ECLI:NL:RBROT:2012:BY3304

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/011076-03
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Van der Bijl-de Jong
  • mrs. Poppe-Gielesen
  • mrs. Jordaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering verlenging terbeschikkingstelling met verpleging

Op 30 oktober 2012 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met verpleging van een ter beschikking gestelde, die eerder was veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat de bewezenverklaring, de kwalificatie en de motivering van het eerdere vonnis niet zonder meer uitsluitsel gaven over de vraag of er sprake was van een geweldsdelict. De terbeschikkingstelling was eerder opgelegd bij vonnis van 19 april 2004, en de termijn was ingegaan op 13 oktober 2004. De rechtbank oordeelde dat de terbeschikkingstelling in dit geval gemaximeerd was tot vier jaar, en dat er geen ruimte was voor verlenging. De officier van justitie had geconcludeerd tot verlenging van de maatregel, maar de rechtbank volgde dit niet. De beslissing was gebaseerd op recente jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en het Gerechtshof Arnhem, die benadrukten dat zonder de juiste motivering de terbeschikkingstelling niet van onbepaalde duur kon zijn. De rechtbank heeft de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met verpleging afgewezen, en de ter beschikking gestelde kan in de kliniek blijven totdat er andere woonruimte is gevonden. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/011076-03
Datum uitspraak: 30 oktober 2012
Beslissing van de rechtbank Rotterdam, meervoudige openbare raadkamer voor strafzaken, op de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement tot verlenging van de terbeschikkingstelling met verpleging opgelegd aan:
De ter beschikking gestelde
geboren te Vlaardingen op xx-xx-1973,
verblijvende in Forensisch Psychiatrisch Centrum Inforsa te Amsterdam (hierna: de kliniek),
Raadsman mr. R. Lonterman, advocaat te Amsterdam.
PROCEDURE
Bij vonnis van deze rechtbank, uitgesproken op 19 april 2004, is de ter beschikking gestelde ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De termijn van de terbeschikkingstelling is ingegaan op 13 oktober 2004. Bij beslissing van deze rechtbank van 24 februari 2011 is de terbeschikkingstelling met verpleging (laatstelijk) verlengd met twee jaar, welke beslissing bij beslissing van het Gerechtshof te Arnhem van 11 juli 2011 is bevestigd.
Op 12 september 2012 is op de griffie van de rechtbank binnengekomen de vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 509o van het Wetboek van Strafvordering, gedateerd 12 september 2012, met daarbij gevoegd een advies van het hoofd van de inrichting waar de ter beschikking gestelde verblijft van 14 augustus 2012 en een afschrift van de wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de ter beschikking gestelde over de periode van januari 2011 tot en met 13 augustus 2012.
Het advies strekt ertoe de maatregel te verlengen met één jaar.
In openbare raadkamer van 30 oktober 2012 is de vordering behandeld. De officier van justitie, de ter beschikking gestelde, bijgestaan door zijn raadsman en de deskundige, I. van Outheusden, als psychiater verbonden aan de kliniek, zijn gehoord.
De officier van justitie heeft tijdens de behandeling in openbare raadkamer geconcludeerd tot verlenging van de maatregel met één jaar.
De raadsman heeft zich namens de ter beschikking gestelde verzet tegen verlenging van de maatregel. Hij heeft hiertoe primair aangevoerd dat de maatregel van terbeschikkingstelling niet is opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het veroordelend vonnis van 19 april 2004 bevat geen motivering als bedoeld in artikel 359, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering. Om die reden is de duur van de opgelegde maatregel beperkt tot vier jaar. Nu de duur van de maatregel de vier jaar te boven gaat, dient deze te worden beëindigd.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de zaak aan te houden teneinde de reclassering te laten onderzoeken onder welke voorwaarden de maatregel zou kunnen worden beëindigd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er in dit geval geen sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling. Blijkens de bewezenverklaring, de kwalificatie en de motivering van de maatregel in het vonnis van de rechtbank van 19 april 2004 is de terbeschikkingstelling opgelegd ter zake van een misdrijf gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verder heeft de officier van justitie gesteld dat er nog steeds sprake is van recidivegevaar. Bij beëindiging van de maatregel wordt het recidivegevaar op de langere termijn ingeschat als hoog. Het primaire verzoek tot beëindiging van de maatregel tot terbeschikkingstelling dient dan ook te worden afgewezen. De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het subsidiaire verzoek.
BEOORDELING
Bij de beantwoording van de vraag of de terbeschikkingstelling gemaximeerd is, of onbeperkt kan worden verlengd, dient rekening te worden gehouden met de recente beslissing van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 31 juli 2012 (nr. 21203/10, Van der Velden tegen Nederland) en met de beslissing van het Gerechtshof Arnhem van 1 oktober 2012 (LJN BX8788).
In het onderhavige geval is de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd bij vonnis van deze rechtbank van 19 april 2004 ter zake van het misdrijf ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’.
In dit vonnis ontbreekt een motivering als bedoeld in het zevende lid van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering. Zoals het EHRM in voornoemd arrest heeft bepaald, is het niet aan de verlengingsrechter om in een dergelijk geval door interpretatie van de uitspraak van de rechter in eerste aanleg alsnog vast te stellen of de terbeschikkingstelling al dan niet is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (‘een geweldsdelict’), en daarmee of de terbeschikkingstelling al dan niet is gemaximeerd. Ontbreekt de voorgeschreven motivering, dan kan de terbeschikkingstelling niet van onbepaalde duur zijn en moet het er dus voor gehouden worden dat de terbeschikkingstelling is gemaximeerd, aldus het EHRM. Het Gerechtshof Arnhem heeft in voornoemde beslissing bepaald dat van enige interpretatie geen sprake is indien blijkens de bewezenverklaring, de kwalificatie en de motivering van de oplegging van de maatregel, in onderling verband en samenhang bezien, door een ieder zonder meer als evident kan worden vastgesteld dat sprake is van een geweldsdelict.
Gelet op laatstgenoemde uitspraak van het Hof dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of in deze zaak zonder meer als evident kan worden vastgesteld dat het indexdelict een ‘geweldsdelict’ oplevert. In het veroordelend vonnis is ten aanzien van de terbeschikkinggestelde bewezen verklaard dat “hij op 29 juli 2003 ’s nachts met een bijl de ruit van de voordeur van een woning heeft ingeslagen en/of kapot gehakt, vervolgens zijn hoofd door de ontstane opening heeft gestoken en op dreigende toon tegen de bewoner heeft gezegd dat hij het jammer vond dat deze de sleutel niet in het slot had laten zitten en dat hij hem zou vermoorden als hij terugkwam.”
In het onderhavige geval geven de bewezenverklaring, de kwalificatie noch de motivering zonder meer uitsluitsel over de vraag of er sprake is van een ‘geweldsdelict’. Nu slechts door middel van interpretatie van het vonnis van 19 april 2004 tot een dergelijk oordeel kan worden gekomen en – gelet op de overige omstandigheden – niet kan worden uitgesloten dat de veroordelende rechtbank heeft bedoeld de duur van de maatregel te beperken tot maximaal vier jaar, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval de terbeschikkingstelling is gemaximeerd, zodat thans geen ruimte meer bestaat tot verlenging van de maatregel. De vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling met verpleging zal derhalve worden afgewezen.
Tijdens de behandeling in openbare raadkamer heeft de deskundige verklaard dat indien de terbeschikkingstelling zal worden beëindigd, de terbeschikkinggestelde de kliniek niet per direct hoeft te verlaten. Hij kan in de kliniek blijven, waarbij samen met hem zal worden uitgekeken naar andere geschikte woonruimte.
BESLISSING
De rechtbank:
wijst af de vordering tot verlenging van de aan de ter beschikking gestelde opgelegde terbeschikkingstelling met verpleging.
Deze beschikking is gegeven door
mr. Van der Bijl-de Jong, voorzitter,
en mrs. Poppe-Gielesen en Jordaan, rechters,
in tegenwoordigheid van Wongsokerto, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2012.
Tegen deze beslissing kan het openbaar ministerie binnen veertien dagen na de uitspraak en de ter beschikking gestelde binnen veertien dagen na betekening daarvan hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem.