ECLI:NL:RBROT:2012:BY3315

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1295246
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake dwaling en ontbinding van overeenkomsten tussen T-Mobile en gedaagde

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 augustus 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door BSR Incasso & Gerechtsdeurwaarders, en gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M.M. de Jonge. De kern van het geschil betreft twee overeenkomsten die gedaagde met T-Mobile heeft gesloten. Gedaagde stelt dat deze overeenkomsten tot stand zijn gekomen onder invloed van dwaling, en verzoekt om vernietiging van de overeenkomsten op basis van artikel 6:228 BW. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat gedaagde zijn verweer onvoldoende heeft onderbouwd. Gedaagde heeft enkel gesteld dat hij heeft gedwaald, zonder dit te onderbouwen met feiten of omstandigheden. Hierdoor wordt zijn verweer verworpen.

De kantonrechter heeft verder overwogen dat de overeenkomsten tussen gedaagde en T-Mobile rechtsgeldig tot stand zijn gekomen, en dat gedaagde zijn verplichtingen uit deze overeenkomsten niet is nagekomen. De vordering van eiseres betreft de betaling van abonnements- en gesprekskosten, die gedaagde onbetaald heeft gelaten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde, als gevolg van zijn tekortkoming, verplicht is om de schade te vergoeden die T-Mobile heeft geleden door de ontbinding van de overeenkomsten. De schadevergoeding is vastgesteld op een totaalbedrag van € 607,62, inclusief wettelijke rente.

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat gedaagde in de proceskosten wordt veroordeeld, omdat hij grotendeels in het ongelijk is gesteld. De uitspraak is gedaan in het kader van een procedure die is gestart na een tussenvonnis van 27 april 2012, waarin een comparitie van partijen is gelast. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten, die zijn afgewezen omdat deze niet voldoende waren onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [ vestigingsplaats],
eiseres,
gemachtigde: BSR Incasso & Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.M. de Jonge.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiseres]” en “[gedaagde]”.
1. Het verdere verloop van het proces
1.1 Het verdere verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:
• het tussenvonnis van 27 april 2012 waarin de kantonrechter een comparitie van partijen heeft gelast;
• de voorafgaand aan de comparitie van partijen door [eiseres] in het geding gebrachte stukken;
• het proces-verbaal van de op 12 juni 2012 gehouden comparitie van partijen.
1.2 De uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling van de vordering
2.1 Aangesloten wordt bij hetgeen in het tussenvonnis van 27 april 2012 is overwogen en beslist.
2.2 De vordering van [eiseres] behelst abonnements- en gesprekskosten voor twee overeenkomsten, namelijk het abonnement met nummer 06-41263183 en het abonnement met nummer [x]. Deze abonnementen zullen hierna afzonderlijk worden behandeld.
Het abonnement met nummer 06-41263183
2.3 Ten aanzien van dit abonnement is in het voornoemde tussenvonnis reeds vastgesteld dat [gedaagde] het bestaan van de bewuste overeenkomst tussen hem en T-Mobile heeft erkend.
2.4 [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij heeft gedwaald ten aanzien van de inhoud van de overeenkomst. Op grond van artikel 6:228 BW geldt in beginsel dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is indien de dwaling, toegespitst op het onderhavige geval, te wijten is aan een inlichting van T-Mobile dan wel aan schending van de mededelingsplicht door T-Mobile.
2.5 Voor een geslaagd beroep op dwaling dient eerst beoordeeld te worden of [gedaagde] een onjuiste voorstelling van zaken had. Of hiervan sprake is geweest kan echter niet worden beoordeeld, nu [gedaagde] zijn verweer op dit punt in het geheel niet heeft onderbouwd aan de hand van feiten of omstandigheden. [gedaagde] heeft immers volstaan met de blote stelling dat hij heeft gedwaald ten aanzien van de inhoud van de overeenkomst. Het verweer van [gedaagde] op dit punt wordt daarom als onvoldoende onderbouwd verworpen.
2.6 Hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd met betrekking tot de algemene voorwaarden zal buiten beschouwing worden gelaten daar [eiseres] haar vordering gestoeld heeft op de overeenkomst en de wet (o.a. artikel 6:277 lid 1 BW) en niet op de algemene voorwaarden van T-Mobile.
2.7 [gedaagde] heeft verder aangevoerd dat de overeenkomst tussen hem en T-Mobile gekwalificeerd dient te worden als een krediettransactie in de zin van artikel 1 a sub 2 Wck. De kantonrechter overweegt daartoe dat een overeenkomst als de onderhavige primair een overeenkomst tot levering van diensten betreft. In hoofdzaak gaat het immers om de levering van telefoondiensten. Het verstrekken van een telefoontoestel, waarvan de kosten zijn verdisconteerd in de abonnementsprijs, is daar onderdeel van. Wellicht kan gezegd worden dat men hiermee de van het abonnement onderdeel uitmakende mobiele telefoon in delen betaalt, immers een abonnement wordt afgesloten voor een minimumduur van 12 maanden of 24 maanden. De kantonrechter is echter van oordeel dat het hier geen zuiver goederenkrediet betreft gericht op de aankoop van een telefoon om die vervolgens in termijnen af te betalen. Ook in de wetsgeschiedenis zijn daarvoor geen aanknopingspunten te vinden. Daargelaten de vraag of T-Mobile aangemerkt kan worden als kredietverstrekker in de zin van de Wck. Dit verweer van [gedaagde] faalt derhalve.
Het abonnement met nummer [x]
2.8 Ten aanzien van dit abonnement is in het voornoemde tussenvonnis overwogen dat het op de weg van [eiseres] ligt om het bestaan van de overeenkomst die hierop betrekking heeft aan te tonen. Voor de hand ligt dat [eiseres] het desbetreffende contract in het geding brengt. Tijdens de comparitie van partijen heeft [eiseres] echter verklaard niet over het contract te beschikken. [eiseres] heeft het contract dan ook niet in het geding gebracht. Niettemin kan ook zonder de schriftelijke overeenkomst de conclusie worden getrokken dat een overeenkomst tussen [gedaagde] en T-Mobile tot stand is gekomen. Immers, [eiseres] heeft tijdens de comparitie van partijen gesteld dat [gedaagde] de abonnementskosten een korte periode heeft voldaan. [gedaagde], dan wel zijn gemachtigde nu [gedaagde] niet aanwezig was tijdens de comparitie, heeft dit niet weersproken zodat voldoende vast staat dat [gedaagde] de abonnementskosten enige tijd heeft voldaan. Dit strookt echter niet met de betwisting door [gedaagde] van het bestaan van deze overeenkomst. Betaling van een bedrag veronderstelt immers de verplichting daartoe op grond van een rechtsverhouding/overeenkomst. [gedaagde] heeft, hoewel het op zijn weg had gelegen, geen afdoende verklaring hiervoor gegeven. Voorts heeft [gedaagde] zijn verweer dat de overeenkomst niet is aangegaan onder de door [eiseres] gestelde condities, waaronder de duur van 24 maanden alsook de maandelijkse abonnementstermijn van € 20,00 onvoldoende onderbouwd. Gelet op het voorgaande en de overgelegde producties, is de totstandkoming van de overeenkomst die betrekking heeft op het abonnement met nummer [x] onder de door [eiseres] gestelde condities voldoende komen vast te staan.
2.9 Ten aanzien van hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd over de algemene voorwaarden en de kwalificatie van de overeenkomst is hetgeen reeds is overwogen in ro 2.6 en 2.7 van overeenkomstige toepassing.
2.10 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de conclusie dat het verweer van [gedaagde] geen stand houdt, zodat tussen T-Mobile en [gedaagde] rechtsgeldig twee overeenkomsten tot stand zijn gekomen waaruit over en weer voor partijen rechten en verplichtingen voortvloeien. [eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde] zijn verplichting tot betaling van de maandelijkse abonnementstermijnen niet is nakomen. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij de facturen die betrekking hebben op de abonnements- en gesprekskosten onbetaald heeft gelaten.
2.11 De facturen van 2 augustus 2010 ad € 29,95, 31 augustus ad € 29,95, 30 september 2010 ad € 44,95 en 1 november 2010 ad € 29,95 terzake het abonnement met nummer 06-41263183 alsook de facturen van 2 augustus 2010 ad € 20,00, 31 augustus 2010 ad € 20,00, 30 september 2010 ad € 35,00 en 1 november 2010 ad € 20,00 terzake het abonnement met nummer [x] liggen dan ook voor toewijzing gereed, en bedragen tezamen
€ 229,80.
2.12 Met betrekking tot de facturen van 11 november 2010 ad € 351,09 respectievelijk
€ 358,76 (zijnde de resterende abonnementstermijnen) overweegt de kantonrechter als volgt. [gedaagde] betwist dat de overeenkomsten die betrekking hebben op deze abonnementen zijn ontbonden. Het verweer van [gedaagde] komt er kort gezegd op neer dat niet is voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 6:267 BW. De kantonrechter begrijpt dit verweer niet omdat in geval de overeenkomsten niet ontbonden zouden zijn, [gedaagde] tot volledige nakoming gehouden zou zijn, hetgeen tot een hogere veroordeling leidt dan in het door [eiseres] voorgestane geval. Hoewel [eiseres] geen brief gericht aan [gedaagde] heeft overgelegd waaruit blijkt dat T-Mobile de overeenkomst met hem ontbindt, blijkt uit de facturen van 11 november 2011 dat T-Mobile de resterende abonnementstermijnen bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht. Uit deze facturen en de omschrijving “resterende kosten abonnement” kan met enige welwillendheid afgeleid worden dat T-Mobile jegens [gedaagde] heeft laten weten de overeenkomsten met hem niet langer in stand te willen houden, zodat aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 6:267 BW in zoverre is voldaan. Voorts overweegt de kantonrechter dat [gedaagde] zijn verweer dat de overeenkomst per 4 november 2010 op zijn initiatief is beëindigd op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt, zodat hieraan voorbij wordt gegaan. De slotsom is dan ook dat T-Mobile de overeenkomsten met [gedaagde] rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden.
2.13 Nu de voortijdige ontbinding het gevolg is van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde], is [gedaagde] ingevolge artikel 6:277 verplicht haar schuldeiser de schade te vergoeden die deze lijdt doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van de onderhavige overeenkomsten plaatsvindt.
2.14 Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding dient dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin zij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven.
2.15 De kantonrechter acht het restantbedrag bestaande uit de resterende abonnementstermijnen ad € 351,09 respectievelijk € 358,76 niet gelijk aan de door de ontbinding geleden schade, nu [gedaagde] in het geheel geen gebruik gemaakt heeft van de diensten van T-Mobile na ontbinding van de overeenkomsten en T-Mobile bovendien besparingen heeft genoten nu zij geen diensten aan [gedaagde] heeft hoeven aan te bieden.
2.16 Een nauwkeurige vaststelling van de feitelijk geleden schade is in het onderhavige geval echter niet mogelijk nu relevante informatie, met betrekking tot de door T-Mobile als gevolg van de ontbinding van de overeenkomsten bespaarde kosten en de waarde van de verstrekte telefoons, ontbreekt. Ingevolge artikel 6:97 BW kan de kantonrechter in dit geval de geleden schade schatten. Hierbij wordt aanknoping gezocht bij de conclusies van de landelijke werkgroep die is ingesteld door de voorzitters van de civiele en kantonsectoren (het LOVCK).
2.17 De schadevergoeding zal worden opgebouwd uit een toestelcomponent en een belcomponent.
2.18 Enerzijds wordt een vergoeding toegekend voor de verstrekte telefoons, althans het restant van de toestelwaarde. Nu [eiseres] verzuimd heeft opgave te doen van de waarde van het aan [gedaagde] verstrekte toestellen, stelt de kantonrechter de waarde van de toestellen vast op nihil. De toestelcomponent wordt derhalve vastgesteld op € 0,00.
2.19 Anderzijds wordt de schade naar redelijkheid geschat op de helft van de abonnementskosten die over de periode na de ontbinding verschuldigd zouden zijn geweest, met dien verstande dat deze wordt verminderd met de daarin verdisconteerde vergoeding voor de toestellen.
Uitgegaan wordt van een bedrag ad € 25,17 exclusief BTW aan basisabonnement voor het abonnement met telefoonnummer 06-41263183 en € 16,81 exclusief BTW voor het abonnement met telefoonnummer [x], nu [gedaagde] over de schadevergoeding geen BTW verschuldigd is. Van de abonnementsperioden van 24 maanden waren ten tijde van de ontbinding reeds 6 maanden verstreken, zodat nog 18 maanden resteerden.
De belcomponent wordt derhalve vastgesteld op 18 x ( € 25,17 + € 16,81) x 0,5 = € 377,82.
2.20 Een en andere leidt tot de conclusie dat wordt toegewezen een bedrag van € 607,62, zijnde de facturen aangaande abonnements- en gesprekskosten ad € 229,80 en de begrote schadevergoeding ad € 377,82.
2.21 Nu een lager bedrag aan hoofdsom wordt toegewezen dan door [eiseres] was gevorderd, kan de kantonrechter niet uitgaan van het door haar gestelde bedrag aan tot aan de dagvaarding vervallen rente ad € 70,93. De rente zal daarom worden toegewezen op de wijze als vermeld in het dictum.
2.22 Onvoldoende is gebleken dat de werkzaamheden die door (de gemachtigde van) [eiseres] zijn verricht, meer hebben omvat dan het versturen van een enkele (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten, nu een procedure is gevolgd, worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
2.23 [gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 607,62, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 607,62 vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 509,31 aan verschotten en € 200,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.