ECLI:NL:RBROT:2012:BY1371
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzetprocedure en executiegeschil met betrekking tot verstekvonnis
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een verzetprocedure tegen een verstekvonnis. De eisers in het verzet, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H. de Lange, hebben verzet aangetekend tegen een eerder vonnis dat op 14 december 2011 was gewezen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 11 juli 2012 geoordeeld dat er een vermoeden bestaat dat de eisers vóór 2 januari 2012 op de hoogte waren van het vonnis, maar heeft hen de gelegenheid gegeven om feiten te stellen die kunnen aantonen dat zij pas later kennis hebben genomen van het vonnis. De eisers hebben aangevoerd dat zij pas op of na 9 februari 2012 op de hoogte zijn gesteld van het vonnis, en de rechtbank heeft deze stelling niet weersproken.
De rechtbank heeft vervolgens de verzetstermijn vastgesteld en geoordeeld dat de eisers ontvankelijk zijn in hun verzet. De eisers hebben een incidentele vordering ingediend om te voorkomen dat de gedaagden overgaan tot executie van het vonnis. De rechtbank heeft deze incidentele vordering als een executiegeschil beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden geen in redelijkheid te respecteren belang hebben bij de executie, omdat het vonnis berust op een feitelijke misslag. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verstekverlening niet correct is verwerkt en dat het vonnis onterecht is gewezen.
Daarom heeft de rechtbank de incidentele vordering van de eisers toegewezen en de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis geschorst. De gedaagden zijn als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 452,00. Dit vonnis is gewezen op 3 oktober 2012 en is openbaar uitgesproken door mr. Th. Veling.