerkt.
De artikelen 1 en 9 bevatten toezeggingen om gelden ter leen te verstrekken. In artikel 1 verklaren [abc] zich “bereid Healthcenter een lening te verstrekken maximaal groot € 300.000”. In dat artikel wordt wel Healthcenter, maar niet [gedaagden] genoemd. In artikel 9 is bepaald “Indien er meer dan € 300.000 benodigd aan liquiditeiten is dan wordt door partij B 55% en partij C 45% aan geldmiddelen overgemaakt naar de bankrekening van Healthcenter Delft B.V. om het meer benodigde te dekken.” In die bepaling nemen de “partij B”, [gedaagden] en de “partij C”, [abc] (voorwaardelijke) verbintenissen op zich ten gunste van Healthcenter als de partij die de geldmiddelen zal ontvangen. In die constellatie kunnen Healthcenter en [gedaagden] niet als één partij worden beschouwd.
In enkele andere bepalingen van de akte wordt geregeld op welke wijze de ter leen te ontvangen bedragen zullen worden aangewend. Uit die bepalingen blijkt niet dat [gedaagden] de ontvangen gelden kunnen aanwenden.
De akte van 17 januari 2010 bevat voorts regelingen over de rekening-courant verhoudingen tussen [gedaagden] (en met deze gelieerde partijen) en Healthcenter, waarbij deze als gescheiden partijen worden aangemerkt.
In de akte verkopen [gedaagden] 45% van de aandelen in Healthcenter aan [abc]; in die verhouding kunnen Healthcenter en [gedaagden] evenmin over één kam worden geschoren.
Een en ander afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat uit het enkele woordgebruik “enerzijds” en “anderzijds” bij de beschrijving van de partijen niet kan worden afgeleid dat daarom Healthcenter en [gedaagden] zich als één partij hebben gepresenteerd jegens [abc]. Dat geldt eens te meer nu [abc] de akte van 17 januari 2010 heeft opgesteld en gesteld noch gebleken is dat [gedaagden] heeft verklaard dat zij als één partij naast Healthcenter zouden optreden.
Weliswaar stelt Creditline dat [abc] naast de zekerheid in de vorm van de aandelenoverdracht, extra zekerheid voor de terugbetaling van de geldlening verlangden doordat [gedaagden] naast Healthcenter aansprakelijk zouden worden en dat daarom Healthcenter en [gedaagden] bij elkaar als “enerzijds” zijn beschreven in de akte, maar Creditline heeft geen enkele feitelijkheid gesteld waaruit kan worden afgeleid dat en op welke wijze [abc] hun verlangen naar extra zekerheid en hun bedoeling met de beschrijving als “enerzijds” aan [gedaagden] hebben kenbaar gemaakt. [gedaagden] betwisten categorisch dat van de zijde van [abc] dat verlangen en die bedoeling zijn kenbaar gemaakt. Gelet op die betwisting lag het op de weg van Creditline om daaromtrent feiten en omstandigheden te stellen, welke feitelijkheden vatbaar voor bewijslevering zouden kunnen zijn. Bij gebreke van gestelde feitelijkheden komt de rechtbank niet toe aan enige bewijsopdracht over die stelling.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat [gedaagden] in de akte van 17 januari 2010 als (een) zelfstandige (groep van) partijen moet(en) worden aangemerkt, los van Healthcenter.
4.13. [gedaagden] waren in januari 2010 de bestuurders van Healthcenter. Besloten vennootschappen worden in beginsel door hun bestuurders vertegenwoordigd (artikel 2:240 BW). Uit de aanhef en het slot van de akte van 17 januari 2010 blijkt duidelijk dat ([abc] als opsteller van die akte heeft begrepen dat) (de bestuurders van) [gedaagden] Healthcenter vertegenwoordigden. Anders dan Creditline in punt 12 van de dagvaarding stelt, vloeit uit het optreden van (de bestuurders van) [gedaagden] met aldus een dubbele pet op niet voort dat aan [gedaagden] verder gaande verbintenissen onder de overeenkomst van 17 januari 2010 kunnen worden toegerekend dan die welke henzelf betreffen.
Dat oordeel wordt niet anders indien rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat [gedaagden] in januari 2010 de enige aandeelhouders van Healthcenter waren.
4.14. Creditline stelt (in punt 2 van de dagvaarding) dat bij overeenkomst van 17 januari 2010 [abc] een lening van € 300.000,- aan [gedaagden] hebben verstrekt. [gedaagden] betwisten die stelling gemotiveerd.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen over de uitleg van de akte van 17 januari 2010, met name over de uitleg van artikel 1 daarvan (zie rov. 4.12), volgt dat in die akte niet is bepaald dat [gedaagden] valt aan te merken als geldnemende partij of als partij die dat (maximum) bedrag van [abc] te leen heeft gekregen.
4.15. Weliswaar stelt Creditline dat [abc] ook het bedrag van € 9.000,- op grond van de overeenkomst van 17 januari 2010 van [gedaagden] te vorderen heeft, maar op het verweer daartegen van [gedaagden] dat een degelijke verbintenis niet in die akte is geregeld, is Creditline niet ingegaan. Uit de hierboven in rov. 4.12 gegeven uitleg van (artikel 9 van) de akte van 17 januari 2010 volgt dat die akte deze vordering van Creditline niet kan dragen.
4.16. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat [abc] van [gedaagden] niets te vorderen hadden.
Derhalve hadden [abc] op 16 februari 2012 geen vordering op [gedaagden] aan Creditline over te dragen. Als cessionaris heeft Creditline dus niets van [gedaagden] te vorderen. Daarom laat de rechtbank de bezwaren van [gedaagden] tegen de akte van cessie in het midden.
4.17. Nu aan de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten geen andere grondslag is gelegd dan de gestelde hoofdvorderingen – die niet slagen – moet die kostenvordering het lot van de hoofdvorderingen delen.
4.18. De rechtbank zal Creditline als de in het ongelijk gestelde partij in de aan de zijde van [gedaagden] gevallen proceskosten veroordelen.
De rechtbank leest het verzoek van [gedaagden] (in punt 34 van de conclusie van antwoord) tot veroordeling van Creditline in de werkelijke kosten van verweer aan de zijde van [gedaagden] uitsluitend in de sleutel van het beroep op nietigheid van de dagvaarding en op het niet voldaan hebben aan de stelplicht. Nu uit hetgeen in rov. 4.1 tot en met 4.5 is overwogen blijkt dat de rechtbank de betreffende bezwaren van [gedaagden] niet deelt, zal bij de bepaling van het salaris van de advocaat, zoals gebruikelijk, worden uitgegaan van de forfaitaire tarieven van het Liquidatietarief.
Aan [gedaagden] komen derhalve aan vergoeding van advocatensalaris toe 2 punten in Liquidatietarief VI, derhalve € 4.000,-.
Voorts zal het griffierecht van € 3.621,- worden toegewezen.
Tegen het verzoek van [gedaagden] om de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren heeft Creditline geen verweer gevoerd.
veroordeelt eiseres in de aan de zijde van gedaagden gevallen proceskosten, tot deze uitspraak begroot op € 3.621,- aan verschotten en op € 4.000,- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voor zover het de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en uigesproken in het openbaar op 28 november 2012. 1928/1295