ECLI:NL:RBROT:2012:BY3754

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
389084 / HA ZA 11-2015
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mediation en schadevergoeding in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen een eiser, een RA accountant, en meerdere gedaagden, waaronder een mediator en een maatschap van accountants, in het kader van een echtscheidingsprocedure. De eiser had in 2009 een mondelinge overeenkomst gesloten met de mediator voor mediationdiensten in de echtscheiding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mediator, ondanks het ontbreken van een tegenprestatie, gehouden was om deskundig en zorgvuldig te handelen. De eiser vorderde schadevergoeding van de gedaagden, omdat hij meende dat de mediator tekort was geschoten in zijn verplichtingen, wat leidde tot onnodige kosten en emotionele schade. De rechtbank heeft de feiten en het verloop van de procedure uitvoerig besproken, inclusief eerdere uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage over alimentatie. De rechtbank concludeerde dat de mediator niet voldoende had geïnformeerd over de gevolgen van de tijdelijke verhoging van het inkomen van de eiser en dat hij had moeten anticiperen op de tijdelijkheid van dit inkomen. De rechtbank heeft de vordering van de eiser gedeeltelijk toegewezen, waarbij de gedaagden zijn veroordeeld tot betaling van € 2.500,- aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering in reconventie van de gedaagden is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 389084 / HA ZA 11-2015
Vonnis van 12 september 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te Zoetermeer,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.Y.M. Renken te Leiden,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te Rotterdam,
2. maatschap naar burgerlijk recht
[gedaagde 2],
gevestigd te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. V. Bakker te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 februari 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 13 april 2012
- de conclusie van antwoord in reconventie.
- de brieven van de zijde van [gedaagden] van 1 en 7 mei 2012
- de brief van de zijde van [eiser] van 3 mei 2012
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. Naar aanleiding van de omtrent het proces-verbaal van comparitie in de brieven van 1, 3 en 7 mei gemaakte opmerkingen zal de rechtbank dit als volgt gewijzigd lezen. Op pagina 2 wordt aan de vierde alinea toegevoegd: “Ik heb begrepen dat [X] aan [Y] heeft gevraagd om niet te kijken naar de berekening.” Op pagina 3 wordt aan de derde alinea toegevoegd: “Ik heb in reactie op de berekening van [X] gewezen op de tijdelijkheid van mijn inkomen, toen werd gezegd dat dit het was.” en: “Toen ik contact had gekregen met [Y] zei hij mij dat wat [X] in het convenant had gezet nietig zou zijn.” Op pagina 4 wordt in de tweede alinea “Zwolle” door “Den Haag” vervangen. Op pagina 4 wordt na de vierde alinea toegevoegd: “[X] geeft aan weinig te zien in het beproeven van een schikking.”
2. De feiten
2.1. [eiser], van beroep RA accountant, is gehuwd geweest m[Z]. Ter regeling hun echtscheiding hebben zij zich in april 2009 gewend tot gedaagde sub 1 (hierna: [X]), die zijn beroep van AA accountant uitoefent via gedaagde sub 3, die als compagnon deelneemt in gedaagde sub 2 (hierna: SLK).
2.2. [eiser] heeft met SLK een mondelinge overeenkomst gesloten tot mediation door [X] in de echtscheidingsprocedure (hierna: de overeenkomst). Partijen zijn ter comparitie overeengekomen dat indien de vordering (deels) zou worden toewezen, SLK de te veroordelen partij dient te zijn.
2.3. Ter uitvoering van de overeenkomst hebben op 5 en 28 mei 2009 bijeenkomsten plaatsgevonden van [eiser], [Z] en [X]. Naar aanleiding van het aldaar besprokene heeft [X] een berekening gemaakt van de door [eiser] te betalen alimentatie.
2.4. Op 4 juni 2009 hebben [eiser] en [Z] een door [X] opgesteld echtscheidingsconvenant ondertekend. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
“De man verstrekt aan de vrouw, ingaande 1 juni 2009, een partneralimentatie van EUR 5.737 bruto per maand…”
2.5. Op 27 juni 2011 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage de echtscheiding tussen [eiser] en [Z] uitgesproken en de alimentatie als volgt vastgesteld in de alimentatiebeschikking:
“De rechtbank - met wijziging in zoverre van het echtscheidingsconvenant van 4 juni 2009-: (…) bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen voorlopige partneralimentatie van 1 januari 2011 tot de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op € 2.085,- per maand (…)”
en in de scheidingsbeschikking:
“De rechtbank - met wijziging in zoverre van het echtscheidingsconvenant van 4 juni 2009 -: (…) bepaalt dat de man met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand partneralimentatie aan de vrouw dient te betalen van
€ 2.085,- per maand (…)
veroordeelt de man tot betaling aan vrouw van een bedrag van € 27.359,22 betreffende de over de periode januari 2010 tot en met mei 2011 achterstallige betaling van de kinder- en partneralimentatie;”
2.6. Aan deze laatste beslissing heeft de rechtbank ’s-Gravenhage onder meer ten grondslag gelegd dat [eiser] gehouden was om tot januari 2011 maandelijks het in het convenant vastgestelde bedrag van € 5.737,- aan partneralimentatie te betalen. Daarbij heeft de ’s-Gravenhage rechtbank verwezen naar overwegingen in de alimentatiebeschikking welke - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende inhouden:
- In 2008 verdiende [eiser] € 108.099,- bruto per jaar.
- [eiser] heeft van 1 januari 2009 tot 1 januari 2011 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gehad waarmee hij een inkomen genereerde van € 155.000,- per jaar alsmede een onkostenvergoeding van € 25.000,- per jaar. Dit is een fors hoger inkomen dan dat van vóór 1 januari 2009.
- Na 1 januari 2011 verdient [eiser] circa € 125.000,- bruto per jaar.
- Het was voor beide partijen duidelijk dat [eiser] het hogere inkomen alleen in 2009 en 2010 zou ontvangen.
- Er is derhalve sprake van een rechtens relevante wijzing van omstandigheden die noopt tot herbeoordeling van de overeenkomen partneralimentatie.
2.7. [eiser] heeft op 9 september 2010 een klaagschrift tegen [X] ingediend bij de Klachtencommissie NIVRA-NOvAA. De klacht dat [X] niet deskundig is opgetreden als mediator is op 4 april 2011 gegrond verklaard. Daartoe heeft de Klachtencommissie onder meer het volgende overwogen:
“De klachtencommissie is van oordeel dat het feit dat klager tijdelijk een substantieel hoger inkomen genoot voor verweerder aanleiding had moeten zijn hierover uitvoerig met partijen te overleggen. Het had op de weg van verweerder gelegen om aan klager en zijn toenmalige echtgenote verschillende berekeningen voor te leggen en te bespreken. Denkbaar was bijvoorbeeld geweest dat verweerder ook een berekening had gemaakt uitgaande van het gemiddelde inkomen over de laatste jaren voorafgaande aan de echtscheiding.
Bovendien had het naar de mening van de klachtencommissie op de weg van verweerder gelegen om uitvoeriger stil te staan bij de gevolgen van de keuze om het tijdelijk hogere inkomen te hanteren. In dat kader had verweerder partijen bijvoorbeeld kunnen adviseren om een bepaling in het convenant op te nemen anticiperend op het aflopende karakter van het hogere inkomen.
Op grond van de haar ter beschikking staande stukken komt de klachtencommissie tot de conclusie dat verweerder partijen onvoldoende heeft geïnformeerd over de verschillende mogelijke uitgangspunten bij het berekenen van de alimentatie. Ook komt de klachtencommissie op grond van de haar ter beschikking staande informatie tot de conclusie dat verweerder partijen onvoldoende heeft geïnformeerd over mogelijkheden te anticiperen op de tijdelijkheid van het hogere inkomen.
De klachtencommissie is van mening dat verweerder hiermee bij het uitvoeren van de werkzaamheden in het kader van de mediation onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld en daarmee het fundamenteel beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid zoals neergelegd in de Verordening gedragscode heeft geschonden.”
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiser] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 181.946,--, vermeerderd met rente en kosten. Deze vordering is als volgt opgebouwd:
a) € 17.500,00 aan gemaakte en nog te maken advocatenkosten voor een onnodige echtscheidingsprocedure bij de rechtbank;
b) € 65.670,40 aan teveel betaalde partneralimentatie;
c) € 82.236,- aan nadeel doordat de wettelijke alimentatietermijn is gaan lopen per 1 juli 2011 (datum echtscheiding) in plaats van per 4 juni 2009 (datum ondertekening convenant)
d) € 15.540,- aan emotionele schade.
3.2. [gedaagden] voert verweer. Hij stelt daartoe kortweg dat bij de berekening van de alimentatie terecht is uitgegaan van het op dat moment door [eiser] genoten inkomen en dat [eiser] voorts als registeraccountant de berekening en uitgangspunten volledig begreep. Voorts heeft [eiser] nimmer laten blijken het convenant eigenlijk niet te willen ondertekenen.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [gedaagden] heeft ter comparitie verklaard dat, nu het door [eiser] gelegde beslag geen doel heeft getroffen, de reconventionele eis geen bespreking behoeft.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. De rechtbank wenst voorop te stellen dat, nu vaststaat dat tussen [eiser] en SLK sprake is van een overeenkomst op grond waarvan [X] gehouden was mediationdiensten te verlenen aan [eiser] en [Z], de omstandigheid dat geen tegenprestatie door laatstgenoemden jegens SLK was overeengekomen, niet afdoet aan de gehoudenheid van [X] om als deskundig en zorgvuldig mediator te handelen. Het was [X] immers duidelijk welke belangen voor [eiser] en [Z] met het opstellen van het scheidingsconvenant gemoeid waren. Zou hij op enig moment voornemens zijn geweest niet (meer) als deskundig en zorgvuldig mediator te handelen, dan had het op zijn weg gelegen partijen daaromtrent te informeren, zodat zij ervoor konden kiezen hun belangen in andere handen te leggen. Aan de maatstaf van het handelen als deskundig en zorgvuldig mediator dient derhalve te worden getoetst of SLK is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.
4.2. [eiser] stelt - met verwijzing naar de beslissing van de Klachtencommissie - dat [X], wetende van de tijdelijkheid van zijn arbeidsovereenkomst en het daarmee samenhangende verhoogde arbeidsinkomen, meerdere alternatieve alimentatieberekeningen aan hem en [Z] had moeten voorleggen. SLK meent dat het inkomen van [eiser] in 2009 niet uitzonderlijk hoog was en stelt voorts dat [eiser] op de vraag van [X] of de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd, niet bevestigend heeft geantwoord. Ten slotte is [eiser] gewezen op de mogelijkheid tot wijziging van de alimentatie indien de hoogte van het inkomen mocht wijzigen.
4.3. SLK heeft het oordeel van de klachtencommissie inhoudelijk niet weersproken. De rechtbank acht de Klachtencommissie bij uitstek deskundig ten aanzien van de vaststelling van hetgeen van een deskundig en zorgvuldig handelend accountant in de rol van mediator verwacht mag worden en neemt haar onder 2.7 gegeven oordeel over en maakt het tot het hare.
4.4. De door SLK aangevoerde omstandigheden maken dit niet anders. Ten opzichte van het over 2008 door [eiser] ontvangen inkomen van circa € 108.000,- vormt een inkomen van € 180.000,- over de jaren daarna immers een - ook voor berekening van alimentatie - significante toename, zoals ook de Klachtencommissie heeft vastgesteld.
Ook al zou [eiser] niet bevestigend hebben geantwoord op de vraag van [X] of de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd, dan nog is sprake van een situatie die niet gelijkgesteld kan worden met die waarin [X] er van uit mocht gaan dat [eiser] het hogere inkomen ook nog enige tijd na 2010 zou ontvangen. [X] was immers bekend met de tijdelijkheid van de arbeidsovereenkomst en zonder nadere feiten en omstandigheden - die hij niet gesteld heeft - kon hij op grond van dit eventuele niet bevestigende antwoord niet zonder meer aannemen dat de situatie van het hogere inkomen zou blijven voortduren. Alleen in laatstgenoemd geval kan het geval zich voordoen dat een deskundig en zorgvuldig handelend accountant achterwege mag laten zijn cliënt te informeren op een wijze zoals door de Klachtencommissie geformuleerd.
Dat [X] [eiser] heeft gewezen op de mogelijkheid tot wijziging van de alimentatie indien de hoogte van zijn inkomen zou wijzigen laat eveneens onverlet dat [X] zijn verplichtingen als mediator in de fase van vaststelling van de alimentatie niet is nagekomen.
4.5. De rechtbank wenst er nog op te wijzen dat [eiser] als register-accountant geacht wordt zelf ook enige deskundigheid op financieel gebied te hebben, maar dat dat niet afdoet aan de verplichtingen van degene die hij als mediator heeft ingeschakeld. Bovendien is sprake van een vrij specifieke materie en brengt betrokkenheid in een echtscheiding per definitie een persoonlijke betrokkenheid met zich die het professioneel oordeel zal vertroebelen. [X] had zich daar rekenschap van moeten geven.
4.6. Gezien het hiervoor overwogene is SLK op grond van het bepaalde in artikel 6:74, eerste lid BW verplicht de schade die [eiser] door de vastgestelde tekortkoming lijdt, te vergoeden. De rechtbank zal hierna de onder 3.1 opgesomde posten behandelen.
4.7. Onder a) vordert [eiser] gemaakte en nog te maken advocaatkosten in verband met onnodige inhoudelijke behandeling van de echtscheidingsprocedure bij de rechtbank ‘s Gravenhage. SLK stelt dat de schade op dit punt niet is onderbouwd. Voorts stelt SLK dat de vordering op dit punt alleen ziet op kosten voor de echtscheidingsprocedure, en dat die sowieso nog plaats diende te vinden. Ten slotte stelt SLK dat [eiser] zich - naar de rechtbank begrijpt: zonder goede gronden - heeft willen onttrekken aan de tijdens de mediation bereikte overeenstemming.
4.8. Beginnend met dit laatste kan, gezien de reeds vastgestelde tekortkoming aan de zijde van SLK, in redelijkheid niet worden volgehouden dat [eiser] zich zonder goede gronden heeft verzet tegen de in het convenant vastgestelde partneralimentatie. De rechtbank ’s Gravenhage heeft immers met ingang van het lagere inkomen van [eiser] de door hem te betalen partneralimentatie aanzienlijk verlaagd.
Met de stelling van SLK dat de echtscheidingsprocedure sowieso nog plaats diende te vinden miskent zij dat vergoeding wordt gevraagd van advocatenkosten ten gevolge van onnodige inhoudelijke behandeling van die procedure. Daarover heeft de rechtbank in voorgaande alinea reeds een standpunt ingenomen.
Dat de schade niet is onderbouwd is echter wel juist. [eiser] heeft op de desbetreffende stelling van SLK niet meer gereageerd. Nu voorts geen sprake is van zelfs maar een begin van enige onderbouwing ziet de rechtbank geen aanleiding [eiser] alsnog daartoe in staat te stellen. Dat wel aannemelijk is dat [eiser] voor onderhavige inhoudelijke procedure meer advocatenkosten heeft moeten maken dan nodig zou zijn geweest dan voor een standaard gezamenlijk verzoek met een volledig convenant is echter wel aannemelijk en ook door SLK niet betwist. De rechtbank zal die schade ex aequo et bono vaststelen op € 2.500,--.
4.9. Onder b) vordert [eiser] - zo meent de rechtbank de zeer summier toegelichte berekening te moeten begrijpen - het verschil over de jaren 2009 en 2010 tussen de bij het convenant overeengekomen alimentatie en de door de rechtbank ’s Gravenhage in de alimentatiebeschikking vastgestelde behoefte van de vrouw. Nog ervan afgezien dat dit laatste niet op één lijn kan worden gesteld met een met terugwerkende kracht vastgesteld alimentatiebedrag, heeft [eiser], zo stelt SLK terecht, op geen enkele wijze zijn - impliciete - stelling onderbouwd dat de in het convenant overeengekomen alimentatieverplichting ten aanzien van de jaren waarin hij wel een hoog inkomen genoot, te hoog zou zijn.
4.10. Aan het onder c) gevorderde bedrag ligt - zo begrijpt de rechtbank - de volgende gedachte ten grondslag. [eiser] mocht er van uitgaan dat de wettelijke alimentatietermijn zou gaan lopen vanaf 4 juni 2009. Doordat het convenant later op onjuiste gronden tot stand bleek te zijn gekomen, is deze termijn pas gaan lopen vanaf 1 juli 2011, de datum van de echtscheiding. Hierdoor heeft [eiser] een bedrag van € 25.500,-- extra betaald aan pensioen, koopsom en risicopremie. Voorts dient hij twee jaar langer partneralimentatie te betalen. SLK heeft een en ander betwist.
4.11. [eiser] heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat hij het bedrag van € 25.500,-- diende te betalen, noch dat zulks het gevolg zou zijn van de tekortkoming van SLK. Daarnaast staat nog geenszins vast dat hij de inmiddels vastgestelde alimentatie gedurende de gehele looptijd van de alimentatiebetalingsverplichting dient te betalen, noch dat zulks het gevolg zou zijn van de tekortkoming van SLK.
4.12. De door [eiser] gestelde emotionele schade - die door SLK wordt betwist - is door hem op geen enkele wijze onderbouwd, terwijl het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt om de aanwezigheid van dergelijke schade te kunnen veronderstellen.
4.13. De vorderingen tegen gedaagden sub 1 en 3 liggen gezien het overwogenen in 2.2 voor toewijzing gereed. Gezien het overige hiervoor overwogene zal de vordering tegen gedaagde sub 2 tot een bedrag van € 2.500,-- worden toegewezen, en voor het overige worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
4.14. Nu partijen over en weer op enige punten in het ongelijk worden gesteld, zullen tussen hen de proceskosten worden verdeeld, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
4.15. De rechtbank zal de vordering in reconventie afwijzen.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
veroordeelt de maatschap naar burgerlijk recht [X], [Z] & [A] Accountants om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen het bedrag van € 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 Burgerlijk Wetboek vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der voldoening;
wijst af het meer of anders gevorderde.
in reconventie
wijst de vordering af
in conventie en in reconventie
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. van den Hurk en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2012.
[427/2009]