uitspraak van de meervoudige kamer van 25 oktober 2012 in de zaak tussen
[naam], te Rotterdam, eiser,
gemachtigde: mr. W.J. Dammingh,
de korpsbeheerder van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, verweerder,
gemachtigde: mr. M.H.E. van Veeren.
Bij besluit van 27 mei 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser vanwege zeer ernstig plichtsverzuim de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd en onmiddellijke tenuitvoerlegging van die straf bevolen.
Bij besluit van 10 oktober 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is namens verweerder ter zitting verschenen [naam], plaatsvervangend districtschef (hierna: [WH]).
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Eiser was tot aan het primaire besluit sinds 1 april 1979 in dienst van verweerder, laatstelijk als Hoofdmedewerker basispolitiezorg in de rang van brigadier/coördinator evenementen bij het district [naam district].
1.2. Op 10 augustus 2010 heeft eiser met zijn toenmalige collega, [naam] (hierna: [H]), een bezoek gebracht aan het [naam psychiatrisch centrum], waar een oud-collega van eiser, [naam] (hierna: [DB]), op dat moment verbleef in verband met psychische problemen en verslavingsproblemen. Tijdens dit bezoek heeft eiser [DB] een aantal joints overhandigd.
1.3. Naar aanleiding van een melding hierover door [H] op 18 augustus 2010 is een strafrechtelijk onderzoek tegen eiser gestart, dat heeft geduurd tot 24 januari 2011. Het Openbaar Ministerie heeft besloten eiser niet strafrechtelijk te vervolgen vanwege gebrek aan bewijs.
1.4. Op 2 maart 2011 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser, [WH], eisers leidinggevende [naam] (hierna: [V]) en personeels-managementadviseur [naam], waarbij is aangekondigd dat een disciplinair traject zal worden gestart.
1.5. Op 8 april 2011 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van zijn voornemen om hem de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag met onmiddellijke ingang op te leggen. Op 4 mei 2011 heeft eiser hierop schriftelijk en mondeling zijn zienswijze naar voren gebracht. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
1.6. Eiser is op 5 september 2011 door de Bezwaarschriftencommissie rechtspositionele besluiten politieregio Rotterdam-Rijnmond (hierna: de commissie) op zijn bezwaren gehoord. Op dezelfde datum heeft de commissie verweerder geadviseerd het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2. Op grond van artikel 76, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair worden gestraft.
Op grond van het tweede lid van dat artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Barp is ontslag één van de straffen die kunnen worden opgelegd.
Op grond van artikel 82 van het Barp wordt de straf, behalve die van schriftelijke berisping, niet ten uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij het opleggen van de straf is bevolen dat deze onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd.
3. Verweerder heeft het advies van de commissie in het geheel overgenomen en aldus aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim. De opgelegde straf kan gelet op de omstandigheden van het geval worden aangemerkt als evenredig. Eiser had niet alleen - in strijd met de door verweerder gehanteerde norm - softdrugs bij zich, maar heeft die drugs een verslavingskliniek binnengebracht en gegeven aan [DB], die daar onder behandeling was. Dit vond plaats tijdens werktijd en in uniform en daardoor in de hoedanigheid van politieambtenaar. Deze gedraging is onverenigbaar met de uitoefening van de functie van politieambtenaar. Voor zover eisers intentie in positieve zin zou kunnen worden uitgelegd, doet die niet af aan de aard en ernst van de gedraging. De lengte van het dienstverband doet, gelet op de aard en ernst van het plichtsverzuim, niet af aan de evenredigheid van de opgelegde straf. Er zijn door eiser geen feiten of omstandigheden aangevoerd als gevolg waarvan de gedraging niet of verminderd toerekenbaar zou kunnen zijn. Dat verweerder de uitkomst van het strafrechtelijk onderzoek heeft afgewacht leidt niet tot het oordeel dat verweerder eiser niet kon ontslaan, nu het voornemen tot strafoplegging ruim twee maanden na het afronden van het strafrechtelijke onderzoek kenbaar is gemaakt en deze periode voor disciplinaire besluitvorming niet onredelijk lang is, aldus verweerder.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Hij had niet de vooropgezette bedoeling - daarbij bewust gebruik makend van zijn positie als politiefunctionaris - de joints heimelijk aan [DB] te overhandigen, wetende dat het hem niet was toegestaan deze te gebruiken. Eiser wist niet precies waarom [DB] in de kliniek was opgenomen. Voorts benadrukt eiser dat het slechts om een geringe hoeveelheid cannabis ging, in ieder geval minder dan de zogenaamde gedooghoeveelheid. Het is onduidelijk wat in de eerste twee maanden na de melding van [H] op 18 augustus 2010 is gebeurd. Daarnaast heeft het na het afronden van het strafrechtelijk onderzoek nog tweeënhalve maand geduurd voordat het ontslagvoornemen werd uitgebracht, zonder dat duidelijk is welke handelingen in die periode zijn verricht. Het onvoorwaardelijk strafontslag is onevenredig, zeker afgezet tegen de duur van het dienstverband en de beperkte mogelijkheden van eiser op de arbeidsmarkt, aldus eiser.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1. De rechtbank stelt voorop dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat het [naam psychiatrisch centrum] niet dient te worden aangemerkt als een verslavingskliniek, maar als een psychiatrische kliniek. De rechtbank zal in het navolgende dan ook niet langer spreken van “de verslavingskliniek”, maar van “de kliniek”.
5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het handelen van eiser zeer ernstig plichtsverzuim oplevert, dat het gepleegde plichtsverzuim aan eiser kan worden toegerekend en dat verweerder in beginsel bevoegd was eiser disciplinair te bestraffen.
5.3. Partijen zijn slechts verdeeld over de vraag of de opgelegde straf evenredig is aan de aard en ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Of in dit geval onvoorwaardelijk ontslag evenredig is, zal de rechtbank bezien aan de hand van een aantal hieronder te benoemen criteria.
5.3.1. Met betrekking tot de aard en ernst van het gepleegde plichtsverzuim heeft verweerder eiser zwaar mogen aanrekenen dat hij softdrugs in zijn bureaulade heeft bewaard en niet ter vernietiging heeft aangemeld, die drugs in de kliniek heeft gebracht en heeft gegeven aan oud-collega [DB], die daar onder behandeling was, en dit plaatsvond onder werktijd en in uniform.
De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking hetgeen eiser blijkens de stukken van het strafrechtelijk onderzoek heeft verklaard, te weten dat [DB] behoorlijk gewelddadig kan zijn als hij gedronken heeft of een joint op heeft (pagina 031) en dat [DB], voor zover eiser weet, verslaafd is aan alcohol en het roken van joints (pagina 033).
Het door eiser gepleegde plichtsverzuim rechtvaardigt doorgaans de straf van onvoorwaardelijk ontslag.
5.3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser zich slechts één keer schuldig heeft gemaakt aan het bedoelde plichtsverzuim en dat aldus geen sprake is van een aaneenschakeling van ontoelaatbaar gedrag. Van een strafverzwarende omstandigheid is in zoverre geen sprake.
5.3.3. Ten aanzien van de staat van dienst van eiser stelt de rechtbank vast dat eiser in 2007 is beschuldigd van het lekken van informatie, maar dat niet in geschil is dat dit niet heeft geleid tot het opleggen van een disciplinaire straf. Ook in zoverre is van een strafverzwarende omstandigheid geen sprake.
5.3.4. Met betrekking tot de houding van eiser ten aanzien van de onjuistheid van zijn gedrag kan niet anders gezegd worden dan dat eiser ruiterlijk en van meet af aan heeft erkend dat hij onjuist heeft gehandeld en de volle verantwoordelijkheid voor zijn handelen op zich heeft genomen. Gelet hierop is van een strafverzwarende omstandigheid ook in zoverre geen sprake.
5.3.5. Van een politieambtenaar mag, gezien zijn voorbeeldfunctie, worden verwacht dat hij zichzelf niet in een positie brengt waarin zijn persoonlijke integriteit dan wel de integriteit van het korps ter discussie komt te staan. Ook in dit verband heeft verweerder eiser kunnen aanrekenen dat hij het plichtsverzuim heeft gepleegd onder werktijd en in uniform. Tevens is relevant dat verweerder de kliniek op de hoogte heeft moeten stellen van de handelwijze van eiser, hetgeen het aanzien van het korps heeft geschaad. De rechtbank merkt dit aan als een strafverzwarende omstandigheid. De rechtbank kent hierbij niet veel gewicht toe aan de omstandigheid dat bij de verweten gedragingen een jongere collega aanwezig was. Verweerder dicht eiser ten opzichte van die collega een coachende rol toe, maar niet is gebleken dat de werkrelatie tussen eiser en bedoelde collega iets anders inhield dan een normale collegiale samenwerking.
5.3.6. Tegenover het voorgaande staat dat niet, althans onvoldoende is gebleken dat er bij het in de kliniek brengen van de joints sprake is geweest van opzettelijk handelen, in die zin dat eiser zich bewust is geweest van de (mate van) onjuistheid van zijn handelen en de ernst daarvan, en dat niet is gebleken dat het handelen van eiser gericht was op eigen gewin of gebruik. Ook verweerder gaat daar niet van uit, zo begrijpt de rechtbank. In zoverre lijkt het beleid van verweerder - genaamd “Drugsgebruik door politiemedewerkers” en inhoudende een zero tolerance-beleid ten aanzien van bezit en gebruik van drugs - niet te zijn toegeschreven op de situatie waarin eiser zich bevond en zijn beweegredenen om het plichtsverzuim te plegen. De rechtbank is van oordeel dat het vorenstaande voornoemde strafverzwarende omstandigheid van de voorbeeldfunctie mitigeert. Aan de vraag naar de betekenis van de hoeveelheid cannabis die de bewuste joints bevatten, komt de rechtbank gezien het vorenstaande niet toe.
5.3.7. Eiser was ten tijde van het primaire besluit ruim 55 jaar oud en was op het moment van het plegen van het plichtsverzuim ongeveer 31 jaar bij verweerder in dienst. Zijn betoog dat hij verminderde kansen heeft op de arbeidsmarkt, komt de rechtbank niet als onjuist voor. Voorts is de duur van zijn dienstverband een omstandigheid die verweerder in het voordeel van eiser had dienen mee te wegen. Het bestreden besluit geeft hier echter geen blijk van. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze beide omstandigheden als strafverlichtende omstandigheden moeten worden aangemerkt.
5.3.8. Ten aanzien van de duur van het onderzoek als strafverlichtende omstandigheid, oordeelt de rechtbank als volgt.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het korps herhaaldelijk bij het Openbaar Ministerie heeft aangedrongen op snelle besluitvorming en dat de uitkomst van het strafrechtelijke onderzoek is afgewacht, omdat verweerder eiser niet in de positie wilde brengen waarin hij in het kader van het disciplinaire onderzoek iets zou verklaren dat hem in het strafrechtelijke onderzoek in de problemen zou brengen. De rechtbank acht deze handelwijze van verweerder niet onzorgvuldig of onrechtmatig, mede gelet op de betrekkelijk geringe omvang van de hierdoor ontstane vertraging.
In het verlengde daarvan kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend aan de tijd die is verstreken tussen de melding door [H] op 18 augustus 2010 en het daadwerkelijke opstarten van het strafrechtelijke onderzoek, te weten met het getuigenverhoor van [V] op 21 oktober 2010, nu dit buiten de invloedssfeer van verweerder valt.
Voorts heeft verweerder ter zitting aangegeven dat de toestemming om een disciplinair traject te starten in februari 2011 is gegeven. Vervolgens heeft verweerder tussen 2 maart 2011 en 27 mei 2011 de verschillende stappen van dat traject met eiser doorlopen. De duur van dit onderzoek acht de rechtbank niet onredelijk lang en kan dus niet als strafverlichtende omstandigheid worden aangemerkt.
5.4. Al het vorenstaande in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich weliswaar op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser het vertrouwen dat de korpsbeheerder in hem moest kunnen stellen ernstig heeft beschaamd en ook afbreuk heeft gedaan aan het beeld van een betrouwbaar en integer politiekorps waar het publiek op mag rekenen, doch dat de gekozen disciplinaire straf als onevenredig moet worden aangemerkt aan het gepleegde plichtsverzuim. Niet valt in te zien dat uitsluitend door een onvoorwaardelijk strafontslag voldoende recht kan worden gedaan aan het belang van het aanzien en de reputatie van de politieorganisatie dan wel van een goed functioneren daarvan. Met het oog op de zwaarwegende financiële en sociale belangen van eiser en gelet op de hiervoor genoemde bijzondere omstandigheden aan de zijde van eiser, diende verweerder een minder verstrekkende sanctie in overweging te nemen.
5.5. Het beroep is derhalve gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit,
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak,
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 152,- vergoedt,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Vogtschmidt, voorzitter, en mr. A. van ’t Laar en mr. R.J.A.M. Cooijmans, leden, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.