vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 377173 / HA ZA 11-995
Vonnis van 17 oktober 2012
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ANESTHESIEGROEP ANESTHESIA AND INTENSIVE CARE SERVICES B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R. Küçükünal,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PARKKLINIEK B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de stichting
STICHTING PARK MEDISCH CENTRUM,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. J.W. Loman.
Partijen zullen hierna AIC en Park MC genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- dagvaarding d.d. 8 april 2011, met producties;
- akte wijziging dagvaarding;
- conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties;
- conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, met producties;
- conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, met producties;
- conclusie van dupliek in reconventie, met producties;
- akte uitlating producties van AIC;
- pleitnota ten behoeve van het schriftelijk pleidooi van AIC;
- pleitnota ten behoeve van het schriftelijk pleidooi van Park MC, met producties;
- antwoordpleitnota van AIC.
1.2. Park MC heeft geen gebruik gemaakt van haar tweede termijn in het schriftelijk pleidooi.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald, aanvankelijk op 4 juli 2012.
2. De feiten
2.1. Park MC drijft een kliniek voor (onder andere) plastische en cosmetische chirurgie.
2.2. AIC maakt haar bedrijf van het ter beschikking stellen van anesthesiologen aan ziekenhuizen en klinieken. AIC sluit daartoe overeenkomsten van opdracht met de desbetreffende anesthesiologen, die zij vervolgens tegen vergoeding inzet bij operaties in die ziekenhuizen en klinieken.
2.3. Vanaf februari 2009 zijn partijen met elkaar in onderhandeling getreden over de totstandkoming van een samenwerkingsovereenkomst. In dat kader hebben zij diverse conceptversies van een dergelijke overeenkomst uitgewisseld en over en weer van commentaar voorzien. Park MC heeft zich daarbij voorzien van bijstand door een advocaat.
2.4. Op 8 mei 2009 is de samenwerkingsovereenkomst tot stand gekomen. Deze luidt, voor zover van belang, als volgt:
“PARTIJEN KOMEN NADER OVEREEN ALS VOLGT:
Artikel 1 Verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden
[…]
a. Het staat de medisch specialist vrij werkzaamheden elders te verrichten voor zover de belangen van het behandelcentrum en/of de patiënten niet worden geschaad, zulks ter beoordeling van Parkkliniek/ParkMC voor aanvang van het verrichten van de betreffende werkzaamheden. De medisch specialist zal desgevraagd een opgave doen van de aard en de omvang van de door hem verrichte nevenwerkzaamheden. Hetgeen hier is vermeld doet niets af aan het concurrentiebeding zoals dat in artikel 8 van deze overeenkomst is vermeld.
[…]
Artikel 2 Financieel
[…]
2. Het vastgestelde uurtarief geldt per gewerkte c.q. aanwezige uren, waarbij dient te gelden dat 30 minuten voor aankomst van de eerste patiënt op de OK tot 30 minuten na het verlaten van de laatste patiënt van de OK wordt aangemerkt als gewerkte c.q. aanwezige uren.
3. AIC B.V. zal maandelijks haar declarabele uren bij Parkkliniek/Park MC voldoende
gespecificeerd declareren en Parkkliniek/Park MC zal deze binnen 30 dagen na datum declaratie aan AIC B.V. vergoeden.
Artikel 3 Duur en inhoud werkzaamheden
1. Deze overeenkomst wordt met ingang van 1 maart 2009 voor duur van 5 jaar aangegaan. Deze overeenkomst kan alleen tegen het einde van de looptijd (ultimo februari 2014) en met inachtneming van een opzegtermijn van 6 maanden worden opgezegd, bij gebreke waarvan de overeenkomst wordt verlengd met een periode van 5 jaar.
2. Parkkliniek/Park MC verbindt zich door middel van het ondertekenen van deze overeenkomst de eerste zes maanden na aanvang van deze overeenkomst, derhalve in de periode van 1 maart 2009 tot 1 september 2009, aan AIC B.V. een minimum van 6 werkuren uur per dag te garanderen. Na 1 september 2009 zal het aantal gegarandeerde uren blijvend minimaal 8 werkuren per dag bedragen voor de toegewezen dagen. Parkkliniek/ParkMC zal in overleg met AIC B.V. bepalen door wie de werkzaamheden feitelijk zullen worden verricht. […]
3. Per direct zijn er minimaal drie werkdagen per week gegarandeerd toebedeeld aan AIC B.V. Mochten de dagen en/of uren waarop geopereerd wordt en daarvoor anesthesiologische zorg nodig is op enig moment worden uitgebreid en/of vermeerderd, ofwel mocht in de bezetting van het aantal anesthesiologen per dag een toename nodig zijn, en zulks niet wordt voorzien door een anesthesioloog die reeds aanwezig is ten behoeve van pijnbehandeling voor het Europe Pain Center, gevestigd in het Park Medisch Centrum, dan zal de bezetting slechts via AIC B.V. verlopen.
4. AIC B.V. verplicht zich ertoe, wanneer de intentie bestaat een anesthesioloog aan te stellen, de kandidaat-anesthesioloog vooreerst ter goedkeuring aan de Raad van Bestuur van het Parkkliniek/Park MC en de Medische Staf van het Parkkliniek/Park MC, hierna gezamenlijk te noemen: "de goedkeurende instituten", voor te dragen.
5. De aan de kandidaat-anesthesioloog ter ondertekening aan te bieden overeenkomst dient door AIC B.V. vooreerst ter goedkeuring aan Parkkliniek/Park MC te worden voorgelegd. In deze overeenkomst dient opgenomen te zijn alle rechten die aan de aan te stellen anesthesioloog toekomen ten behoeve van zorgvuldige vervulling van diens werkzaamheden en alle plichten die in deze overeenkomst aan een medisch specialist zijn opgelegd, zo nodig middels een addendum op de aan te gane overeenkomst tussen AIC B.V. en de aan te stellen anesthesioloog, welk addendum eveneens ter goedkeuring aan Parkkliniek/Park M.C. dient te worden voorgelegd.
6. Indien een of beide der goedkeurende instituten van Parkkliniek/ParkMC (ernstige) bezwaren heeft tegen aanstelling van een (kandidaat-)anesthesioloog, dient zulks nader gemotiveerd en schriftelijk kenbaar te worden gemaakt aan AIC B.V waarbij nader uiteen gezet dient te worden waaruit de (ernstige) bezwaren bestaan en zo mogelijk aan te geven op welke wijze deze bezwaren kunnen worden weggenomen. Mochten de aanwezige bezwaren onoverkomelijk zijn dan zal de aanstelling van de (kandidaat-)anesthesioloog geen doorgang vinden.
7. Alle aanstellingen van anesthesiologen, behoudens de anesthesiologen van het Europe Pain Center op de dagen dat zij pijn behandelen, zullen na 1 maart 2009 via AIC B.V. verlopen en zal zonder schriftelijke toestemming van AIC B.V. door Parkkliniek/Park MC niet anders worden gehandeld.
[…]
Artikel 8 Concurrentiebeding
1. De medisch specialist die via AIC B.V. werkzaam is ten behoeve van Parkkliniek/ParkMC is
verboden om gedurende de looptijd van zijn of haar overeenkomst met AIC B.V. werkzaam te zijn bij een soortgelijke kliniek binnen een straal van 25 km.
Artikel 9 Schorsing
1. Parkkliniek/ParkMC kan de medisch specialist, nadat deze in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, schorsen op grond van omstandigheden van zo ernstige aard dat onmiddellijke beëindiging van de werkzaamheden van de medisch specialist geboden is.
2. Parkkliniek/ParkMC maakt het besluit tot schorsing met vermelding van de gronden waarop het berust schriftelijk kenbaar aan de medisch specialist en AIC B.V.
3. Parkkliniek/ParkMC geeft binnen 21 dagen na de kennisgeving van het besluit tot schorsing aan of zij de schorsing handhaaft en zij de medisch specialist de toegang tot de kliniek definitief ontzegt. AIC B.V. is aan dit besluit gebonden en dient tijdig zorg te dragen voor een vervanger. Ook gedurende de schorsing dient AIC B.V. zorg te dragen voor een adequate vervanger binnen een redelijke termijn waarbij naar de maatstaven van de redelijkheid en de billijkheid zal worden gehandeld. AIC B.V. zal het nodige in het werk stellen om zo snel mogelijk een vervangende anesthesioloog aan te stellen, doch ingeval het niet direct beschikbaar zijn van een vervangende anesthesioloog van AIC B.V., zal AIC B.V. in nader overleg treden met Parkkliniek/Park MC.
Artikel 10 Opzegging
[…]
2. Mocht na ommekomst van de genoemde termijn van 6 maanden op enig moment partijen tot de beslissing geraken de samenwerking te beëindigen is tussentijdse opzegging niet mogelijk
[…]
4. Buiten hetgeen elders in deze overeenkomst is bepaald, is:
a. de ene partij gerechtigd deze overeenkomst te ontbinden door middel van een aangetekend schrijven aan de andere partij, indien die andere partij in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiende uit deze overeenkomst tekortschiet en daarin ook na ingebrekestelling, waarbij aan de nalatige partij een redelijke termijn wordt gesteld om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen, volhardt, één en ander voor zover er geen sprake is van een fatale termijn, in welk geval er door de enkele termijnoverschrijding reeds sprake is van verzuim;
[…]
Artikel 11 Slotbepalingen
[…]
3. Kennisgevingen die partijen op grond van deze overeenkomst aan elkaar zullen doen, vinden schriftelijk, dan wel eIektronisch (dat wil zeggen per fax of per e-mail), plaats, tenzij uit een bepaling expliciet blijkt dat een schriftelijk stuk is vereist. De partij die ervoor kiest een elektronisch medium te gebruiken, draagt nochtans het bewijsrisico indien een kennisgeving volgens de andere partij niet of niet goed zou zijn aangekomen.
[…]”
2.5. Ten tijde van de inwerkingtreding van de overeenkomst was reeds de anesthesioloog [X] bij Park MC werkzaam. Deze heeft, in dienst van Park MC en dus buiten AIC om, zijn werkzaamheden met goedvinden van AIC voortgezet tot aan zijn pensionering per maart 2010. Bij brief van 20 september 2010 heeft Park MC aan AIC verzocht een bij die brief gevoegd addendum bij de overeenkomst te ondertekenen, welk addendum betrekking had op de (door Park MC beoogde) inzet van de anesthesioloog [Y] buiten AIC om. AIC heeft dat addendum niet ondertekend.
2.6. Vanaf begin 2010 is discussie ontstaan tussen partijen over de wens van Park MC om het aantal aan AIC gegarandeerde uren terug te brengen van acht naar vier per week. Een en ander hield verband met de slechte financiële situatie van Park MC. In zijn mail van 14 maart 2010 aan AIC heeft de directeur van Park MC, [Z], een concreet voorstel gedaan “ten aanzien van de minimale uren, die contractueel vastgelegd zijn”. AIC is niet met dat voorstel akkoord gegaan. Wel heeft zij voorgesteld het minimum aantal uren per dag in de zomermaanden te verlagen naar zes uren, mits het contract wordt verlengd voor onbepaalde tijd (mail van 5 september 2010). Bij brief van 20 september 2010 heeft Park MC bericht dat zij met deze voorwaarde niet akkoord gaat (“Wij willen deze verlenging van het contract met u niet”) en voorts haar teleurstelling uitgesproken over de opstelling van AIC.
2.7. Voorts is debat ontstaan over facturen van AIC die betrekking hadden op dagen waarop (door AIC) geen anesthesiewerkzaamheden zijn verricht. Die facturen hadden betrekking op:
- 12 juli 2010: de werkdag tevoren had de secretaresse van Park MC aan een anesthesioloog van AIC laten weten dat de voor 12 juli 2010 geplande operatie niet doorging; dat bericht was onjuist, maar als gevolg daarvan was op 12 juli 2010 geen anesthesioloog van AIC aanwezig.
- 2, 9, 26 en 28 augustus 2010: aanvankelijk geplande operaties waren uitgevallen; enige dagen tevoren was AIC hierover geïnformeerd.
- 2 en 3 september 2010: aanvankelijk geplande operaties waren uitgevallen, waaromtrent AIC op 27 augustus 2010 was geïnformeerd.
2.8. Park MC heeft de facturen van AIC voor zover deze betrekking hadden op de zojuist genoemde dagen onbetaald gelaten.
2.9. De onder 2.6 en 2.7 genoemde discussiepunten hebben geleid tot een kort geding, waarbij AIC onder meer betaling vorderde van de onbetaald gebleven facturen. Bij vonnis van 30 november 2010 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank die vordering toegewezen. In dat verband heeft de voorzieningenrechter tot uitgangspunt genomen dat de ingeroosterde maar uitgevallen diensten voor vergoeding in aanmerking komen als de annulering korter dan een week voor de geplande datum heeft plaatsgevonden. Van dit vonnis is AIC in hoger beroep gekomen.
2.10. Voorts is tussen partijen een geschil ontstaan over de wijze waarop de directeur van [A], tevens een van de uitvoerend anesthesiologen, zich gedroeg jegens het personeel in de operatiekamers en daarbuiten. Bij brief van 20 september 2010 heeft Park MC hieromtrent klachten geuit. Zij heeft gerefereerd aan een “incident bij de balie in april 2010” en aan een ongunstig “beeld” over het optreden van [A] dat blijkt uit (twee) “verstoringsmeldingen”.
2.11. Ook is tussen partijen conflict ontstaan over de door AIC aan Park MC te leveren informatie, onder meer ten aanzien van de exact gewerkte uren (het aftekenen van worksheets), de vraag welke anesthesioloog bij welke operatie zou worden ingezet en het ter beschikking stellen aan Park MC van de overeenkomsten die AIC met haar anesthesiologen had ingesloten. Partijen hebben hierover vanaf de eerste helft van 2010 veelvuldig met elkaar gecommuniceerd, meestal per mail.
2.12. De wijze waarop AIC Park MC informeerde omtrent nieuwe anesthesiologen is een ander punt van geschil geworden. Bij mail van 14 april 2010 heeft Park MC gemeld geheel verrast te zijn geweest door de aanwezigheid van de anesthesioloog dr. [B], van wie Park MC geen gegevens had ontvangen. Daarop heeft AIC gereageerd met het bericht dat [B] in het verleden al anesthesie in de kliniek had verricht en dat het [A] is die beslist “welke anesthesioloog welke dag komt”.
2.13. In januari 2011 is vervolgens discussie ontstaan over de beoogde inzet door AIC van de anesthesioloog [C] en over de tijdigheid en volledigheid van de in dat verband door AIC aan Park MC verstrekte informatie. Dit debat heeft ertoe geleid dat Park MC bij brief van 18 januari 2011 aan AIC heeft bericht dat [C] vooralsnog geen werkzaamheden in de kliniek mocht uitvoeren. In de daarop volgende weken heeft AIC een kort geding-dagvaarding jegens Park MC doen uitbrengen (strekkende tot het alsnog toelaten van [C]) en heeft vervolgoverleg plaatsgevonden tussen AIC en de Raad van Toezicht (RvT) van Park MC. Vervolgens heeft Park MC besloten [C] alsnog toe te laten. AIC heeft daarop haar vordering in kort geding ingetrokken.
2.14. In dat overleg heeft de RvT er op aangedrongen dat AIC zoveel mogelijk haar anesthesioloog [F] zou inzetten, in verband waarmee de RvT heeft gesuggereerd dat hij tussen [A] en [F] zou kunnen bemiddelen. Ook heeft de RvT geadviseerd dat [A] en de directeuren van Park MC, [Z] en [D], een mediationtraject ingaan en dat, gedurende dat traject, [A] niet wordt ingeroosterd op de dagen dat [Z] en [D] opereren. Een en ander heeft [Z] per mail van 7 februari 2011 aan [A] gemeld.
2.15. Diezelfde dag heeft [A] gereageerd met de opmerking dat hij het “op geen enkele wijze aanvaardbaar” acht dat de RvT tussen hem en “mijn eigen anesthesiologen” zou moeten bemiddelen. Op het mediationvoorstel heeft [A] positief gereageerd. Bij mail van 8 februari 2011 heeft [Z] daarop weer gereageerd, onder meer met de opmerking “zeer teleurgesteld” te zijn in de reactie van [A], die bovendien een “ontstellend gebrek aan empathisch vermogen” liet zien. Op zijn beurt heeft ook [A] gereageerd, met een lange mail van diezelfde dag, waarin hij onder meer de wens uitspreekt “de dingen nu eens op een beschaafde manier met elkaar” te bezien. Nog diezelfde dag (8 februari 2011) heeft [Z] per mail gereageerd.
2.16. Op 11 februari 2011 heeft AIC [A] ingeroosterd op een moment dat ook [Z] en [D] zouden opereren. Deze situatie heeft Park MC aanleiding gegeven [A] te schorsen voor wat betreft diens werkzaamheden als anesthesioloog op de dagen dat ook [Z] en [D] opereren.
2.17. Op 6 maart 2011 ontving Park MC bericht van een orhopedisch chirurg van het Haga Ziekenhuis (“namens de maatschap orthopedie”) met als inhoud dat [C] aldaar was ontslagen in zijn proeftijd wegens onvoldoende functioneren. Park MC werkt veel samen met de orthopeden van het Haga Ziekenhuis. Door een lid van de RvT van Park MC, [E], is de juistheid van dit bericht gecheckt bij de anesthesiologen van het Haga Ziekenhuis; volgens die anesthesiologen was het bericht juist. Tijdens de gesprekken met Park MC over zijn aanstelling heeft [C] niet gemeld dat hij bij het Haga Ziekenhuis werkzaam is geweest noch bleek zulks uit zijn cv.
2.18. Een en ander heeft Park MC per mail van 11 maart 2011 aan AIC voorgehouden. In afwachting van een reactie van AIC heeft Park MC [C] geschorst. Partijen hebben over dit besluit verder per mail gecorrespondeerd. In dat verband heeft Park MC (opnieuw) verzocht om [F] als vervanger van [C] in te zetten. Dat verzoek heeft Park MC nadien nog meerdere keren herhaald.
2.19. Bij mail van 19 maart 2011 heeft AIC aan Park MC bericht dat ter vervanging van de geschorste [C] de anesthesioloog [G] via AIC bij Park MC zou worden ingezet. [G] was al werkzaam voor het Europe Pain Center, een entiteit van Optimal Care Rotterdam B.V. (hierna: Optimal Care), dat medische verrichtingen uitvoert in dezelfde ruimtes als waarvan Park MC gebruik maakt. Bij mail van 21 maart 2011 heeft Park MC aan AIC te kennen gegeven bezwaar te hebben tegen de inzet van [G], om reden dat tussen Park MC en Optimal Care de afspraak geldt dat geen anesthesisten van laatstgenoemde via AIC bij Park MC worden ingezet. Ook heeft Park MC opgemerkt dat AIC te weinig informatie over [G] heeft verstrekt.
2.20. Gelijktijdig met de discussie over de wijze waarop AIC nieuwe anesthesiologen introduceerde, ontstond ook debat over de vraag of AIC in voldoende mate voorzag in de achterwacht na anesthesiologische verrichtingen alsmede over de vraag of [A] handelde in strijd met het nonconcurrentiebeding uit de overeenkomst. Ook hierover hebben partijen veelvuldig met elkaar gecorrespondeerd zonder tot elkaar te komen.
2.21. Per mail van 21 maart 2011 (14:43 uur) heeft Park MC een lijst van tien verwijten aan AIC voorgehouden. Voorts luidt die mail als volgt:
“De voornoemde punten leveren tekortkomingen in de nakoming van AIC's contractuele verplichtingen jegens ParkkliniekMC op. Niet alleen vanwege de inspectie/ZKN/IOS 9001, maar vooral met het oog op onze patiënten kunnen wij deze situatie niet laten voortduren. Daarom verzoeken we AIC hierbij, en voorzover nodig sommeren haar, om uiterlijk 22 maart a.s. 11.00 uur schriftelijk aan ons te bevestigen dat:
a. je jezelf niet inroostert op de dagen dat [Z] en [D] opereren;
b. [C] en [G] niet worden ingeroosterd;
c. [F] op woensdag 23 maart a.s. en ook na 1 april a.s. wordt ingeroosterd;
d. Park in overleg met AIC bepaalt door wie de anesthesiologie-werkzaamheden feitelijk zullen worden verricht, en AIC tijdig vooraf informatie over de kandidaat, inclusief referenties en CV, zal verstrekken;
e. je geen dubbele diensten zal draaien, voor adequate achterwacht zal zorgen, en ons tijdig (d.w.z. minimaal één week voordien) zal informeren welke achterwacht dienst heeft;
f. je geen werkzaamheden zal verrichten bij een soortgelijke kliniek binnen een straal van 25 km;
g. je de sub 9 genoemde overzichten zal verstrekken;
h. je (copie van) de sub 10 genoemde overeenkomst zal verstrekken.
Voor het onverhoopte geval dat AIC niet (volledig en onvoorwaardelijk) voldoet aan het verzoek/de sommatie behouden wij ons namens ParkMC/Parkkliniek alle rechten voor. In het bijzonder dient AIC er dan rekening mee te houden de samenwerkingsovereenkomst wordt [niet leesbaar in het dossier van de rechtbank] schade. Wij hopen evenwel dat het zover niet zal komen.
In dit verband merken wij nog het volgende op. Het had/heeft onze voorkeur om de kwestie in het mediation-traject op te lossen. […] Eerdere pogingen waren vruchteloos, maar uiteindelijk heeft AIC met de suggestie van het Hof (in het kader van het door AIC ingestelde hoger beroep tegen het kort geding-vonnis d.d. 30 september 2010) ingestemd. De recente ontwikkelingen hebben evenwel geleid tot de conclusie dat er op dit moment geen enkel vertrouwen is bij ParkMC, inclusief de directie en de RvT, in vruchtbaar mediation-overleg. Eerst dienen de bovengenoemde punten te worden opgelost. Aan de hand van AIC's reactie zal door ons worden bezien of het traject alsnog kan worden opgestart.”
2.22. AIC heeft niet op deze mail gereageerd. Park MC heeft de overeenkomst met AIC bij mail van 22 maart 2011 (15:05 uur) ontbonden met ingang van 1 april 2011.
2.23. Per 1 april 2011 heeft AIC haar overeenkomst met [F] opgezegd.
2.24. Na 1 april 2011 heeft Park MC [G] benaderd om bij haar als anesthesioloog te komen werken. Omdat [G] zich contractueel verbonden had aan AIC, is het niet tot een samenwerking gekomen.
2.25. Bij dagvaarding van 27 april 2011 heeft [F] een kort geding tegen AIC aanhangig gemaakt. Zijn vordering strekt ertoe dat hij wordt ontheven van het tussen hem en AIC geldende relatiebeding, zodat hij bij Park MC in dienst kan treden. Bij vonnis van 24 mei 2011 heeft de voorzieningenrechter de vordering afgewezen.
2.26. Bij dagvaarding van 29 juni 2011 heeft AIC opnieuw een kort geding tegen Park MC aanhangig gemaakt. Dit keer vorderde AIC hetzelfde als zij in de onderhavige bodemprocedure vordert. Bij vonnis van 18 augustus 2011 heeft de voorzieningenrechter die vordering wegens het ontbreken van spoedeisend belang afgewezen, evenals overigens de reconventionele vordering van Park MC.
3. Het geschil
in conventie
3.1. AIC vordert na vermeerdering van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat
primair
- een verklaring voor recht dat de door Park MC ingeroepen ontbinding per 1 april 2011 niet geldig is en dat de overeenkomst onverkort van kracht is gebleven;
- Park MC te bevelen de overeenkomst na te komen op verbeurte van een dwangsom;
- Park MC te veroordelen de schorsingen van de anesthesiologen [A] en [C] op te heffen en hen weer tot de kliniek toe te laten, zulks op verbeurte van een dwangsom;
- Park MC te veroordelen de anesthesioloog [G] toe te laten tot haar kliniek, zulks op verbeurte van een dwangsom;
- Park MC te veroordelen tot vergoeding van de schade van AIC als gevolg van schending door Park MC van de tussen partijen geldende exclusiviteitsafspraak, te weten een bedrag van € 1.200 per dag dat op dit punt een overtreding heeft plaatsgevonden;
subsidiair
- Park MC te veroordelen tot betaling aan AIC van een bedrag van (afgerond)
€ 407.604 ter zake van schadevergoeding wegens de voortijdige beëindiging van de overeenkomst;
zowel primair als subsidiair
- Park MC te veroordelen tot betaling aan AIC van € 71.363, te weten het bedrag van facturen dat onbetaald is gelaten;
- Park MC te veroordelen tot betaling aan AIC van € 9.600 ter zake van schade als gevolg van de dubbele inroostering van [A];
- Park MC te veroordelen in de proceskosten.
3.2. Park MC voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen, kosten rechtens.
in reconventie
3.3. Park MC vordert – samengevat – veroordeling van AIC tot betaling van € 9.600, vermeerderd met rente en kosten, en voorts tot opheffing van het op verzoek van AIC gelegde conservatoire beslag.
3.4. AIC voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Partijen twisten over de juridische kwalificatie van hun overeenkomst. Park MC meent dat sprake is van een overeenkomst van opdracht, terwijl AIC dat standpunt bestrijdt. De precieze kwalificatie is slechts in het kader van de hierna te bespreken schorsing van [A] van enig belang. Wat hiervan zij, de rechtbank is van oordeel dat de onderhavige overeenkomst moet worden beschouwd als overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW. De in het kader van de overeenkomst door AIC te verrichten werkzaamheden bestaan immers uit iets anders dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het doen vervoeren van personen of zaken.
4.2. AIC vordert primair een verklaring voor recht dat de ontbinding van de overeenkomst door Park MC niet rechtsgeldig is. Park MC verweert zich met het standpunt dat die ontbinding wel doel heeft getroffen. In dit verband heeft als uitgangspunt te gelden dat een situatie zonder ontbinding de normale situatie is en dat een ontbinding alleen dan gerechtvaardigd is als daartoe gronden aanwezig zijn. Zo bezien moet het verweer van Park MC als een bevrijdend verweer worden beschouwd, ten aanzien waarvan de stelplicht op Park MC rust.
4.3. Partijen hebben in hun overeenkomst een regeling getroffen voor een ontbinding in geval van een tekortkoming van de wederpartij. Op grond van die regeling (artikel 10 lid 4) is voor ontbinding vereist (1) een tekortkoming, waarin de wederpartij volhardt na (2) ingebrekestelling met inachtneming van een redelijke termijn, dat laatste (3) behoudens voor zover sprake is van een fatale termijn. Partijen hebben zich niet uitgelaten over de juiste uitleg van deze bepaling, maar met betrekking tot het vereiste van de tekortkoming bestaat over die uitleg geen discussie. Daaromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
4.4. Vier van de tien verwijten die Park MC aan de ontbinding van de overeenkomst ten grondslag heeft gelegd hebben betrekking op de wijze waarop AIC de anesthesiologen bij Park MC heeft ingezet. Park MC verwijt AIC dat [C] en [G] niet op de juiste wijze zijn geïntroduceerd, dat AIC niet goed heeft gereageerd op de schorsing van [C] door Park MC, dat AIC ten onrechte geen rekening houdt met de wens van Park MC om [F] frequenter in te zetten en dat AIC ten onrechte de wens van Park MC heeft genegeerd om [A] niet meer gelijktijdig met [Z] en [D] te laten opereren.
4.5. Of en zo ja in hoeverre AIC op deze punten daadwerkelijk is tekort geschoten is in de eerste plaats afhankelijk van hetgeen partijen zijn overeengekomen. Die uitleg van de desbetreffende bepalingen moet plaatsvinden aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en van de zin die zij redelijkerwijs aan die verklaringen hebben kunnen geven. Een en ander moet worden beoordeeld op basis van alle omstandigheden van het geval, steeds gewaardeerd naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. In het onderhavige geval is in dat verband van belang dat het gaat om een overeenkomst tussen professionele partijen, over de tekst waarvan langdurig overleg heeft plaatsgevonden, waarbij Park MC zich heeft laten adviseren door een advocaat. Dat volgens Park MC de rol van haar advocaat beperkt is geweest doet daar niet aan af.
4.6. Ten aanzien van de in 4.4 weergegeven verwijten zijn de volgende bepalingen in de overeenkomst van belang:
- Park MC bepaalt in overleg met AIC welke anesthesioloog de werkzaamheden feitelijk zal verrichten (artikel 3 lid 2).
- Voordat AIC een anesthesioloog aanstelt, dient zij de kandidaat ter goedkeuring aan de Raad van Bestuur en aan de medische staf van Park MC voor te dragen (artikel 3 lid 4).
- De conceptovereenkomst tussen AIC en de aan te stellen anesthesioloog dient tevoren ter goedkeuring aan Park MC te worden voorgelegd. Voor een eventueel addendum op die overeenkomst geldt hetzelfde (artikel 3 lid 5).
- Als de eerder genoemde organen binnen Park MC tegen de kandidaat ernstige bezwaren houden, zal diens aanstelling geen doorgang vinden (artikel 3 lid 6).
4.7. Deze bepalingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet anders worden uitgelegd dan in die zin dat Park MC zich in het kader van de bedrijfsvoering van AIC een aanzienlijke rol heeft voorbehouden. Park MC is degene die, zij het in overleg met AIC, bepaalt welke anesthesioloog feitelijk wordt ingezet, Park MC is bevoegd de contracten die AIC wil sluiten met haar anesthesiologen te toetsen en af te keuren en nieuwe anesthesiologen dienen eerst ter goedkeuring aan Park MC te worden voorgedragen alvorens met hen een (door Park MC goedgekeurd) contract aan te gaan. Geen der partijen heeft feiten gesteld op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat de hier bedoelde contractsbepalingen op andere wijze moeten worden uitgelegd. Klaarblijkelijk was AIC niet gelukkig met deze grote bemoeienis van Park MC. Dat leidt de rechtbank af uit de reactie van AIC op de kritiek van Park MC op de inzet van de anesthesioloog [B] (2.12) en op de wijze waarop AIC zich in het conflict rond [C] en [G] heeft opgesteld (2.13 en volgende). Die onvrede doet er echter niet aan af dat partijen een dergelijke rol van Park MC uitdrukkelijk zijn overeengekomen. Waar Park MC op die rol aanspraak heeft gemaakt, had zij daartoe dus het recht.
4.8. Ten aanzien van [C] geldt het volgende. Niet ter discussie staat dat AIC met [C] op 11 oktober 2010 een overeenkomst en op 28 december 2010 een addendum op die overeenkomst heeft gesloten. Ook staat vast dat geen van deze documenten tevoren ter goedkeuring aan Park MC is voorgelegd. Aldus is sprake van een tekortkoming van AIC. Dat de stukken later alsnog aan Park MC zijn overhandigd (repliek, p. 8) doet daar niet aan af. De onderhavige bepaling uit de overeenkomst tussen AIC en Park MC ziet immers klaarblijkelijk op de mogelijkheid van inhoudelijke toetsing vooraf, en dat houdt kennelijk verband met de verplichtingen van de medisch specialist die in de overeenkomst tussen Park MC en AIC zijn opgesomd (artikel 1) en die AIC op haar beurt in haar overeenkomsten met de anesthesiologen dient op te nemen (artikel 3 lid 5).
4.9. Verder staat vast dat [C] door AIC al was ingeroosterd voordat hij aan Park MC ter goedkeuring was voorgedragen en dus ook voordat hij daadwerkelijk was goedgekeurd. Naar het oordeel van de rechtbank verdraagt ook deze volgorde zich redelijkerwijs niet met de in de overeenkomst voorziene gang van zaken. Die regeling strekt er immers klaarblijkelijk toe de genoemde organen binnen Park MC gelegenheid te geven zich over de geschiktheid van de kandidaat een oordeel te vellen. Die mogelijkheid verwordt feitelijk tot een formaliteit als de desbetreffende kandidaat al is ingeroosterd. In beginsel kan niet worden aangenomen dat partijen de in de overeenkomst voorziene gang van zaken slechts als formaliteit hebben bedoeld. De kritiek van Park MC op de gang van zaken rond de inzet van de anesthesioloog [B] wijst eerder op het tegendeel. In verband met de voordracht van [C] is op zichzelf een complicatie dat de afspraak voor het gesprek met het bestuur van Park MC, gepland op 11 januari 2011, op het laatste moment door dat bestuur is afgezegd, waardoor het gesprek pas op 18 januari 2011 kon plaatsvinden, te weten de dag waarop [C] ook al stond ingeroosterd (productie 40 bij repliek). Die omstandigheid moet echter worden beschouwd als een gevolg van de vroegtijdige inroostering door AIC en komt daarmee voor haar risico. In dat verband is van belang dat een uitstel van een gemaakte afspraak met een week binnen een bedrijfsorganisatie in het algemeen een omstandigheid is waarmee redelijkerwijs rekening gehouden moet worden.
4.10. Voor de gang van zaken rond de (beoogde) inzet van [G] geldt (mutatis mutandis) hetzelfde. Vast staat dat AIC op 19 maart 2011 aan Park MC heeft bericht dat in de daarop volgende weken [G] ingeroosterd “zal” worden. Als onbetwist staat ook vast dat daarover geen overleg met Park MC is gevoerd, dat [G] niet op de contractueel overeengekomen wijze aan Park MC is voorgedragen en dat evenmin het contract tussen AIC en [G] ter goedkeuring aan Park MC is voorgelegd. In het licht van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat dit even zovele tekortkomingen van AIC betreft. Dat [G] al in dienst van Optimal Care binnen het gebouw van Park MC werkzaam was geweest, doet daaraan niet zonder meer af. Het gaat bij de hier relevante contractuele voorschriften immers kennelijk niet alleen om bekendheid met de persoon van de anesthesioloog (daargelaten of Park MC al in voldoende mate bekend was met [G]), maar ook om de inhoud van diens afspraken met AIC en om het overleg over diens feitelijke inroostering.
4.11. Ten aanzien van de inroostering van [A] geldt het volgende. Als gevolg van het conflict rond de inzet van [C] in januari/februari 2011 en de daaruit blijkende tegengestelde visies bij partijen op de rol die Park MC toekwam, is de verhouding tussen partijen onmiskenbaar onder (grotere) druk komen te staan. Die verslechterende verhouding kwam vooral tot uitdrukking in het contact tussen de directeuren van partijen, [A] respectievelijk [Z] (en [D]). Dat blijkt bijvoorbeeld uit inhoud en toonzetting van hun mails van 7 en 8 februari 2011 (2.14 en 2.15). Daarbij komt dan nog dat de verhouding in het voorafgaande jaar als gevolg van diverse geschilpunten ook al onder forse druk was komen te staan. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de suggestie van de RvT van Park MC om [A] en [Z] (en [D]) niet meer gelijktijdig te laten opereren een alleszins redelijke poging is om het conflict niet verder te laten escaleren. [A] had zich in de gegeven omstandigheden naar die suggestie moeten voegen, al was het maar omdat het op grond van de overeenkomst Park MC is die bepaalt wie feitelijk wordt ingezet. In de gegeven omstandigheden moet de suggestie van de RvT, die door Park MC is overgenomen, bovendien worden beschouwd als een redelijke aanwijzing van de opdrachtgever waaraan AIC als opdrachtnemer in beginsel was gebonden (artikel 7:402 BW). Daarbij doet niet ter zake wiens schuld het is dat de verhouding zo onder druk is komen te staan. Evenmin is van belang dat het conflict met name betrekking had op de bedrijfsmatige kant van de samenwerking tussen partijen, een zakelijk geschil dus, en dat van de betrokkenen in dat verband een professionele houding mag worden verwacht (repliek, 101-104). Dat het een zakelijk geschil betreft, laat immers onverlet dat een feitelijke samenwerking van de bij dat geschil betrokkenen ernstig bemoeilijkt kan worden. Bovendien blijkt uit de toon van de over en weer verstuurde mails dat geen van de betrokkenen, ook [A] niet, er blijk van heeft gegeven voldoende in staat te zijn de nodige professionele distantie te betrachten.
4.12. Nu vast staat dat AIC zich niet heeft willen voegen naar de suggestie van Park MC, is de rechtbank van oordeel dat zij ook op dit punt in de nakoming van de overeenkomst tekort is geschoten. Volledigheidshalve merkt de rechtbank nog op dat, als AIC mocht menen dat de wens van Park MC haar voor praktische problemen plaatste (bijvoorbeeld omdat zij op die termijn geen andere anesthesioloog beschikbaar had), van haar verwacht had mogen daarover met Park MC in overleg te treden. AIC heeft op dat punt echter niets gesteld.
4.13. Tot de verwijten die Park MC aan de ontbinding van de overeenkomst ten grondslag heeft gelegd, behoort ook het verwijt dat AIC heeft gehandeld in strijd met het concurrentiebeding (artikel 8 van de overeenkomst). Uit de stellingen van partijen leidt de rechtbank af dat tussen hen niet ter discussie staat dat die bepaling aldus moet worden uitgelegd dat het AIC verboden is anesthesiologen die via AIC bij Park MC worden ingezet tevens in te zetten bij concurrerende klinieken binnen een straal van 25 km (zie laatstelijk de eerste pleitnota van AIC, onder 50). Die uitleg zal de rechtbank volgen. Hieromtrent geldt verder het volgende.
4.14. Volgens Park MC is gebleken dat [A] op drie dagen in 2010 anesthesiewerkzaamheden heeft verricht in een concurrerende kliniek in Vlaardingen (dat wil zeggen binnen de straal van 25 km). Op dit betoog heeft AIC bij repliek gereageerd met de stelling dat [A] in zijn hoedanigheid van directeur van AIC slechts op de desbetreffende kliniek had rondgekeken om deze met het oog op een eventuele samenwerking te kunnen beoordelen, hetgeen niet in strijd is met het concurrentiebeding. Naar aanleiding daarvan heeft Park MC bij pleidooi anesthesieverslagen van de door haar genoemde data overgelegd, waarop steeds als behandelend anesthesioloog [A] is genoemd. Bij pleidooi heeft AIC de juistheid van die verslagen erkend. Voorts heeft zij gesteld dat [A], in het kader van de beoordeling van de werkwijze binnen die kliniek, “handelingen” heeft verricht en daarom op de verslagen is vermeld. Ook heeft zij gesteld dat Park MC ten onrechte de beschikking heeft gekregen over die verslagen en dat een eventuele tekortkoming op dit punt in het niet valt bij het handelen van Park MC in strijd met de overeenkomst, waaronder het geheimhoudings- en exclusiviteitsbeding.
4.15. Met de erkenning van AIC dat [A] anesthesiologische “handelingen” heeft verricht, en dus meer heeft gedaan dan louter rondkijken zoals AIC nog bij repliek had gesteld, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat AIC heeft gehandeld in strijd met het concurrentiebeding. Daaraan doet niet af dat [A] wellicht vooral in die kliniek was met het oog op een latere samenwerking. Zonder nadere toelichting, die AIC niet heeft gegeven, acht de rechtbank overigens onvoldoende onderbouwd dat [A] niet de behandelend anesthesioloog was. Onverklaard is dan immers waarom hij dan wel als zodanig op de verslagen staat vermeld of waarom dan niet nog een andere anesthesioloog vermeld is.
4.16. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat AIC ook op dit punt tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Niet van belang is of wellicht ook Park MC (op andere punten) tekort is geschoten, zoals AIC meent. Dat heft immers noch de tekortkoming van AIC op, noch doet dat af aan de toerekenbaarheid van die tekortkoming.
4.17. Uit het voorgaande volgt dat op diverse punten sprake is van een tekortkoming van AIC. Gelet daarop kwam aan Park MC op grond van artikel 10 lid 4 van de overeenkomst in beginsel de bevoegdheid toe de overeenkomst te ontbinden. Niet gezegd kan worden, en zulks is ook niet door AIC betoogd, dat de hier bedoelde tekortkomingen zodanig gering zijn dat zij de ontbinding niet rechtvaardigen. In het midden kan daarom blijven of ook ten aanzien van de overige verwijten genoemd in de mail van 21 maart 2011 sprake is van een tekortkoming.
4.18. De rechtbank onderkent dat de wijze waarop AIC zich vanaf begin 2011 in het contact met Park MC heeft opgesteld wellicht mede is ingegeven door de opstelling van Park MC vanaf de eerste helft van 2010. De rechtbank wijst op de feiten genoemd in 2.5, 2.6 en 2.7, die gemeen hebben dat Park MC bepaalde opvattingen over de samenwerking met AIC kenbaar maakte die niet direct steun vonden in de tekst van de overeenkomst en ook in deze procedure naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zijn onderbouwd. Dat laatste geldt ook voor de in 2.10 bedoelde kritiek op de wijze waarop [A] zich in de operatiekamer opstelde. Ten slotte wijst de rechtbank er op dat bij AIC redelijkerwijs de indruk heeft kunnen ontstaan dat Park MC uitsluitend met [F] als anesthesioloog wilde samenwerken, hetgeen zich in beginsel niet verdraagt met een samenwerking als de onderhavige. Toch laten deze omstandigheden onverlet dat AIC gehouden was de overeenkomst na te komen en dat, nu AIC in die nakoming tekort is geschoten, Park MC in beginsel tot ontbinding kon overgaan.
4.19. Op grond van artikel 10 lid 4 van de overeenkomst is voor een ontbinding vereist dat de nalatige partij in gebreke wordt gesteld, behoudens voor zover sprake was van een fatale termijn. Park MC meent onder meer dat AIC met de mail van 21 maart 2011 wel degelijk in gebreke is gesteld en een redelijke termijn is gegund om alsnog na te komen. AIC heeft zich hiertegen verweerd. De rechtbank overweegt als volgt.
4.20. Partijen hebben zich niet uitgelaten over de vraag hoe de begrippen “ingebrekestelling” en “redelijke termijn” in artikel 10 lid 4 van de overeenkomst moeten worden uitgelegd. Daarom neemt de rechtbank aan dat die begrippen moeten worden uitgelegd overeenkomstig de betekenis die daaraan in het kader van artikel 6:82 BW wordt gegeven. Op grond van die bepaling is een ingebrekestelling een schriftelijke aanmaning voor het alsnog nakomen van de overeenkomst binnen een redelijke termijn. De mail van 21 maart 2011 bevat met zoveel woorden een sommatie aan AIC om een aantal punten te bevestigen, die onmiskenbaar voortvloeien uit de voorafgaande opsomming van tekortkomingen. Aldus kan die sommatie in redelijkheid niet anders zijn begrepen dan als aanmaning om alsnog correct na te komen. Dat de sommatie verzoekt om een bevestiging doet, anders dan AIC meent, daaraan niet af. AIC voert wel terecht aan dat de gestelde termijn kort is. In de gegeven omstandigheden echter geldt die termijn niettemin als redelijk. Daartoe acht de rechtbank van belang dat de mail het sluitstuk is van een lange periode waarin partijen veelvuldig met elkaar in debat waren over precies die onderwerpen die in de mail aan de orde komen. In zoverre bevatte die mail dus geen nieuws voor AIC. Daar komt bij dat in de mail van AIC niets meer gevraagd wordt dan een bevestiging om voortaan op een bepaalde wijze te handelen en voorts een verzoek om bepaalde stukken toe te sturen. Niet valt in te zien dat die bevestiging respectievelijk die toezending niet binnen de gestelde termijn gerealiseerd kon worden.
4.21. AIC heeft nog betoogd dat, waar in artikel 6:227a BW schriftelijke en elektronische communicatie bij het sluiten van overeenkomsten gelijk wordt gesteld en het hier niet meer gaat om de totstandkomingsfase, daaruit volgt dat de ingebrekestelling schriftelijk en dus niet per mail had moeten plaatsvinden. De rechtbank verwerpt dit betoog. Niet alleen is de door AIC bepleite a contrario-redenering in zijn algemeenheid onjuist, maar bovendien volgt uit artikel 11 lid 3 van de overeenkomst met zoveel woorden dat “kennisgevingen” als de onderhavige ook langs elektronische weg kunnen plaatsvinden.
4.22. De rechtbank is dan ook van oordeel dat AIC op de juiste wijze door Park MC in gebreke is gesteld. Het partijdebat over de vraag of een ingebrekestelling überhaupt vereist was kan dus verder buiten beschouwing blijven.
4.23. Dit betekent dat de ontbinding van de overeenkomst per 1 april 2011 doel heeft getroffen. De in dit verband door AIC gevraagde verklaring voor recht kan dus niet worden gegeven.
4.24. Voorts vordert AIC dat Park MC wordt bevolen de overeenkomst in al zijn onderdelen na te komen. Nu de ontbinding per 1 april 2011 doel heeft getroffen, komt ook die vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
4.25. AIC vordert in de derde plaats dat Park MC wordt veroordeeld de schorsingen van [A] en [C] op te heffen en hen weer tot de kliniek toe te laten. Voor zover deze vordering niet toewijsbaar is, vordert Park MC in de vierde plaats te verklaren voor recht dat die schorsingen zijn komen te vervallen. In de vijfde en zesde plaats vordert AIC dat [G] als anesthesioloog tot de kliniek van Park MC wordt toegelaten. Ook deze vorderingen zijn niet toewijsbaar. Gegeven de ontbinding van de overeenkomst, heeft AIC immers geen belang bij de door haar gevraagde veroordelingen respectievelijk de verklaring voor recht.
4.26. In de zevende plaats vordert AIC veroordeling van Park MC tot vergoeding van de schade die AIC lijdt doordat Park MC de overeengekomen exclusiviteit heeft geschonden. Voor zover AIC het oog heeft op de periode na 1 april 2011, is die vordering niet toewijsbaar. Per die datum was Park MC immers niet meer aan AIC verbonden. Voor wat betreft de periode tot 1 april 2011 geldt het volgende. In de dagvaarding (zie onder 58) stelt AIC slechts dat Park MC handelt in strijd met het exclusiviteitsbeding van artikel 3 lid 7 van de overeenkomst voor zover Park MC anesthesiologen los van AIC inschakelt vanaf 1 april 2011. In de latere processtukken is AIC hierop niet meer ingegaan, terwijl Park MC (bij antwoord, 123 en 125) uitdrukkelijk heeft betwist dat anesthesiologen buiten AIC om zijn ingeschakeld; ook [Y] is niet ingehuurd, aldus Park MC. Aldus heeft AIC haar (kennelijke) stelling dat Park MC buiten AIC om anesthesiologen heeft ingeschakeld onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Dat betekent dat ook deze vordering niet toewijsbaar is.
4.27. In de achtste plaats vordert AIC, subsidiair, vergoeding van de schade die zij heeft geleden als gevolg van de ontbinding, bestaande uit de gederfde winst over de resterende duur van de overeenkomst. Met de rechtsgeldigheid van de ontbinding is ook gegeven dat schade die (beweerdelijk) van die ontbinding het gevolg is niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.28. In de negende plaats vordert AIC veroordeling van Park MC tot betaling van een bedrag van € 71.363 in verband met niet betaalde facturen over de periode oktober 2010 tot en met maart 2011. Ten aanzien van deze vordering overweegt de rechtbank het hierna volgende, in verband waarmee moet worden voorop gesteld dat de overeenkomst gedeeltelijk is ontbonden, dat wil zeggen dat hij tot 1 april 2011 onverminderd heeft voortbestaan.
4.29. De door AIC overgelegde facturen (productie 33 bij repliek) hebben blijkens haar stellingen betrekking op de door haar anesthesiologen gewerkte uren, berekend op de wijze zoals volgens AIC volgt uit de overeenkomst, en op de uren dat de geschorste anesthesiologen [C] en [G] wel ingeroosterd waren maar niet hebben kunnen werken. De facturen bevatten een opgave van de dagen in de desbetreffende maand, de op die dagen in rekening gebrachte “tijden” (bijvoorbeeld 10.30-18.30), het aantal uren en het daarbij behorende bedrag. Als verweer heeft Park MC aangevoerd dat de facturen te weinig informatie verschaffen (geen opgave van de ingezette anesthesioloog), dat de uren niet kloppen (te veel tijd is in rekening gebracht), dat dagen in rekening zijn gebracht waarop geen anesthesiologische werkzaamheden zijn verricht en dat geen aanspraak bestaat op vergoeding voor [C] en [G] gedurende de tijd van hun schorsing.
4.30. Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag welke tijd als werktijd in rekening mag worden gebracht. Artikel 2 lid 2 van de overeenkomst bepaalt dat het overeengekomen tarief geldt “per gewerkte c.q. aanwezige uren, waarbij dient te gelden dat 30 minuten voor aankomst van de eerste patiënt op de OK tot 30 minuten na het verlaten van de laatste patiënt van de OK wordt aangemerkt als gewerkte c.q. aanwezige uren”. Uit de stellingen van partijen kan niet worden afgeleid dat zij in het onderhandelingstraject specifiek over de bedoeling van deze bepaling uitlatingen hebben gedaan. Dat wordt bevestigd door het feit dat deze zelfde bepaling al in de twee allereerste concepten voorkwam (producties 51 en 52 dupliek in reconventie). Tegen deze achtergrond komt groot gewicht toe aan de normale betekenis van de gebruikte bewoordingen. Dat brengt de rechtbank tot het oordeel dat met de hier bedoelde bepaling kennelijk tot uitdrukking is gebracht dat Park MC slechts voor “gewerkte c.q. aanwezige uren” behoeft te betalen en dat het begrip “gewerkte c.q. aanwezige uren” vervolgens is gedefinieerd als de tijd tussen 30 minuten vóór aankomst van de eerste patiënt en 30 minuten na vertrek van de laatste patiënt. Dat betekent dat, voor zover AIC tijd in rekening heeft gebracht die daarbuiten valt, die tijd niet voor vergoeding in aanmerking komt.
4.31. Uit de facturen noch uit de stellingen van AIC wordt duidelijk of zij feitelijk meer tijd in rekening heeft gebracht dan overeenkomstig de zojuist gegeven uitleg. Omdat AIC zich in deze procedure op het standpunt heeft gesteld dat zij ook separaat aanspraak kan maken op uren gemoeid met protocollering en voorts Park MC heeft gewezen op discrepanties tussen de door AIC geclaimde tijd en de tijdregistraties van het OK-personeel (productie 26 bij antwoord), neemt de rechtbank vooralsnog aan dat AIC inderdaad teveel tijd in rekening heeft gebracht. Zij dient zich hierover concreet en onderbouwd met stukken uit te laten. Zij kan zo nodig haar vordering aanpassen aan de hier gegeven uitleg. De rechtbank wijst er op dat ten aanzien van deze vordering op AIC de stelplicht rust.
4.32. Partijen twisten ook over de vraag of en zo ja op welke wijze AIC aanspraak kon maken op een zekere minimum omvang aan werk. Partijen zijn het erover eens dat AIC over de dagen waarop zij aanspraak op enige vergoeding kan maken tenminste acht uren in rekening kan brengen (artikel 3 lid 2 van de overeenkomst). Voorts meent AIC met een beroep op artikel 3 lid 3 van de overeenkomst dat zij een garantie heeft voor tenminste drie dagen per week, terwijl Park MC betoogt dat de in die bepaling genoemde garantie slechts geldt voor zover er over die dagen ook daadwerkelijk anesthesiologisch werk is te doen. De rechtbank overweegt over dit punt als volgt.
4.33. Ook over deze bepaling hebben partijen klaarblijkelijk niet specifiek gesproken. Een zuiver taalkundige uitleg lijkt op het eerste gezicht het standpunt van AIC te ondersteunen. Toch geldt daarbij de volgende kanttekening. Het gaat in de onderhavige bepaling om dagen die gegarandeerd zijn “toebedeeld” aan AIC. Dat woordgebruik suggereert dat het hier primair gaat om een verdeling van de week tussen (de anesthesiologen van) AIC en eventueel langs andere weg in te zetten anesthesiologen. Bedacht moet worden Park MC ook gerechtigd was anesthesiologen van Optimal Care in te zetten (artikel 3 lid 7) en dat tussen partijen in confesso is dat ook de anesthesioloog [X] zou blijven werken. Zo bezien lijkt de garantie niet zozeer op de omvang van het feitelijke werk betrekking te hebben, maar eerder op het aantal dagen in de week waarop AIC ten minste zou worden ingeschakeld voor zover in die week anesthesie nodig is. Dat sluit ook aan bij artikel 3 lid 2, dat bepaalt dat AIC aanspraak heeft op ten minste acht uren “voor de toegewezen dagen”. Ook de wijze waarop AIC zelf in de praktijk aan de overeenkomst uitvoering heeft gegeven bevestigt deze uitleg: als onbetwist staat immers vast dat AIC tot de zomer van 2009 niet vanwege het niet halen van de driedagengarantie dagen in rekening heeft gebracht waarop niet gewerkt is. Ten slotte acht de rechtbank van belang dat deze uitleg uit de aard van de zaak tot een evenwichtiger verhouding leidt. Niet valt immers in te zien dat Park MC zich zou hebben willen binden aan een constructie waarvan een betalingsverplichting voor niet geleverd werk een structureel risico vormt. Bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld een uitzonderlijk krappe markt voor anesthesiologen, kunnen dit vanzelfsprekend anders maken, maar daarvan is niet gebleken.
4.34. De rechtbank volgt dus (in beginsel) de uitleg die Park MC geeft aan de onderhavige contractsbepaling. Dat betekent (i) dat AIC slechts aanspraak kan maken op betaling van haar uurtarief over de dagen (van ten minste acht uur) waarop zij feitelijk is ingezet en (ii) dat zij ook aanspraak had op feitelijke inschakeling gedurende ten minste drie dagen per week als op die dagen anesthesiologische werkzaamheden nodig waren. Gesteld noch gebleken is dat Park MC zich aan die laatste verplichting niet heeft gehouden. Met andere woorden: uit het procesdossier kan niet worden afgeleid dat Park MC op dagen dat anesthesie nodig was andere dan AIC-anesthesiologen heeft ingeschakeld, laat staan dat zij in die gevallen de driedagengarantie van AIC heeft geschonden. Voor de verdere beoordeling is die garantie (artikel 3 lid 3 van de overeenkomst) dus verder niet van belang.
4.35. Uit de stellingen van AIC wordt niet duidelijk of en in hoeverre haar facturen dagen bevatten waarop niet door haar anesthesiologen is gewerkt. Park MC heeft gesteld dat zulks het geval is bij twee dagen (dupliek, 57 en 58). Mogelijk heeft AIC die dagen in rekening gebracht omdat zij meende daartoe het recht te hebben op basis van haar uitleg van de driedagengarantie. Die uitleg is onjuist. In zoverre is de vordering dan dus niet gegrond. De rechtbank zal AIC gelegenheid geven zich hierover uit te laten.
4.36. De hiervoor gegeven uitleg heeft tot gevolg dat het risico van geannuleerde operaties in beginsel voor rekening van AIC komt. Dat past op zichzelf bij de aard van de bedrijfsvoering van Park MC, die, zoals zij onbetwist heeft gesteld, gekenmerkt wordt door planningen op korte termijnen die vaak wijzigingen ondergaan. Van een onderneming als AIC mag in beginsel verwacht worden daarop toegerust te zijn, bijvoorbeeld door te organiseren dat de desbetreffende anesthesioloog in een ander ziekenhuis wordt ingezet. Waar echter geplande operaties zodanig kort tevoren worden geannuleerd dat AIC in redelijkheid niet geacht kan worden in staat te zijn vervangende werkzaamheden voor haar anesthesiologen te organiseren, leidt deze risicoverdeling naar het oordeel van de rechtbank tot een onevenwichtig resultaat. Partijen hebben voor die situatie geen regeling getroffen. In zoverre is dus sprake van een leemte in hun overeenkomst. AIC heeft echter onbetwist gesteld dat zij in de praktijk geen tijd voor geannuleerde operaties in rekening heeft gebracht als die annulering ten minste een week tevoren aan AIC was bekend gemaakt. Dat komt de rechtbank in de gegeven omstandigheden voor als een alleszins redelijke aanvulling, die recht doet aan zowel de flexibele bedrijfsvoering van Park MC als de gerechtvaardigde belangen van AIC. In zoverre volgt de rechtbank dus de voorlopige uitleg die de voorzieningenrechter in het vonnis van 30 november 2010 al had gegeven (2.9). Anders dan Park MC heeft betoogd, doet hieraan niet af dat de tekst van de overeenkomst in hoofdzaak afkomstig is van AIC.
4.37. Ook van dit punt is niet duidelijk in hoeverre dit een rol heeft gespeeld bij de facturen waarvan AIC thans betaling vordert. Ook hierover zal zij zich moeten uitlaten. Van AIC wordt verwacht dat zij concreet aangeeft of en zo ja welke van de door haar gefactureerde dagen betrekking hebben op operaties die minder dan een week tevoren zijn geannuleerd.
4.38. Bij dagvaarding (onder 61) heeft AIC gesteld dat zij, zo begrijpt de rechtbank, in maart 2011 dubbele kosten heeft gemaakt, omdat zij zowel de anesthesiologen [C] en [G] als hun vervangers heeft moeten betalen. Hiermee is volgens AIC een bedrag gemoeid van € 19.200. Uit de stellingen van AIC in dit verband leidt de rechtbank af dat het hier kennelijk gaat om een schadevordering, namelijk schade die het gevolg is van de onterechte beslissingen van Park MC om genoemde anesthesiologen niet toe te laten. Deze vordering is naar het oordeel van de rechtbank niet toewijsbaar. In de eerste plaats omdat hier van een tekortkoming van Park MC geen sprake is. Gegeven de aard van de bedenkingen die tegen [C] waren gerezen (2.17), heeft Park MC in redelijkheid tot een schorsing kunnen overgaan. Wat [G] betreft geldt dat deze klaarblijkelijk niet is geschorst, maar niet tot de kliniek is toegelaten. Gelet op de rol die aan Park MC bij de aanstelling van nieuwe anesthesiologen toekomt (4.7), kan niet worden gezegd dat Park MC daartoe in redelijkheid niet heeft kunnen overgaan. In de tweede plaats geldt dat AIC onvoldoende heeft onderbouwd dat zij daadwerkelijk schade heeft geleden. Zij stelt dat zij [C] en [G] heeft doorbetaald, maar die stelling is op geen enkele wijze onderbouwd. Het in het geding gebrachte freelancecontract tussen AIC en [C] (productie 39 antwoord) wijst niet op een dergelijke doorbetalingsverplichting, en zulks ligt gelet op de aard van een dergelijke rechtsverhouding ook niet zonder meer voor de hand. Nu Park MC specifiek op dit punt verweer heeft gevoerd (antwoord, 133), had van AIC verwacht mogen worden haar vordering adequaat te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan.
4.39. Ten slotte vordert AIC in de tiende plaats veroordeling van Park MC tot betaling van € 9.600. Deze vordering houdt volgens AIC verband met de dubbele kosten die zij heeft moeten maken in verband met de schorsing van [A]. Voor deze vordering geldt hetzelfde als zojuist overwogen ten aanzien van [C] en [G]: in de gegeven omstandigheden (zie ook 4.11) heeft Park MC in redelijkheid tot een (gedeeltelijke) schorsing kunnen overgaan en voorts is ook met betrekking tot [A] niet voldoende onderbouwd dat daadwerkelijk dubbele kosten zijn gemaakt.
4.40. Uit het voorgaande volgt dat AIC haar vordering op enkele specifieke punten nader dient te onderbouwen en toe te lichten, met inachtneming van de uitleg die de rechtbank aan de desbetreffende contractsbepalingen heeft gegeven. Het gaat om de onderwerpen genoemd in 4.31, 4.35 en 4.37. In afwachting van die nadere uitlating zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
4.41. Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat ook Park MC haar reactie op de nadere uitlating van AIC voldoende dient te onderbouwen. In dat verband is met name van belang dat zij geacht moet worden uit haar eigen administratie de nodige gegevens te putten omtrent de dagen waarop door AIC anesthesiologisch werk is verricht.
4.42. Ten slotte overweegt de rechtbank nog als volgt. AIC heeft herhaaldelijk gesteld dat het Park MC er vanaf enig moment slechts om te doen was AIC weg te krijgen, in verband waarmee AIC met name wijst op de rol van de general manager van Park MC, Maree. De rechtbank acht aannemelijk dat Park MC zich op enig moment nadrukkelijker dan voorheen met AIC is gaan bemoeien. Park MC zelf heeft dit verklaard vanuit een door haar gemaakte “professionaliseringsslag”, die nodig was omdat haar financiële positie zeer slecht was. Het komt de rechtbank voor dat die bemoeienis van Park MC op sommige punten wat te ver is doorgeschoten en dat zij daarbij meer dan eens een toon heeft gebezigd die niet zal hebben bijgedragen aan een de-escalatie, maar anderzijds gaf de overeenkomst haar op de hiervoor beoordeelde punten nadrukkelijk de bevoegdheid voor een vergaande bemoeienis. Dat Park MC daarbij het voorop gezette plan had AIC weg te werken, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Hoe dan ook verleende AIC dat geen vrijbrief voor eigen handelen in strijd met de overeenkomst.
in reconventie
4.43. In reconventie vordert Park MC allereerst terugbetaling door AIC van het bedrag dat Park MC ingevolge het kortgedingvonnis van 30 november 2010 heeft betaald (€ 8.400). Die vordering is gebaseerd op het standpunt dat AIC geen aanspraak heeft op vergoeding voor geannuleerde operaties die minder dan een week tevoren zijn geannuleerd. Uit het hiervoor overwogene (4.36) volgt dat de rechtbank dat standpunt niet deelt. Park MC heeft dus geen aanspraak op terugbetaling. In het midden kan dus blijven of, zoals AIC meent, de onderhavige vordering van Park MC in strijd is met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen.
4.44. Voorts vordert Park MC veroordeling van AIC tot terugbetaling van € 1.200. Dat bedrag heeft AIC volgens Park MC over 13 november 2009 in rekening gebracht (en betaald gekregen), terwijl op die dag geen anesthesiologisch werk door AIC is verricht. De rechtbank zal Park MC gelegenheid geven zich hierover nader uit te laten aan de hand van de hiervoor gegeven uitleg van de desbetreffende contractsbepalingen. Op basis daarvan zal beoordeeld moeten worden of AIC terecht aanspraak heeft gemaakt op vergoeding over die dag. Uit proceseconomische overwegingen verwacht de rechtbank van AIC dat zij al bij conclusie na tussenvonnis op dit punt ingaat. Zij zal dus al nader moeten onderbouwen dat en waarom zij aanspraak had op die vergoeding. Dit laat onverlet dat ten aanzien van deze vordering de stelplicht op Park MC rust.
4.45. In de derde plaats vordert Park MC opheffing van het door AIC gelegde conservatoire beslag. De beslissing hieromtrent zal worden aangehouden, nu deze afhankelijk is van het antwoord op de vraag of enig bedrag aan AIC toewijsbaar is. Ook overigens houdt de rechtbank iedere verdere beslissing in reconventie aan.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1. verwijst de zaak naar de rol van 14 november 2012 voor conclusie na tussenvonnis als bedoeld in 4.40 en 4.44 aan de zijde van AIC, waarna Park MC kan reageren;
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2012.