ECLI:NL:RBROT:2012:BY1859

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1298150
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Lubberink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen voor geleverde digitale diensten

In deze zaak vorderde eiseres, een aanbieder van digitale televisie-, radio-, telefonie- en internetdiensten, betaling van openstaande facturen door gedaagde. De overeenkomst tussen partijen was aangegaan voor de levering van deze diensten, maar gedaagde had de overeenkomst opgezegd. Eiseres stelde dat gedaagde in gebreke was met de betaling van verschillende facturen, die samen een bedrag van € 946,94 bedroegen. Gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat hij geen gebruik had kunnen maken van de diensten omdat zijn smartcard was gestolen en de mediabox niet correct was geleverd. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde de overeenkomst op 22 april 2010 had opgezegd, rekening houdend met de opzegtermijn van een maand, waardoor hij geen abonnementskosten meer verschuldigd was na 22 mei 2010. De rechter wees een deel van de vordering toe, maar niet het volledige bedrag, en oordeelde dat gedaagde slechts een bedrag van € 108,97 aan eiseres moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Eiseres werd in de proceskosten veroordeeld, omdat zij als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis
in de zaak van
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaatts],
eiseres bij exploot van dagvaarding van 8 november 2011,
gemachtigde: Landelijke Associatie Van Gerechtsdeurwaarders B.V. te Groningen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. E. van Lent te Rotterdam.
Partijen worden hierna “[eiseres]” en “[gedaagde]” genoemd
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
- de dagvaarding, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek tevens akte houdende vermindering van eis, met producties;
- de conclusie van dupliek.
1.2 De datum van de uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter op heden bepaald.
2. De vaststaande feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze door de ene partij zijn gesteld dan wel uit de overgelegde stukken blijken en door de andere partij zijn erkend dan wel niet althans niet voldoende gemotiveerd zijn bestreden:
2.1 [gedaagde] heeft met [eiseres] een overeenkomst gesloten met betrekking tot door [eiseres] te leveren (digitale) televisie-, radio-, telefonie- en internetdiensten.
2.2 De algemene voorwaarden van [eiseres] schrijven een opzegtermijn van een maand en een betalingstermijn van veertien dagen na factuurdatum voor.
2.3 In verband met voormelde overeenkomst heeft [eiseres] [gedaagde] (onder meer) de volgende facturen gezonden, welke alle door hem onbetaald zijn gelaten:
a) een factuur d.d. 21 april 2010 ad € 358,07; het betreft € 42,02 (exclusief BTW) voor het ‘totaalpakket’ (bestaande uit [eiseres] Telefonie Standaard, Digitale TV – Royaal HD, [eiseres] Internet 10 Mbps en gratis [eiseres] Telefonie), € 14,12 (exclusief BTW) voor het ‘Standaardpakket Radio/TV’, € 12,56 (exclusief BTW) voor het ‘Abonnement Film1 Premium’, alles voor de maand april 2010, en voorts € 30,52 (exclusief BTW) aan verbruikskosten telefonie in de maand maart 2010, € 54,62 (exclusief BTW) aan ‘voorrijkosten inclusief 30 minuten arbeid tijdens kantooruren’ en € 147,06 (exclusief BTW) aan ‘vervangingswaarde [eiseres] mediabox’;
b) een factuur d.d. 26 mei 2010 ad € 87,83; het betreft € 42,02 (exclusief BTW) voor het ‘totaalpakket’, € 14,12 (exclusief BTW) voor het ‘Standaardpakket Radio/TV’ en € 12,56 (exclusief BTW) voor het ‘Abonnement Film1 Premium’, alles voor de maand mei 2010, en voorts € 5,11 (exclusief BTW) aan verbruikskosten telefonie in de maand april 2010;
c) een factuur d.d. 22 juni 2010 ad € 102,93; het betreft € 42,02 (exclusief BTW) voor het ‘totaalpakket’, € 14,12 (exclusief BTW) voor het ‘Standaardpakket Radio/TV’ en € 12,56 (exclusief BTW) voor het ‘Abonnement Film1 Premium’, alles voor de maand juni 2010, voorts € 0,99 (exclusief BTW) aan verbruikskosten telefonie in de maand mei 2010 en € 20,- (BTW vrij) aan herinneringskosten;
d) een factuur d.d. 20 juli 2010 ad € 82,96; het betreft het ‘totaalpakket’, het ‘Standaardpakket Radio/TV’ en het ‘Abonnement Film1 Premium’, alles voor de maand juli 2010, en voorts € 1,02 (exclusief BTW) aan verbruikskosten telefonie in de maand juni 2010;
e) een factuur d.d. 24 augustus 2010 ad € 56,25; het betreft het ‘Standaardpakket Radio/TV’, het ‘Abonnement [eiseres] Telefonie Standaard’ en het ‘Abonnement [eiseres] Internet 10Mbps’, alles voor de maand augustus 2010, en een creditering ad € 6,22 (in totaal, exclusief BTW) met betrekking tot de periode 28-31 juli 2010;
f) een factuur d.d. 21 september 2010 ad € 57,79; het betreft het ‘Standaardpakket Radio/TV’, het ‘Abonnement [eiseres] Telefonie Standaard’ en het ‘Abonnement [eiseres] Fiber Power 30Mbps’, alles voor de maand september 2010, en een creditering ad € 0,84 (exclusief BTW) met betrekking tot ‘Beëindiging Abonnement [eiseres] Internet 10Mbps’;
g) een factuur d.d. 22 oktober 2010 ad € 57,80; het betreft het ‘Standaardpakket Radio/TV’, het ‘Abonnement [eiseres] Telefonie Standaard’ en het ‘Abonnement [eiseres] Fiber Power 30Mbps’, alles voor de maand oktober 2010;
h) een factuur d.d. 19 november 2010 ad € 7,71; het betreft het ‘Standaardpakket Radio/TV’, het ‘Abonnement [eiseres] Telefonie Standaard’ en het ‘Abonnement [eiseres] Fiber Power 30Mbps’, voor de periode 1-4 november 2011.
Dit zijn de facturen zoals overgelegd door [eiseres] bij repliek. Het totaal daarvan bedraagt € 811,34. In de dagvaarding gaat zij, voor kennelijk dezelfde facturen, uit van enigszins afwijkende bedragen, en komt dan op een totaal van € 766,34.
2.4 Op 16 maart 2010 (“dagdeel: avond”) heeft een door [eiseres] gezonden monteur, de heer F. Funna, de woning van [gedaagde] bezocht. Uit de werkorder blijkt dat dit bezoek gevolg is van een door [gedaagde] op 12 maart 2010 gedane melding. Ter zake is door [eiseres] in de werkorder opgenomen:
“(…)
Kort omschrijving analyse:
kalnt [klant] geeft aan dat zijn smartcard gestolen is.
catv beeld is goed.
Let op: bij beschadigde of gestolen mediabox wordt zowel de vervangingswaarde voor de mediabox als de Smart Card berekend. Indien alleen de Smart Card kwijt of gestolen is, worden alleen de kosten voor de Smart Card berekend.
Graag smartcard leveren.
(…)
Is klant ‘duidelijk’ gewezen op de voorrijkosten ?ja
(…)”
2.5 Op 22 april 2010 heeft [eiseres] [gedaagde] het volgende email bericht gezonden:
“ontvangst bevestiging Ik heb een klacht – Televisie / Digitale televisie / High definition – Opzeggen / Overstappen
(…)
Geachte Dhr. [gedaagde],
Wij hebben uw bericht in goede orde ontvangen. Voor een correcte afhandeling van uw verzoek wordt uw bericht doorgestuurd naar de juiste afdeling. In verband met systeemwijzigingen kan de afhandeling van uw e-mail enige dagen duren.
Met vriendelijke groet,
[eiseres] Nederland
(…)”
3. Het geschil
3.1 [eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd om [gedaagde] bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen € 946,94, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 766,34 vanaf 18 oktober 2011 tot de dag der algehele voldoening, één en ander een bedrag ad € 25.000,- niet te boven gaand, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, daaronder begrepen een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van [eiseres].
Aan die vordering heeft [eiseres] -samengevat weergegeven- ten grondslag gelegd dat [gedaagde] ondanks herhaalde aanmaning in gebreke is met (volledige) betaling van hetgeen hij in verband met door [eiseres] in opdracht en voor rekening van [gedaagde] geleverde diensten aan [eiseres] verschuldigd is geworden. Het betreft de hiervoor onder 2.3 genoemde facturen, waarvan [eiseres] het totaal stelt op € 766,34. Het uitblijven van betaling is voor [eiseres] aanleiding geweest de onderhavige overeenkomst, waarop de algemene voorwaarden van [eiseres] toepasselijk zijn, te beëindigen. Naast die hoofdsom en de wettelijke rente daarover, door [eiseres] berekend op een bedrag ad € 30,60 tot 18 oktober 2011, is [gedaagde] [eiseres] een bedrag ad € 150,- aan buitengerechtelijke kosten verschuldigd. [gedaagde] heeft voorafgaand aan deze procedure geen verweer gevoerd.
3.2 [gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde en heeft daartoe -eveneens samengevat- het volgende aangevoerd.
Toen hij op 11 maart 2010 terugkwam van een buitenlandse reis, trof hij zijn mediabox aan zonder smartcard, die nodig is om de mediabox te laten werken. Op 12 maart 2010 heeft hij telefonisch contact opgenomen met de klantenservice van [eiseres]. Daarbij heeft [gedaagde] met de desbetreffende medewerker van [eiseres] afgesproken dat de smartcard op 16 maart 2010 zou worden vervangen voor € 25,- en dat geen voorrijkosten in rekening zouden gebracht. Op genoemde datum wilde de monteur van [eiseres] ongevraagd een nieuwe mediabox installeren, waarbij deze stelde dat dat nodig was omdat een specifieke smartcard aan een specifieke mediabox is gekoppeld; het vervangen van alleen de smartcard was derhalve niet mogelijk. Deze monteur stelde voorts dat dit [gedaagde] circa € 400,- zou kosten, maar die kosten zou hij kunnen opgeven aan de verzekering. Dit wenste [gedaagde] niet te accepteren; hij verzocht de mediabox mee terug te nemen, hetgeen de monteur in eerste instantie weigerde. Daarop heeft [gedaagde] de klantenservice van [eiseres] gebeld, die bevestigde dat dit niet de afspraak was en dat de mediabox niet in rekening zou worden gebracht. Vervolgens is de monteur met de nieuwe mediabox vertrokken, zonder in de oude mediabox een nieuwe smartcard te plaatsen, zodat het voor [gedaagde] onmogelijk was nog digitale tv-diensten af te nemen.
Evenwel werd hij op de eerstvolgende factuur (zie 2.3 onder a) geconfronteerd met de kosten voor een nieuwe mediabox. Daarop heeft [gedaagde] opnieuw contact opgenomen met de klantenservice van [eiseres], waarbij hem werd gezegd dat een nieuwe mediabox was geleverd en dat daarvoor betaald moest worden. Nadien is gebleken dat de monteur dit niet juist had doorgegeven aan de klantenservice van [eiseres]. In diverse telefonische contacten met [eiseres] in april 2010 heeft [gedaagde] getracht het geschil op te lossen. Hij was principieel niet van plan te betalen voor de mediabox nu dat allereerst niet de afspraak was. Hij wilde zelf kunnen bepalen om een nieuwe mediabox te nemen, indien dat aan de orde zou zijn, dan wel om op te zeggen. Als na opzegging zou blijken dat de oude mediabox beschadigd was
-hetgeen niet het geval is- en dat [gedaagde] daarvoor moest betalen, had hij daar vrede mee kunnen hebben. Nu moest [gedaagde] echter betalen voor een nieuwe mediabox die hij niet in zijn bezit had. Bovendien stelde [eiseres] niet waarom [gedaagde] daarvoor zou moeten betalen. Ten derde kon [gedaagde] van de dienst geen gebruik maken omdat de smartcard ontbrak. Ondanks verzoeken daartoe is [eiseres] met een oplossing in gebreke beleven, zodat [eiseres] in schuldeisersverzuim is geraakt. [gedaagde] heeft daarop de automatische incasso’s terecht laten storneren.
Omdat een oplossing uitbleef, heeft [gedaagde] op 22 april 2010 via internet/email de overeenkomst met [eiseres] opgezegd. [eiseres] heeft de ontvangst van dat bericht bevestigd (zie 2.5), maar een verdere reactie van [eiseres], anders dan een aanmaning, bleef uit. Vervolgens heeft [gedaagde] ook op 20 mei 2010 via internet een opzegging gedaan, waarvan hij weer een ontvangstbevestiging ontving. Op 2 juni 2010 heeft [gedaagde] nog een schriftelijke opzegging gedaan, waarna hij aanvankelijk slechts een herinnering van [eiseres] ontving, maar bij email bericht van 29 juni 2010 een bevestiging van de opzegging per 28 juli 2010. Niet juist is dan ook dat de overeenkomst door [eiseres] wegens wanbetaling is beëindigd.
In de periode daarna heeft [gedaagde] aanmaningen van diverse door [eiseres] ingeschakelde incassogemachtigden ontvangen, waarop hij ook heeft gereageerd. Ten onrechte stelt [eiseres] dan ook in de dagvaarding dat er geen verweer zou zijn gevoerd.
Kennelijk heeft [eiseres] de opzegging van [gedaagde] (uiteindelijk) opgevat als een opzegging van slechts de digitale tv-diensten, maar [gedaagde] heeft ‘het abonnement’ en daarmee alle diensten opgezegd; anders zou hij bij de opzegging wel hebben gemeld een aantal diensten te willen behouden.
Voorts betwist [gedaagde] rente en buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn, met name nu het [eiseres] is die in schuldeisersverzuim is komen te verkeren.
3.3 Op hetgeen partijen verder hebben aangevoerd, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, wordt hierna teruggekomen.
4. De beoordeling
4.1 Vooropgesteld wordt dat [eiseres] bij repliek de hoofdsom heeft verminderd met een bedrag ad € 564,42, en wel als volgt:
a) een bedrag ad € 147,06 (exclusief BTW) ter zake van de in rekening gebrachte vervangingswaarde van de mediabox;
b) een bedrag ad € 20,- aan herinneringskosten op de onder 2.3 sub c genoemde factuur;
c) een bedrag ad € 417,36 aan abonnementsgelden vanaf 22 mei 2010;
Daarbij heeft zij toegelicht dat (ad a) zij thans niet meer in staat is om aan te tonen dat de mediabox beschadigd was. Voorts heeft zij (ad c) gesteld dat zij de door [gedaagde] gezonden email d.d. 22 april 2010 en de door haar gezonden ontvangstbevestiging niet meer kan traceren, dat zij in dergelijke gevallen altijd een aantekening maakt in de gespreksnotities en een taak voor de beëindiging aanmaakt, welke handelingen niet zijn uitgevoerd, en dat zij de opzegging niet aan [gedaagde] niet heeft bevestigd, zodat het op de weg van [gedaagde] zou hebben gelegen hierover contact op te nemen met [eiseres], hetgeen hij heeft nagelaten, terwijl hij ook na 22 april 2010 nog gebruik heeft gemaakt van haar diensten. Evenwel is [eiseres] uit coulance bereid de abonnementskosten, rekening houdend met de opzegtermijn van een maand, vanaf 22 mei 2010 te laten vervallen. [gedaagde] blijft de verbruikskosten echter wel verschuldigd aangezien dit werkelijk gemaakte kosten zijn. Concreet betekent dit, aldus [eiseres], dat:
- van de factuur onder a € 358,07 minus € 175,- (inclusief BTW), derhalve € 183,07 te betalen resteert,
- van de factuur onder b € 87,83 minus € 26,37, derhalve € 61,46 te betalen resteert,
- van de factuur onder c € 102,93 minus € 20,- minus € 81,75, derhalve € 1,18 te betalen resteert,
- van de factuur onder d € 82,93 minus € 81,75, derhalve € 1,21 te betalen resteert, en
- de facturen onder e tot en met h geheel vervallen.
Rekening houdend met de door [gedaagde] betaalde borg ad € 45,- resteert, aldus nog steeds [eiseres], aan hoofdsom een bedrag ad € 201,92. Voorts heeft zij de gevorderde incassokosten met € 113,- verminderd. De vóór 18 oktober 2011 vervallen vertragingsrente heeft zij verminderd met € 20,12. Zij heeft aldus de vordering gewijzigd in die zin dat [gedaagde] dient te worden veroordeeld tot betaling van € 249,40, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2011 over € 201,92, kosten rechtens.
Voorts heeft [eiseres] gesteld dat zij nimmer toezeggingen heeft gedaan omtrent het niet in rekening brengen van kosten, daarbij, naar de kantonrechter aanneemt, doelende op de in rekening gebrachte voorrijkosten. Ook betwist zij in schuldeisersverzuim te zijn geraakt, nu zij nimmer in gebreke is gesteld. Het is verder zo dat [gedaagde] destijds met [eiseres] contact heeft opgenomen met de mededeling dat de smartcard gestolen was én dat de mediabox was beschadigd en naar aanleiding daarvan is een afspraak gepland met de monteur. Voor de ontvangst van digitale televisie is een werkende mediabox en een smartcard vereist. [gedaagde] heeft geweigerd de mediabox samen met de smartcard in ontvangst te nemen en dat kan niet aan [eiseres] worden tegengeworpen.
4.2 Overwogen wordt allereerst dat [eiseres] niet heeft bestreden dat zij [gedaagde] de door hem overgelegde ontvangstbevestiging d.d. 22 april 2010 heeft gezonden. Daarin ligt besloten dat zij ook het die dag door [gedaagde] gezonden bericht heeft ontvangen, hetgeen zij ook zelf bevestigt, daar waar zij (zie 2.5) schrijft dat zij het bericht van [gedaagde] ‘in goede orde’ heeft ontvangen. [gedaagde] heeft gesteld dat hij met zijn bericht die dag zijn overeenkomst met [eiseres] per email/internet heeft opgezegd. Voor zover [eiseres] heeft bedoeld te stellen dat dit slechts zag op de overeengekomen digitale tv-diensten, heeft te gelden dat dit standpunt een behoorlijke onderbouwing ontbeert. Het zou kunnen blijken uit de wijze waarop [gedaagde] zijn opzeggingsbericht heeft geformuleerd, maar [eiseres] heeft gesteld niet (meer) over dat bericht te beschikken, hetgeen hier voor haar risico komt. De kantonrechter houdt het er dan ook voor dat [gedaagde] op 22 april 2010 zijn overeenkomst met [eiseres], derhalve met betrekking tot alle overeengekomen diensten, heeft opgezegd. Rekening houdend met de opzegtermijn van een maand (zie 2.2), is die overeenkomst dan ook per 22 mei 2010 geëindigd. Dat brengt met zich dat [gedaagde] geen abonnementskosten, voor welke dienst dan ook, aan [eiseres] is verschuldigd voor de periode vanaf die datum. Daaraan doet, althans zonder behoorlijke toelichting, die ontbreekt, niet af dat [gedaagde] in de periode na 22 mei 2010 nog van (een deel van) die diensten gebruik heeft kunnen maken.
4.3 Het thans nog door [eiseres] van de factuur onder a gevorderde bedrag ad € 183,07 ziet deels op (telefoon)verbruikskosten ad € 30,52 exclusief BTW over de periode tot en met
31 maart 2010. Deze post is door [gedaagde] niet gemotiveerd bestreden en wordt dan ook toegewezen.
Een ander deel van het gevorderde bedrag ziet op de door [eiseres] in rekening gebrachte ‘voorrijkosten inclusief 30 minuten arbeid tijdens kantooruren’ voor het bezoek van de monteur op 16 maart 2010, waarvan [gedaagde] heeft gesteld (en [eiseres] heeft bestreden) dat afgesproken was dat geen voorrijkosten in rekening zouden worden gebracht.
Op dit onderdeel wordt overwogen dat het bij repliek ingenomen standpunt van [eiseres] dat [gedaagde] op 12 maart 2010 aan haar heeft gemeld dat de smartcard gestolen was én dat de mediabox was beschadigd, niet gesteund wordt door de door haar ter zake opgemaakte werkorder. Deze vermeldt ter zake immers (zie 2.4) slechts dat [gedaagde] heeft medegedeeld dat zijn smartcard was gestolen en dat er een smartcard dient te worden geleverd, en niets omtrent een al dan niet beschadigde mediabox. Nu [eiseres] voor het overige ook niets heeft aangevoerd waaruit blijkt dat [gedaagde] toen ook melding heeft gemaakt van een beschadigde mediabox, wordt er hierna verder vanuit gegaan dat [gedaagde], zoals hij stelt en ook in de werkorder van [eiseres] is terechtgekomen, toen slechts melding heeft gemaakt van diefstal van de smartcard. Dat brengt -voorts- met zich dat [gedaagde] op 16 maart 2010 slechts hoefde te verwachten dat hem een nieuwe smartcard zou worden geleverd, en niet ook een nieuwe mediabox, met alle bijkomende kosten van dien. Niet onbegrijpelijk is dan ook dat hij, toen de monteur op 16 maart 2010 toch (ook) een mediabox wilde installeren en daarbij heeft gezegd, zo is door [eiseres] althans niet bestreden, dat dit circa € 400,- zou gaan kosten, [gedaagde] dit heeft geweigerd, terwijl voorts als onweersproken vast staat dat de monteur toen niet gedaan heeft wat hij volgens de werkorder had moeten doen, namelijk het leveren van een smartcard. Als gevolg hiervan heeft [gedaagde] vanaf 16 maart 2010 geen gebruik kunnen maken van de overeengekomen digitale tv-diensten van [eiseres], hetgeen voor rekening van [eiseres] komt. Dat betekent dat [gedaagde] vanaf die datum ook niet gehouden is te betalen voor dat deel van het totaalpakket -ad € 42,02 (exclusief BTW) per maand- dat ziet op die dienst. Nu het totaalpakket bestaat uit drie diensten en er geen aanwijzingen zijn dat de ene dienst (substantieel) duurder is dan de andere, begroot de kantonrechter het aandeel van de digitale tv-dienst in redelijkheid op één derde deel oftewel € 14,- (exclusief BTW) per maand.
Voorts valt, daargelaten of op 12 maart 2010 overeengekomen is dat er geen voorrijkosten in rekening zouden worden gebracht, niet in te zien waarom [gedaagde] die kosten verschuldigd is gegeven de omstandigheid dat de monteur niet heeft gedaan waarvoor deze volgens de werkorder kwam, namelijk het leveren van een smartcard. Dit onderdeel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
Het voorgaande betekent dat van de factuur onder a toewijsbaar is € 30,52 (exclusief BTW) aan verbruikskosten, twee derde deel van € 42,02, derhalve € 28,01 (exclusief BTW) voor het totaalpakket, € 14,12 (exclusief BTW) voor het standaardpakket radio/tv en € 12,56 (exclusief BTW) voor het ‘Film1 Premium’ abonnement, totaal derhalve € 85,21 exclusief BTW, oftewel € 101,40 inclusief BTW.
4.4 Het thans nog door [eiseres] van de factuur onder b gevorderde bedrag ad € 61,46 ziet deels op (telefoon)verbruikskosten ad € 5,11 exclusief BTW over de maand april 2010. Deze post is door [gedaagde] niet gemotiveerd bestreden en wordt dan ook toegewezen.
Het overige deel van het gevorderde bedrag ziet op de abonnementskosten voor de periode van 1 tot en met 21 mei 2010 voor het totaalpakket, het standaardpakket radio/tv en het ‘Film1 Premium’ abonnement. Nu hiervoor werd vastgesteld dat de overeenkomst tussen partijen met ingang van 22 mei 2010 door de opzegging van [gedaagde] is geëindigd, is hij deze abonnementsgelden nog aan [eiseres] verschuldigd, zij het dat, nu hij, als hiervoor overwogen, door een oorzaak die aan [eiseres] valt toe te rekenen vanaf 16 maart 2010 verstoken gebleven is van de overeengekomen digitale tv-diensten, voor dat deel van het totaalpakket niet hoeft te betalen. Uitgaande van (zie hiervoor 4.3) een bedrag van € 14,- (exclusief BTW) per maand voor die dienst ziet dit op een bedrag van (21/31ste maal € 14,-, derhalve) € 9,48 exclusief BTW oftewel € 11,28 inclusief BTW.
Van deze factuur wordt dan ook toegewezen € 61,46 minus € 11,28, derhalve € 50,18.
4.5 De van de onder c en d genoemde facturen door [eiseres] nog gevorderde bedragen ad
€ 1,18 respectievelijk € 1,21 zien op (telefonie)verbruikskosten. Deze posten zijn door [gedaagde] niet gemotiveerd bestreden en worden dan ook toegewezen.
4.6 Het voorgaande betekent dat aan hoofdsom wordt toegewezen € 101,40 plus € 50,18 plus € 1,18 plus € 1,21, minus de door [gedaagde] betaalde borg ad € 45,-, derhalve € 108,97.
4.7 Met betrekking tot de door [eiseres] gevorderde wettelijke rente heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij die niet verschuldigd is omdat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming zijnerzijds en [eiseres] in schuldeisersverzuim als bedoeld in artikel 6:59 BW verkeert. In dat standpunt kan [gedaagde] echter niet worden gevolgd. Hiervoor werd immers vastgesteld dat [gedaagde] slechts hoeft te betalen voor de abonnementskosten voor die diensten waarvan hij daadwerkelijk gebruik heeft kunnen maken en voor de door hem gemaakte verbruikskosten, zodat in zoverre geen sprake kan zijn van schuldeisersverzuim van [eiseres] en hij dat deel van de facturen voor het verstrijken van de betaaltermijn had dienen te voldoen. Voorts is het in de vordering begrepen bedrag aan abonnementskosten voor de digitale tv-diensten over de periode tot 22 mei 2010 niet toewijsbaar gebleken, zodat in het midden kan blijven of [eiseres] voor wat betreft dat deel van haar prestatie in schuldeisersverzuim is komen te verkeren. Dit verweer wordt dan ook verworpen.
4.8 Nu evenwel aan hoofdsom minder wordt toegewezen dan door [eiseres] was gevorderd, kan het door haar gestelde bedrag aan vervallen rente niet juist zijn. Daarmee vervalt ook de aanleiding om 18 oktober 2011 als relevante datum aan te merken. De door haar gevorderde wettelijke rente wordt toewezen vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
4.9 Voor toewijzing van de door [eiseres] gevorderde buitengerechtelijke kosten bestaat geen aanleiding, al niet omdat uit de in dit geding door partijen overgelegde correspondentie en hun toelichting daarop blijkt dat de daaraan ten grondslag liggende buitengerechtelijke werkzaamheden gericht waren op het incasseren van een substantieel hoger bedrag dan thans toewijsbaar is gebleken. Bovendien is evident dat [gedaagde] zich in de buitengerechte-lijke fase veel moeite heeft getroost om de juiste gang van zaken uit te leggen, maar daar (telkens) geen (enkel) gehoor voor vond. In de gegeven omstandigheden is het dan ook niet redelijk te achten dat [gedaagde] enig bedrag aan buitengerechtelijke kosten zou moeten vergoeden, ook niet een forfaitair bedrag dat is toegesneden op de thans toewijsbaar geachte hoofdsom. Dit onderdeel van de vordering wordt dus geheel afgewezen.
4.10 Gegeven de uitkomst van de procedure is [eiseres] hier aan te merken als de overwegend in het ongelijk gestelde partij.
Bovendien is hier van belang dat [eiseres], anders dan zij in de dagvaarding stelde, bij repliek, nota bene onder overlegging van stukken, wel heeft erkend dat [gedaagde] in de buiten-gerechtelijke fase (wel degelijk) verweer heeft gevoerd. [eiseres] heeft dus ook in strijd gehandeld met de op haar rustende waarheidsplicht ex artikel 21 Rv alsook met haar verplichting ex artikel 111 lid 3 Rv om het voorafgaand aan de procedure gevoerde verweer en de gronden daarvoor in de dagvaarding op te nemen, hetgeen het houden van een tweede schriftelijke ronde noodzakelijk heeft gemaakt.
Het feit dat [eiseres], naar zij heeft aangevoerd en de kantonrechter overigens ook ambtshalve bekend is, vele procedures voert, ontslaat haar niet van haar verplichting voormelde voor-schriften in elk van die procedures behoorlijk na te leven.
Dit alles leidt ertoe dat [eiseres] in de kosten van de procedure wordt veroordeeld, op de wijze als hierna vermeld, nu [gedaagde] op basis van een toevoeging procedeert.
5. De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen € 108,97, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding18 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, één en ander een bedrag van € 25.000,- niet te boven gaand;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 200,- aan salaris voor zijn gemachtigde, rechtstreeks aan die gemachtigde te voldoen;
- wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Lubberink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.