ECLI:NL:RBROT:2012:BX9792

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1202518
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigheid van uitruil van nabestaandenpensioen door vervalsing handtekening

In deze zaak heeft de weduwe van de heer [A] een vordering ingesteld tegen Nationale-Nederlanden, omdat zij stelt dat de uitruil van het nabestaandenpensioen tegen een hoger ouderdomspensioen ongeldig is. De weduwe beweert dat haar handtekening op het wijzigingsformulier vervalst is door haar overleden echtgenoot. De rechtbank heeft geoordeeld dat Nationale-Nederlanden de pensioenverplichtingen aan Bpf Beroepsvervoer heeft overgedragen en dat Bpf Beroepsvervoer zich als gevoegde partij heeft aangesloten. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nationale-Nederlanden niet onrechtmatig heeft gehandeld door de handtekening van de weduwe niet te verifiëren, aangezien er geen aanwijzingen waren voor vervalsing. De vordering van de weduwe is afgewezen, evenals de vordering in de vrijwaringszaak, omdat de rechtbank oordeelde dat de pensioenverplichtingen volledig waren overgedragen aan Bpf Beroepsvervoer. De weduwe is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke toestemming bij pensioenoverdrachten en de verantwoordelijkheden van pensioenuitvoerders.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis
in de zaak met nummer 1202518 CV EXPL 11-4284 van
[eiseres in de hoofdzaak],
wonende te [woonplaats],
eiseres bij exploot van dagvaarding van 25 mei 2010,
gemachtigde: mr. M.P.T. Kouwenaar te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN LEVENSVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.J.G. Veugelers en mr. R.F. van der Ham te Vlaardingen;
aan wier zijde als gevoegde partij optreedt:
de stichting
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS
VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG,
gevestigd te Groningen,
gemachtigden: prof. dr. E. Lutjens en mr. B. Degelink te Amsterdam;
en in de vrijwaringszaak met nummer 1242395 CV EXPL 11-29970 van
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN LEVENSVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.J.G. Veugelers en mr. R.F. van der Ham te Vlaardingen;
tegen
de stichting
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS
VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG,
gevestigd te Groningen,
gedaagde,
gemachtigden: prof. dr. E. Lutjens en mr. B. Degelink te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiseres in de hoofdzaak]”, “Nationale-Nederlanden” en “Bpf Beroepsvervoer". Nationale-Nederlanden als gedaagde in de hoofdzaak en Bpf Beroepsvervoer als gevoegde partij in de hoofdzaak gezamenlijk zullen worden aangeduid als “NN en Bpf”.
1. Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de hoofdzaak wordt verwezen naar de tussenvonnissen van 18 augustus 2010 (van de sector civiel recht van deze rechtbank met nummer 355776 / HA ZA 10-1756), 29 april 2011 en 9 september 2011 en de daarin aangehaalde processtukken. Na het laatste tussenvonnis heeft de kantonrechter kennis genomen van de volgende processtukken:
- de conclusie van antwoord van de zijde Bpf Beroepsvervoer;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen gehouden op 16 november 2011 en de op deze zitting overgelegde kopie van het identiteitsbewijs van [eiseres in de hoofdzaak];
- de conclusie van repliek met tien producties;
- de conclusie van dupliek van de zijde van Nationale-Nederlanden;
- de conclusie van dupliek van de zijde van Bpf Beroepsvervoer.
Het verloop van de vrijwaringszaak volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
- het exploot van dagvaarding met vier producties;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- het tussenvonnis van 9 september 2011;
- de akte van de zijde van Nationale-Nederlanden met twee producties;
- de antwoordakte van de zijde van Bpf Beroepsvervoer.
De uitspraak van het vonnis in zowel de hoofdzaak als de vrijwaringszaak is door de kantonrechter bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken staat tussen de partijen in de hoofdzaak en tussen de partijen in de vrijwaringszaak het volgende vast:
- [eiseres in de hoofdzaak] was getrouwd met de heer [A] (hierna: [A]), geboren op [geboortedatum] en overleden op [overlijdensdatum].
- [A] had een aanspraak op ouderdomspensioen jegens Nationale-Nederlanden onder polisnummer [x].
- Nationale-Nederlanden heeft [A] in een brief van 24 mei 2006 geïnformeerd over de mogelijkheid om het meeverzekerde nabestaandenpensioen in te ruilen voor een 24% hoger ouderdomspensioen (op grond van artikel 2b van de destijds geldende Pensioen- en Spaarfondsenwet [PSW], thans artikel 60 Pensioenwet [Pw], hierna: de uitruil). Door middel van het formulier gedateerd op 4 juni 2006 is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
- De uitkering van het (door de ruil hogere) ouderdomspensioen is ingegaan op 1 augustus 2006. Na het overlijden van [A] is aan [eiseres in de hoofdzaak] geen nabestaandenpensioen uitgekeerd.
- Op grond van de ‘Overeenkomst overdracht pensioenverplichtingen en daarmee samenhangende waardeoverdracht’ (hierna: de overnameovereenkomst) van 20 februari 2008 tussen Nationale-Nederlanden en Bpf Beroepsvervoer zijn met ingang van 30 juni 2008 de pensioenaanspraken en pensioenrechten van onder meer [A] met inachtneming van artikel 83 Pensioenwet door Nationale-Nederlanden aan Bpf Beroepsvervoer overgedragen.
3. De vordering in de hoofdzaak
3.1. [eiseres in de hoofdzaak] heeft gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Nationale-Nederlanden te veroordelen tot betaling aan haar van
- een nabestaandenpensioen ad – per 24 mei 2006 – € 3.447,78 bruto per jaar, vanaf de datum dat aan [A] onder polisnummer [x] geen ouderdomspensioen is uitgekeerd in verband met diens overlijden;
- de wettelijke rente over de pensioenaanspraak vanaf 6 januari 2010, althans vanaf de dag der dagvaarding;
- de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 904,00, vermeerderd met btw, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
- de proceskosten, te vermeerderen met nakosten, in goede justitie te bepalen, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten na het verstrijken van deze termijn.
3.2. [eiseres in de hoofdzaak] heeft ter onderbouwing van haar vordering gesteld – verkort weergegeven – dat zij geen afstand heeft gedaan van haar recht op nabestaandenpensioen. [A] heeft het formulier van 4 juni 2006 over de uitruil buiten medeweten van [eiseres in de hoofdzaak] getekend en heeft daarop de handtekening van [eiseres in de hoofdzaak] vervalst. Nu de vereiste toestemming van [eiseres in de hoofdzaak] ontbreekt, heeft er geen rechtsgeldige uitruil plaatsgevonden. [eiseres in de hoofdzaak] vordert daarom primair nakoming van de pensioenovereenkomst. [eiseres in de hoofdzaak] heeft subsidiair gesteld dat Nationale-Nederlanden onrechtmatig heeft gehandeld door na te laten de toestemming van [eiseres in de hoofdzaak] voor de uitruil te verifiëren. Alle post van Nationale-Nederlanden met betrekking tot het ouderdoms- en nabestaandenpensioen (inclusief de brief van 24 mei 2006) is slechts aan [A] gericht, Nationale-Nederlanden heeft [eiseres in de hoofdzaak] niet gewezen op het risico van de uitruil en heeft niet gevraagd om een identiteitsbewijs van [eiseres in de hoofdzaak]. De handtekening van [eiseres in de hoofdzaak] op het identiteitsbewijs verschilt aanzienlijk van de handtekening op het formulier van 4 juni 2006. [eiseres in de hoofdzaak] verzoekt om deskundigenonderzoek te gelasten om de echtheid van de handtekening te vast te stellen.
3.3. Nationale-Nederlanden is de contractuele wederpartij van [eiseres in de hoofdzaak] ten aanzien van de uitkering van het nabestaandenpensioen. Hoewel Bpf Beroepsvervoer thans uitvoerder is van de pensioenregeling, was zij niet betrokken bij de uitruil in 2006. Uit de overnameovereenkomst volgt – zoals ook Bpf Beroepsvervoer als gevoegde partij heeft gesteld – dat het nabestaandenpensioen niet is overgedragen.
4. Het verweer in de hoofdzaak
4.1. Hoewel Bpf Beroepsvervoer zich in deze procedure aan de zijde van Nationale-Nederlanden heeft gevoegd, heeft zij ten aanzien van bepaalde geschilpunten – voornamelijk over wie [eiseres in de hoofdzaak] ten aanzien van het nabestaandenpensioen zou moeten aanspreken – andere stellingen ingenomen dan Nationale-Nederlanden. Hieronder zal daarom per stelling vermeld worden door welke partij deze wordt ingenomen.
4.2. Nationale-Nederlanden heeft tegen de eis aangevoerd dat niet zij, maar Bpf Beroepsvervoer na de overdracht van het pensioen contractspartij van [A] is geworden, zodat [eiseres in de hoofdzaak] geen nakoming meer van Nationale-Nederlanden kan vorderen. Er is sprake van contractsoverneming in de zin van artikel 6:159 BW en van collectieve waardeoverdracht met in achtneming van 83 Pensioenwet. Alle rechten en verplichtingen zijn daarmee overgegaan op Bpf Beroepsvervoer, die hiervoor ook het kapitaal heeft ontvangen. Het is niet zo dat alleen het nabestaandenpensioen bij Nationale-Nederlanden is achtergebleven.
4.3. Bpf Beroepsvervoer heeft daarentegen aangevoerd dat Nationale-Nederlanden ten aanzien van het nabestaandenpensioen door [eiseres in de hoofdzaak] zou moeten worden aangesproken. In artikel 8 van de overnameovereenkomst wordt verwezen naar de administratie, waarin alle pensioenen die op Bpf Beroepsvervoer overgaan, staan vermeld. Het nabestaandenpensioen van [eiseres in de hoofdzaak] staat niet in deze administratie vermeld en is daardoor achtergebleven bij Nationale-Nederlanden. Als gevolg daarvan is er ten aanzien van dit pensioen ook geen waardeoverdracht geweest. Verder is er geen sprake van een geldige contractsoverneming, omdat [eiseres in de hoofdzaak] de vereiste medewerking niet heeft verleend.
4.4. NN en Bpf zijn beide van mening dat er sprake is van een geldige uitruil van pensioen, omdat [eiseres in de hoofdzaak] hier door middel van het formulier van 4 juni 2006 mee heeft ingestemd. NN en Bpf betwisten dat de handtekening van [eiseres in de hoofdzaak] op dit formulier is vervalst en stellen dat het aan [eiseres in de hoofdzaak] is om een eventuele vervalsing aan te tonen. Nationale-Nederlanden heeft destijds voldaan aan haar onderzoeksplicht. Er is geen verplichting voor Nationale-Nederlanden om de handtekening van [eiseres in de hoofdzaak] op echtheid te controleren. Er was ook geen indicatie dat er in het onderhavige geval sprake zou zijn van een vervalsing. Nationale-Nederlanden mocht er in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd op vertrouwen dat [eiseres in de hoofdzaak] met de uitruil instemde. Zij heeft geen beroep gedaan op vernietiging. Dit beroep is intussen verjaard. Volgens Bpf Beroepsvervoer geldt het vereiste van toestemming bovendien alleen voor de deelnemer, en niet voor het pensioenfonds.
4.5. Nationale-Nederlanden heeft aangevoerd dat zij niet onrechtmatig gehandeld heeft. Zij is bovendien niet aansprakelijk voor door [A] gepleegde valsheid in geschrifte. Bpf Beroepsvervoer heeft hieraan toegevoegd dat een onrechtmatige daad van [A] in de gemeenschap valt, waarvoor [eiseres in de hoofdzaak] op grond van artikel 4:14 BW aansprakelijk is. Nationale-Nederlanden heeft aangevoerd dat er geen buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht.
5. De vordering in de vrijwaringszaak
5.1. Nationale-Nederlanden heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- indien en voor zover van toewijzing van de vordering van [eiseres in de hoofdzaak] sprake is – die vordering jegens Bpf Beroepsvervoer toe te wijzen onder vrijwaring van Nationale-Nederlanden;
- Bpf Beroepsvervoer te veroordelen om alle (nader te specificeren) kosten van Nationale-Nederlanden te voldoen die zij heeft gemaakt in verband met de claim van [eiseres in de hoofdzaak];
- Bpf Beroepsvervoer te veroordelen in de proceskosten van de hoofdzaak en de vrijwaringszaak.
5.2. Nationale-Nederlanden heeft ter onderbouwing van haar vordering gesteld dat zij in de overnameovereenkomst alle rechten en plichten voor de uitvoering van het pensioen van [A] en [eiseres in de hoofdzaak] heeft overgedragen aan Bpf Beroepsvervoer (zie hiervoor tevens de stellingen van Nationale-Nederlanden in de hoofdzaak). Daarnaast heeft Bpf Beroepsvervoer Nationale-Nederlanden in artikel 5.2 van de overnameovereenkomst gevrijwaard. Bpf Beroepsvervoer is daarom aansprakelijk voor vordering van [eiseres in de hoofdzaak] op Nationale-Nederlanden voor zover deze wordt toegewezen.
6. Het verweer in de vrijwaringszaak
6.1. Bpf Beroepsvervoer heeft tegen de eis aangevoerd dat de vraag of de rechten en verplichtingen ten aanzien van het nabestaandenpensioen in de vrijwaringszaak niet relevant is. Tegen de vordering van Nationale-Nederlanden heeft zij aangevoerd dat de vordering van [eiseres in de hoofdzaak] niet onder de vrijwaring van artikel 5.2 van de overnameovereenkomst valt. Nationale-Nederlanden heeft daarentegen Bpf Beroepsvervoer in artikel 5.1 van deze overeenkomst gevrijwaard voor onjuistheden en onvolledigheden in de administratie. Nu Nationale-Nederlanden de vervalste handtekening heeft geaccepteerd en pas daarna heeft overgedragen, blijft zij aansprakelijk voor deze fout.
7. De beoordeling van het geschil in de hoofdzaak
Primair: recht op nabestaandenpensioen
7.1. Beoordeeld moet worden of [eiseres in de hoofdzaak] recht heeft op nabestaandenpensioen op grond van de polis van haar overleden echtgenoot. Het meest verstrekkende verweer van Nationale-Nederlanden tegen deze vordering is dat niet Nationale-Nederlanden, maar Bpf Beroepsvervoer aansprakelijk is voor nakoming van dit deel van de pensioenovereenkomst ten opzichte van [eiseres in de hoofdzaak].
7.2. Het pensioen van [A] was oorspronkelijk verzekerd bij Nationale-Nederlanden. Door de overnameovereenkomst zijn de pensioenverplichtingen jegens [A] overgegaan op Bpf Beroepsvervoer. Tussen partijen is niet in geschil dat [A] als wederpartij van Nationale-Nederlanden zijn medewerking diende te verlenen aan deze contractsovername. Tevens is niet in geding dat [A] ook met de overname heeft ingestemd. Vervolgens rijst de vraag of ook [eiseres in de hoofdzaak] met de contractsovername diende in te stemmen. Deze vraag moet negatief worden beantwoord, omdat [eiseres in de hoofdzaak] ten tijde van de overdracht niet als contractuele wederpartij van Nationale-Nederlanden kon worden aangemerkt. Dat uit de pensioenovereenkomst van [A] voortvloeit dat [eiseres in de hoofdzaak] na diens overlijden nabestaandenpensioen kan ontvangen, heeft niet tot gevolg dat [eiseres in de hoofdzaak] als begunstigde van het nabestaandenpensioen ook wederpartij is van Nationale-Nederlanden. Daarnaast eist artikel 83 Pw niet dat [eiseres in de hoofdzaak] met de contractsovername moet instemmen.
7.3. Volgens [eiseres in de hoofdzaak] (en Bpf Beroepsvervoer) zijn alleen de rechten en verplichtingen ten aanzien van het ouderdomspensioen van [A] overgegaan van Nationale-Nederlanden naar Bpf Beroepsvervoer, maar is het nabestaandenpensioen van [eiseres in de hoofdzaak] niet overgedragen, waardoor deze rechten en verplichtingen bij Nationale-Nederlanden zijn achtergebleven. Dit standpunt wordt niet gevolgd. Ten eerste blijkt uit de overnameovereenkomst dat partijen de intentie hadden de pensioenverplichtingen in zijn geheel te willen overdragen en de betrokkenheid van Nationale-Nederlanden hierbij te willen beëindigen (Overweging B van de overnameovereenkomst). Ten tweede rechtvaardigt het feit dat de aanspraak van [eiseres in de hoofdzaak] niet in de artikel 8 van de overnameovereenkomst bedoelde administratie staat vermeld, niet de conclusie dat deze aanspraak op nabestaandenpensioen niet is overgedragen. Dat deze aanspraak niet in de administratie is vermeld, is te verklaren door het feit dat het nabestaandenpensioen was geruild tegen een hoger ouderdomspensioen. Hierdoor was [eiseres in de hoofdzaak] geen begunstigde meer van de pensioenovereenkomst van [A]. Er is daardoor geen sprake van het ‘achterblijven’ van aanspraken bij Nationale-Nederlanden. Het recht op ouderdomspensioen van [A] en het recht op nabestaandenpensioen van [eiseres in de hoofdzaak] maken immers onderdeel uit van dezelfde pensioenovereenkomst. Deze aanspraken worden gefinancierd uit hetzelfde kapitaal dat voor [A] is opgebouwd. Dit blijkt uit de uitruil, die op basis van actuariële gelijkwaardigheid plaatsvond (artikel 32ba PSW) waardoor er geen ‘winst’ werd gemaakt. Hoewel de wet wel mogelijkheden laat om slechts een deel van pensioenrechten en –verplichtingen over te dragen, dient een dergelijke afspraak duidelijk in een overnameovereenkomst te worden opgenomen. In het onderhavige geval zou een dergelijke regeling tot gevolg hebben dat de overeenkomst van [A] gesplitst wordt en een deel van het opgebouwde kapitaal op enigerlei manier verdeeld moet worden, zodat de aanspraken op het ouderdomspensioen en een nabestaandenpensioen door verschillende partijen voldaan kunnen worden. De overnameovereenkomst geeft onvoldoende blijk van een dergelijke regeling.
7.4. Uit het voorgaande volgt dat de volledige pensioenregeling van [A] aan Bpf Beroepsvervoer is overgedragen, inclusief een eventuele aanspraak van [eiseres in de hoofdzaak] op nabestaandenpensioen. Voor de beantwoording van de vraag of [eiseres in de hoofdzaak] recht heeft op uitkering van nabestaandenpensioen, zal eerst vastgesteld moeten worden of de handtekening van [eiseres in de hoofdzaak] vervalst is (waarvoor waarschijnlijk bewijslevering of een deskundigenonderzoek voor nodig is) en beoordeeld moeten worden wat het rechtsgevolg is van het ontbreken van toestemming van [eiseres in de hoofdzaak] voor de uitruil. In deze procedure kan de vraag of Bpf Beroepsvervoer gehouden is het nabestaandenpensioen uit te keren echter niet aan de orde komen, nu [eiseres in de hoofdzaak] alleen Nationale-Nederlanden heeft aangesproken en niet Bpf Beroepsvervoer. Nu Bpf Beroepsvervoer in deze procedure alleen als gevoegde partij optreedt, kan geen oordeel worden gegeven over de rechtsbetrekking tussen [eiseres in de hoofdzaak] en Bpf Beroepsvervoer.
Subsidiair: onrechtmatige daad
7.5. [eiseres in de hoofdzaak] heeft subsidiair aangevoerd dat Nationale-Nederlanden onrechtmatig heeft gehandeld door haar niet te benaderen over de uitruil en door de handtekening van [eiseres in de hoofdzaak] op het formulier van 4 juni 2006 niet op echtheid te controleren. Dit nalaten van Nationale-Nederlanden levert geen strijd met een wettelijke plicht op: voor de uitruil eiste artikel 2b PSW alleen de toestemming van de echtgenoot. Nationale-Nederlanden heeft deze toestemming gevraagd en door retourzending van het ondertekende formulier gekregen. Daarbij moet niet uit het oog verloren worden dat het vervalsen van de handtekening in de eerste plaats een onrechtmatige daad van [A] jegens [eiseres in de hoofdzaak] oplevert. Uit ongeschreven regels in het maatschappelijk verkeer volgt dan ook niet dat Nationale-Nederlanden bij een uitruil van pensioen echtgenoten altijd persoonlijk moet benaderen of dat zij handtekeningen in dergelijke situaties steeds op echtheid moet controleren voor het geval er sprake is van een vervalsing van een van de echtgenoten. Het voert te ver om aan te nemen dat zij schadeplichtig is wanneer zij dit nalaat. Het handelen van Nationale-Nederlanden is daarom niet onrechtmatig. Een en ander laat echter onverlet dat Nationale-Nederlanden – gelet op de belangen – wel een zeker risico neemt door slechts te vertrouwen op een teruggestuurd formulier en niet van betrokkenen verlangt om bijvoorbeeld in het bijzijn van een medewerker voor de uitruil te tekenen. Het accepteren van een (naar later blijkt) valse handtekening kan immers wel contractuele gevolgen hebben. Wanneer vast komt te staan dat de vereiste toestemming ontbreekt, kan dit ertoe leiden dat er nooit een geldig uitruil tot stand is gekomen. Zoals hiervoor echter al is geoordeeld, kan het beroep op contractuele gevolgen echter niet meer tegen Nationale-Nederlanden worden ingeroepen.
7.6. Nu de vordering van [eiseres in de hoofdzaak] jegens Nationale-Nederlanden niet toewijsbaar is, zijn ook de daarnaast gevorderde wettelijke rente en vergoeding voor buitengerechtelijke werkzaamheden niet toewijsbaar.
7.7. [eiseres in de hoofdzaak] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in de hoofdzaak, aan de zijde van Nationale-Nederlanden vastgesteld op € 750,00 aan salaris voor de gemachtigde (3 punten x € 250,00).
7.8. Hoewel Bpf Beroepsvervoer zich in de hoofdzaak heeft gevoegd aan de zijde van de in het gelijk gestelde partij, is de vordering van [eiseres in de hoofdzaak] afgewezen op de grond dat de pensioenverplichtingen zijn overgedragen op Bpf Beroepsvervoer, een stelling die door Bpf Beroepsvervoer juist in deze procedure is bestreden. Gelet op deze omstandigheid zullen de kosten van het voegingsincident worden gecompenseerd in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
8. De beoordeling van het geschil in de vrijwaringszaak
8.1. Nu de vordering in de hoofdzaak niet toewijsbaar is, dient ook de vordering in vrijwaring – zonder dat hierover een inhoudelijk oordeel wordt gegeven – te worden afgewezen.
8.2. Nationale-Nederlanden zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in de vrijwaringszaak (cf. HR 28 november 2011, LJN: BQ6079), aan de zijde van Bpf Beroepsvervoer vastgesteld op € 500,00 aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten x € 200,00).
9. De beslissing
De kantonrechter:
in de hoofdzaak met nummer 1242395 CV EXPL 11-29970:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres in de hoofdzaak] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Nationale-Nederlanden vastgesteld op € 750,00 aan salaris voor de gemachtigde en verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten ten aanzien van Bpf Beroepsvervoer;
in de vrijwaringszaak met nummer 1242395 CV EXPL 11-29970:
wijst de vordering af;
veroordeelt Nationale-Nederlanden in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Bpf Beroepsvervoer vastgesteld op € 500,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.