[eiser],
woonplaats: [Woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. H.J. Ulehake-Mink,
de vereniging
[gedaagde]
gevestigd: [vestigingsplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. A. Klaassen.
Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk “[eiser]“ en “[gedaagde]“.
1. Het verloop van het proces
1.1 Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:
- het exploot van dagvaarding van 11 juni 2012, met 16 producties;
- de gefaxte producties 1 t/m 5 van [gedaagde] en productie 17 van [eiser];
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door [gedaagde] overgelegde pleitnotitie.
1.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op woensdag 13 juni 2012, in aanwezigheid van [eiser] bijgestaan door de gemachtigde mw. mr. Ulehake-Mink en namens [gedaagde] de heer [A] en mw. [B] bijgestaan door de gemachtigde mr. Klaassen.
1.3 De uitspraak is door de kantonrechter bepaald op heden.
2. De feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten. Deze feiten zijn enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken.
2.1 [eiser], geboren op [geboortedatum], is per 1 oktober 2010 in dienst getreden bij [gedaagde] in de functie van docent b in tijdelijke dienst met een werktijdfactor[X],6 per week. [eiser] verrichtte zijn werkzaamheden als docent [X]]. [X] staat onder rechtstreeks beheer van [gedaagde]. Met ingang van 1 augustus 2011 is [eiser] betaald conform een werktijdfactor van 0,8 per week.
2.2 In de Nieuwsbrief van [X] van 5 oktober 2010 staat dat [eiser] is benoemd in de vacature van “[C]”. In de akte van benoeming van het [gedaagde] van 18 februari 2011 staat dat [eiser] is benoemd in verband met de vervanging van [D] wegens ziekteverlof gedurende diens afwezigheid.
2.3 Op 23 juni 2011 heeft een beoordelingsgesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en de vestigingsdire[E]an [X] de heer [E]. Bij dit gesprek is tevens de teamleider en zorgcoördinator bovenbouw van [X] [C] van [X] aanwezig geweest.
2.4 Bij brief van 13 september 2011 berichtte [gedaagde] [eiser] als volgt:
“Het is ons een genoegen u te kunnen mededelen dat ons bestuur heeft besloten u met ingang van 1 augustus 2011 te herbenoemen in de functie van docent b in een bestuursaanstelling in tijdelijke dienst voor de duur van het ziekteverlof van mevrouw [D] doch uiterlijk tot 1 augustus 2012.(…)”
2.5 Op 14 september 2011 te 11.45 uur schreef [eiser] in een e-mail aan de afdeling personeel van [gedaagde] (cc naar [E] en [C]):
“Onderwerp: aanstelling
Uw brief van 13 september 2011 heb ik net gelezen.
Ik denk dat er sprake is van een misverstand.
Volgens mij heb ik eind juni in een gesprek met de heer [E] (vestigingsdirecteur) en mevrouw [C] (teamleider en zorgcoördinator bovenbouw) een benoeming in vaste dienst voor onbepaalde tijd aanvaard.
Graag ontvang ik de juiste papieren. (…)”
2.6 Op 14 december 2011 te 15.47 uur schreef [E] per e-mail aan [eiser]:
“Onderwerp: aanstelling
Zo spoedig mogelijk volgt een correctie.
2.7 Op 12 maart 2012 schreef [eiser] per e-mail aan [E]:
“Beste Gerrit Jan,
Ons gesprek van afgelopen donderdag overviel me.
Te horen krijgen dat mijn, in juni vorig jaar met jou overeengekomen, vaste aanstelling (0,8 fte, per 1 augustus 2011) plots niet meer geldig zou zijn schokte me nogal.
De redenering waarom dit zo zou zijn ben ik (door de emotie) deels kwijt.
Zou je zo vriendelijk willen zijn dit voor mij op papier te zetten? (...)”
2.8 Op 13 maart 2012 schreef [E] per e-mail aan [eiser]:
“Onderwerp: RE: gesprek afgelopen donderdag
Het is te begrijpen dat de inhoud van het gesprek jou heeft overvallen. Ik betreur de gang van zaken, alhoewel jij daar concreet niet veel aan hebt.
In de formatie stond jij in de ziektevervanging van [D].
Het is [gedaagde]-beleid IS dat iemand pas een vaste aanstelling krijgt nadat een jaar is gewerkt in eigen uren (reguliere formatie). Dat is bij jou niet aan de orde. Vandaar dat je nu een tijdelijke aanstelling hebt. Mijn toezegging is niet geldend, omdat het [gedaagde]-beleid voorgaat. (…)”
2.9 Op 26 september 2011 is [eiser] arbeidsongeschikt geworden. Hij is bezig met een re-integratietraject.
3. De stellingen van partijen
[eiser]
3.1 [eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om:
a. [eiser] voor 0.8 fte werkzaamheden aan te bieden voor het schooljaar 2012/2013, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte daarvan, dat [gedaagde] niet aan het te wijzen vonnis voldoet;
b. [eiser] voor aanvang van de zomervakantie schriftelijk te berichten hoe hij in het schooljaar 2012/2013 zal worden ingezet, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte daarvan, dat [gedaagde] niet aan het te wijzen vonnis voldoet;
Het voorgaande, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2 Aan de vordering heeft [eiser] – zakelijk weergegeven en voorzover thans van belang – de volgende stellingen ten grondslag gelegd.
In het gesprek van 23 juni 2011 is [eiser] door [E] per 1 augustus 2011 een vaste aanstelling voor 0,8 fte aangeboden, welk aanbod door [eiser] onmiddellijk is aanvaard.
[eiser] heeft per 1 augustus 2010 niet gewerkt in de ziektevervanging van [D] maar hij is benoemd in de vacature van [C] ([C]). Hij werkte dan ook een jaar in eigen uren en kwam volgens het beleid van [gedaagde] in aanmerking voor benoeming in vaste dienst.
[gedaagde]
3.3 [gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering. Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering. [gedaagde] heeft, voorzover thans van belang voor de beoordeling van het geschil, onder meer het volgende aangevoerd.
[eiser] heeft geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aangezien hij nalaat de doorbetaling van zijn salaris te vorderen. Bovendien is [eiser] al geruime tijd arbeidsongeschikt. [gedaagde] kan [eiser] dan ook niet te werk stellen maar is afhankelijk van het advies van de Arbodienst.
In het gesprek van 23 juni 2011 heeft [E] geen onvoorwaardelijke toezegging gedaan dat [eiser] een vaste aanstelling zou krijgen. Hij heeft uitsluitend gezegd bereid te zijn een voorstel te doen aan de algemene directie om [eiser] voor te dragen voor een vast dienstverband. Alleen het bestuur van [gedaagde] kan als het bevoegd gezag besluiten nemen ten aanzien van benoeming en ontslag. In de Nieuwsbrief van 5 oktober 2011 van [X] is ten onrechte vermeld dat [eiser] in de vacature van [C] was benoemd. Het betrof wel degelijk een vervanging wegens ziekte. Het beleid van [gedaagde] is in een dergelijk geval dat geen vast dienstverband wordt aangeboden.
Subsidiair voert [gedaagde] aan dat, als er al vanuit zou moeten worden gegaan dat sprake is geweest van een ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging die [gedaagde] moet worden toegerekend, daarmee nog niet gezegd is dat het niet-nakomen ervan dient te leiden tot toewijzing van de vordering. Zij wijst in dat verband op nieuwe omstandigheden die aanleiding zouden kunnen zijn om terug te komen op een toezegging, te weten dat [gedaagde] moet inkrimpen op formatie, gegeven de noodzakelijke bezuinigingen en de druk op de bekostiging door de overheid van het onderwijs. Ter zitting heeft zij in dit verband ook gewezen op het arbeidsongeschikt zijn van [eiser].
4. De beoordeling van de vordering
4.1 [gedaagde] heeft betwist dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorziening.
Dit verweer wordt verworpen. [eiser] heeft een spoedeisend belang te worden betrokken in de formatiebesprekingen voor het komende schooljaar, die thans gevoerd worden. Als hij thans niet “meegenomen wordt” in de plannen voor het komende jaar, is het mogelijk dat er voor hem geen werkzaamheden meer zijn na de zomervakantie en/of dat een ander wordt aangenomen in zijn plaats. Dat [eiser] arbeidsongeschikt is maakt dit niet anders. [eiser] heeft aangevoerd dat hij aan het re-integreren is en dit traject zal voortzetten als hij na 31 juli 2012 in de formatie wordt betrokken. Dat [eiser] geen salaris heeft gevorderd met ingang van 1 augustus 2012 doet aan het vorenstaande niet af. [eiser] is dan ook is zoverre ontvankelijk in zijn verzoek.
4.2 Ten aanzien van de gevraagde voorziening wordt als volgt overwogen. Vooropgesteld wordt dat een voorlopige voorziening zoals gevraagd alleen kan worden toegewezen als aannemelijk is dat in een eventueel tussen partijen nog te voeren bodemprocedure een soortgelijke vordering van [eiser] tot een toewijzing daarvan zal leiden.
4.3 De kantonrechter is van oordeel dat gelet op de omstandigheden van het geval en de daarmee samenhangende stukken voorshands voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] op 23 juni 2011 aan [eiser] de functie van docent b in vaste dienst met werktijdfactor 0,8 heeft aangeboden en dat [eiser] dit aanbod heeft aanvaard.
4.4 Hoewel dit door [gedaagde] in de procedure wordt ontkend blijkt uit de twee e-mails van [E] die in het geding zijn gebracht dat hij [eiser] op 23 juni 2011 heeft toegezegd dat hij in vaste dienst zou komen. Hij schrijft immers in zijn e-mail van 14 september 2011 (impliciet) dat er voor gezorgd gaat worden dat [eiser] alsnog de “juiste papieren” krijgt, te weten de papieren waarin staat dat hij in vaste dienst is gekomen. Dat de e-mail beknopt is doet er niet aan af dat hij niet anders gelezen kan worden. In de e-mail die [E] op 13 maart 2012 aan [eiser] stuurde geeft hij ook met zoveel woorden toe hem een “toezegging” te hebben gedaan. Hij stelt echter dat deze “niet geldend” zou zijn. De interpretatie van deze e-mail door [gedaagde], dat die “toezegging” ziet op een toezegging [eiser] voor te dragen bij het bestuur voor een aanstelling in vaste dienst, komt gewrongen over. Bovendien valt niet in te zien waarom [E] een dergelijke toezegging niet gestand had kunnen doen. De opmerking dat zijn toezegging “niet geldend” was komt dan in de lucht te hangen.
4.5 Als er geen toezegging is gedaan in de door [eiser] bedoelde zin dan had het op de weg van [gedaagde] gelegen diens misvatting terzake zo spoedig mogelijk te corrigeren, hetgeen niet is gebeurd. Uit de e-mail van [eiser] aan [gedaagde] van 14 september 2011 blijkt namelijk duidelijk dat hij van mening was dat hij een benoeming in vaste dienst had aanvaard. Op deze mail is – alleen maar – door [E] gereageerd en uit diens reactie kon [eiser] afleiden dat hij ([eiser]) het bij het rechte eind had en dat de brief van [gedaagde] van 13 september 2011, waarin hem een aanstelling in tijdelijke dienst werd aangeboden, op een vergissing berustte. Pas in maart 2012 bleek dat [E]’s toezegging door [gedaagde] niet zou worden nagekomen en dat [gedaagde] ervan uit gaat dat het dienstverband van [eiser] op 31 juli 2012 afloopt.
4.6 Ook de verwijzing naar de wijze waarop de benoemingen in het onderwijs en dus ook bij [gedaagde] plaats vinden kan [gedaagde] niet baten. [gedaagde] heeft namelijk niet gesteld dat [E] [gedaagde] onbevoegd heeft vertegenwoordigd. Zij stelt dat [eiser], die al jaren in het onderwijs werkzaam is, wist dat [E] niet bevoegd was hem een vast contract aan te bieden (en voegt er aan toe dat dit dan ook niet gebeurd kan zijn). Dit zou alleen gedaan kunnen worden door het bestuur (het bevoegd gezag). Dit standpunt is formeel gezien juist maar het gaat eraan voorbij dat het ook [E] is geweest die - als vestigingsdirecteur - [eiser] in september 2010 heeft aangenomen. Het officiële besluit om [E] daadwerkelijk te benoemen is door het bevoegd gezag februari 2011 genomen maar in de tussenliggende periode was [eiser] wel al werkzaam als docent en werd hij voor zijn werkzaamheden betaald. Onder deze omstandigheden moet het ervoor gehouden worden dat arbeidsrechtelijke kwesties als de onderhavige juist op het niveau van de vestigingsdirectie worden beslist, althans dat [eiser] er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [E] namens [gedaagde] sprak en op de toezegging van [E] in het gesprek van 23 juni 2011 door [gedaagde] niet teruggekomen zou worden.
4.7 Ook het subsidiair door [gedaagde] aangevoerde verweer dat er nieuwe omstandigheden zijn die zouden maken dat zij zou mogen terugkomen op een eerder gedane toezegging treft geen doel. Het is begrijpelijk dat [gedaagde] gelet op het huidige economische klimaat zoveel mogelijk de vinger op de knip wil houden. Dit betekent echter niet dat zij op die grond alleen terug kan komen op een toezegging die voor [eiser] van zeer groot belang is.
4.8 Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, brengt de kantonrechter voorshands tot de conclusie dat [eiser] erin is geslaagd aannemelijk te maken dat hij zijn functie als docent b per 1 augustus 2011 vervuld heeft op basis van een vaste aanstelling. Omdat niet is gebleken of aannemelijk geworden dat het dienstverband van [eiser] op 1 augustus 2012 zal eindigen, gaat de kantonrechter er voorshands vanuit dat deze na die datum zal voortduren, waarmee ook de wederzijdse verplichtingen moeten worden nagekomen. De kantonrechter zal de vorderingen van [eiser] daarom toewijzen zoals hierna te melden, waarbij de op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.9 Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd kan buiten beschouwing gelaten worden, nu dit in het licht van hetgeen in dit vonnis is overwogen niet tot een ander oordeel zal leiden.
4.10 [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding.
5. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] bij wege van voorlopige voorziening:
a. [eiser] voor 0.8 fte werkzaamheden aan te bieden voor het schooljaar 2012/2013;
b. [eiser] voor aanvang van de zomervakantie schriftelijk te berichten hoe hij in het schooljaar 2012/2013 zal worden ingezet;
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 500,00 voor iedere dag dat deze de hiervoor onder a en b gegeven beslissing niet nakomt, tot een (voorlopig) maximum van € 15.000,00;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten tot op heden aan de zijde van [eiser] vastgesteld op
€ 163,64 aan verschotten en € 500,00 aan salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.