ECLI:NL:RBROT:2012:BY1973

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
374948 / HA ZA 11-728
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van registratie in registers wegens gerechtvaardigd vermoeden van fraude

In deze zaak vordert eiser, wonende te Nieuwegein, veroordeling van Allianz Nederland Schadeverzekering N.V. tot verwijdering van diens registratie in diverse registers. Allianz had deze registraties aangebracht na te hebben geconcludeerd dat eiser een door hem gemelde inbraak in zijn woning in scène had gezet. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 1 februari 2012 geoordeeld dat de conclusie van Allianz objectief gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft vervolgens de belangen van eiser en Allianz tegen elkaar afgewogen. Eiser stelt dat de registratie inbreuk maakt op zijn persoonlijke levenssfeer en dat deze registratie zijn mogelijkheden om zich te verzekeren negatief beïnvloedt. Allianz daarentegen stelt dat de registratie gerechtvaardigd is vanwege het belang van het bestrijden van verzekeringsfraude.

De rechtbank overweegt dat de registratie van persoonsgegevens moet voldoen aan de eisen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit houdt in dat er een belangenafweging moet plaatsvinden waarbij de inbreuk op de belangen van eiser niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het doel van de verwerking. De rechtbank concludeert dat Allianz in redelijkheid heeft kunnen stellen dat de registratie van eiser gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de verdenking en het maatschappelijke belang van het bestrijden van fraude. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten van Allianz, die zijn begroot op € 568 aan vast recht en € 904 aan advocaatsalaris, te vermeerderen met wettelijke rente.

Het vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 374948 / HA ZA 11-728
Vonnis van 12 september 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te Nieuwegein,
eiser,
advocaat mr. R. Wolters,
tegen
de naamloze vennootschap
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. B.S. Janssen.
Partijen zullen hierna [eiser] en Allianz genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- tussenvonnis van 1 februari 2012 met de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- conclusie na tussenvonnis met producties van Allianz;
- antwoordconclusie met productie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In deze zaak vordert [eiser] onder meer veroordeling van Allianz tot verwijdering van diens registratie in diverse registers. Allianz is tot die registraties overgegaan nadat zij tot de conclusie was gekomen dat [eiser] een door hem gemelde inbraak in zijn woning in scene had gezet. Bij bovengenoemd tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat deze conclusie van Allianz objectief gerechtvaardigd was.
2.2. De rechtbank heeft voorts overwogen dat met dit oordeel nog niet is gegeven dat Allianz op goede gronden heeft kunnen overgaan tot het opnemen van de gegevens van [eiser] in diverse registers. De rechtbank heeft Allianz gelegenheid gegeven zich uit te laten over de ter zake geldende regelgeving en over de vraag op welke wijze voldaan is aan de verdragsrechtelijke en wettelijke bepalingen ter zake van inbreuken op de persoonlijke levenssfeer. Naar aanleiding van hetgeen door Allianz en in reactie daarop door [eiser] is aangevoerd overweegt de rechtbank thans als volgt.
2.3. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het opnemen van de gegevens van [eiser] in de diverse registers moet worden beschouwd als inbreuk op diens persoonlijke levenssfeer. Die registratie moet dus voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). In dat verband heeft als uitgangspunt te gelden dat de Wbp moet worden uitgelegd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 8 EVRM, en dat brengt mee dat bij elke gegevensverwerking, zoals de onderhavige registratie, moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat wil zeggen dat de inbreuk op de belangen van [eiser] niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel, en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor [eiser] minder nadelige, wijze kan worden verwerkelijkt. Voorts geldt dat persoonsgegevens slechts voor de in artikel 8 Wbp limitatief opgesomde gevallen mogen worden verwerkt en dat, ook als van een dergelijk gerechtvaardigd doel sprake is, de verwerking ook in het concrete geval noodzakelijk moet zijn met het oog op het omschreven doel van de verwerking. Ook dan is dus een belangenafweging nodig.
2.4. Bij conclusie na tussenvonnis heeft Allianz gesteld dat registratie van persoonsgegevens in een geval als het onderhavige (gerechtvaardigd vermoeden van fraude) wordt gerechtvaardigd door het belang en de maatschappelijke plicht van Allianz als verzekeraar om fraude met verzekeringen te bestrijden. Dit belang heeft [eiser] op zichzelf, en terecht, niet betwist. Aldus is (in elk geval) sprake van een grond voor gegevensverwerking als bedoeld in artikel 8 onder f Wbp. Dat dit belang bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst niet met [eiser] is besproken of overeengekomen noch ten tijde van de registratie aan hem is voorgehouden (antwoordconclusie na tussenvonnis, 14) acht de rechtbank niet van belang. Ook zonder een en ander moet voor [eiser] redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat ten behoeve van het onderhavige belang verwerking van zijn persoonsgegevens nodig kon zijn.
2.5. Ten aanzien van de door Allianz (al dan niet) gehanteerde belangenafweging geldt allereerst het volgende. Terecht heeft [eiser] aangevoerd dat Allianz over die in concreto toegepaste belangenafweging tamelijk vaag is gebleven. Zij heeft niet of nauwelijks concreet inzichtelijk gemaakt hoe de gestelde belangenafweging in dit specifieke geval heeft plaatsgevonden. Dat moet Allianz op zichzelf worden toegerekend. Zeker gelet op het ingrijpende karakter van een registratie als de onderhavige mag van haar worden verwacht reeds aanstonds (in dit geval dus bij de eerste brief van 25 augustus 2009), maar zeker als daarover discussie met de verzekerde ontstaat, toe te lichten op welke wijze zij de verschillende belangen heeft afgewogen. Dat heeft zij, in elk geval aanvankelijk, naar het oordeel van de rechtbank in onvoldoende mate gedaan.
2.6. Dit laat echter onverlet dat, naar het oordeel van de rechtbank, uit de stellingen van Allianz wel impliciet kan worden afgeleid dat zij een belangenafweging heeft toegepast. Zij heeft gewezen op de ernst van de gedraging van [eiser], op de aard van de verzekeringsovereenkomst, op het grote belang gemoeid met het voorkomen van verzekeringsfraude en op de omstandigheid dat voor [eiser] nog altijd mogelijkheden bestaan om zich te verzekeren. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
2.7. Groot gewicht komt naar het oordeel van de rechtbank toe aan de aard van de gedraging van [eiser]. De rechtbank heeft geoordeeld dat Allianz zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [eiser] de door hem gemelde inbraak in scene heeft gezet met als doel om Allianz te misleiden. Dat is een zeer ernstige verdenking, die de vertrouwensrelatie tussen partijen, die wezenlijk is aan de verzekeringsovereenkomst, in de kern aantast. Waar die verdenking objectief gerechtvaardigd is, moet een registratie van de gegevens van [eiser] bij wijze van “waarschuwingssignaal” (conclusie na tussenvonnis, 7) in beginsel als proportioneel worden beschouwd. Daarbij komt dat hier niet uitsluitend het particuliere belang van Allianz in het geding is, maar ook het maatschappelijke belang gemoeid met de bestrijding van verzekeringsfraude. Dat maatschappelijke belang rechtvaardigt in beginsel dat de registratie niet beperkt blijft tot de administratie van Allianz zelf. In dit verband merkt de rechtbank op dat gesteld noch gebleken is, en ook overigens niet aannemelijk is, dat dit belang ook op een voor [eiser] minder belastende wijze kan worden gediend.
2.8. Hiertegenover staan de belangen van [eiser]. Allereerst geldt dat een groot deel van de onderbouwing van zijn standpunt ten aanzien van de onrechtmatigheid van de registratie is gebaseerd op de stelling dat Allianz hem ten onrechte verweet de inbraak in scene te hebben gezet. Dat deel van zijn onderbouwing is, gelet op het eerdere oordeel van de rechtbank, komen te vervallen. Voorts staat niet ter discussie dat de registratie de mogelijkheden van [eiser] om zich te verzekeren in negatieve zin beïnvloedt. Bij conclusie na tussenvonnis (sub 8) heeft Allianz echter gesteld dat [eiser] zich nog wel degelijk kan verzekeren (bij de in dergelijke gevallen gespecialiseerde verzekeringsmaatschappij Rialto), zij het tegen een hogere premie. Dit heeft [eiser] bij antwoordconclusie niet betwist. Wel heeft hij gesteld dat Rialto nog andere “zeer bezwarende” eisen stelt, zoals het storten van een waarborgsom, zodat hij per saldo nog steeds onverzekerbaar is. Deze laatste stelling is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De enkele verplichting een waarborgsom te stellen leidt vanzelfsprekend niet tot onverzekerbaarheid. Nu enige onderbouwing ontbreekt, moet tot uitgangspunt worden genomen dat [eiser], zij het tegen hogere kosten, zich ondanks de registratie nog altijd kan verzekeren. Ook heeft [eiser] (bij akte ter voorbereiding op de comparitie) gesteld dat sommige van zijn collega’s op het Ministerie van Financiën registraties als deze kunnen inzien, en dat dit zijn registratie dus extra belastend maakt. Allianz heeft dit niet betwist en is evenmin, zoals [eiser] terecht opmerkt, expliciet op dit belang ingegaan. Uit de door Allianz gebezigde bewoordingen (zij plaatst het “privébelang” van [eiser] tegenover de in 2.7 besproken belangen) leidt de rechtbank echter af dat Allianz het door [eiser] bedoelde punt van onvoldoende gewicht acht.
2.9. In het licht van de in 2.7 en 2.8 geschetste omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat Allianz in redelijkheid doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang gemoeid met het voorkomen van fraude. Tegenover dat belang vallen de met de registratie gemoeide nadelen voor [eiser] (hogere verzekeringskosten en negatieve aandacht op zijn werk) redelijkerwijs in het niet. Allianz heeft in deze omstandigheden dus tot registratie van [eiser] kunnen overgaan.
2.10. Voor deze beoordeling is niet van belang dat exact wordt vastgesteld welke protocollen of andersoortige regelingen precies ten tijde van de schademelding van toepassing waren. Bepalend is dat de concrete omstandigheden worden gewogen en getoetst aan het in 2.3 geschetste juridische kader. Die weging en toetsing heeft plaatsgevonden.
2.11. Het voorgaande leidt er toe dat de vorderingen van [eiser] niet voor toewijzing in aanmerking komen.
2.12. [eiser] zal in de proceskosten worden veroordeeld. Daarbij tekent de rechtbank aan dat de nadere conclusiewisseling na tussenvonnis nodig was omdat Allianz aanvankelijk in onvoldoende mate was ingegaan op de concrete belangenafweging in verband met de registratie. Zoals overwogen in 2.5, had van Allianz verwacht mogen worden dat zij daarop eerder al was ingegaan. Om deze reden laat de rechtbank die nadere conclusiewisseling bij de begroting van het advocaatsalaris buiten beschouwing. Het advocaatsalaris wordt overigens begroot op basis van tarief II (€ 452 per punt). De nakosten en de wettelijke rente zijn toewijsbaar zoals in het dictum omschreven.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af;
3.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten van Allianz, tot op heden begroot op
€ 568 aan vast recht en op € 904 aan advocaatsalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze bedragen vanaf veertien dagen na heden;
3.3. veroordeelt [eiser] in de nakosten, te begroten op € 131, vermeerderd met € 68 in het geval betekening van het vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze bedragen vanaf veertien na heden;
3.4. verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2012.?
1980/2009