ECLI:NL:RBROT:2012:BX9629

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
408074 / KG ZA 12-688
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een distributieovereenkomst en opzegging daarvan

In deze zaak vorderde de eiseres, een Nederlandse onderneming die zich bezighoudt met de distributie en verkoop van wijnen, nakoming van een distributieovereenkomst met de Spaanse gedaagde, een familiebedrijf dat wijnen produceert. De eiseres stelde dat de gedaagde haar verplichtingen uit de overeenkomst niet nakwam na een opzegging per 1 juni 2012. De gedaagde had de overeenkomst opgezegd vanwege ingrijpende wijzigingen binnen de organisatie van de eiseres, die de gedaagde als een bedreiging voor haar belangen beschouwde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de opzegging van de distributieovereenkomst door de gedaagde rechtsgeldig was, maar dat de gedaagde een te korte opzegtermijn had gehanteerd. De rechter besloot de opzegging te converteren naar een geldige opzegging per 1 januari 2013, waardoor de gedaagde verplicht werd om haar verplichtingen tot en met die datum na te komen. De eiseres vorderde ook een voorschot op schadevergoeding, maar deze werd afgewezen omdat de gedaagde niet aannemelijk had gemaakt dat zij de overeenkomst niet zou nakomen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 408074 / KG ZA 12-688
Vonnis in kort geding van 1 oktober 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Schiedam,
eiseres,
advocaat mr. M.V. van der Storm te Rotterdam,
tegen
de vennootschap naar vreemd recht
[gedaagde],
gevestigd te Villarrobledo (Albacete), Spanje,
gedaagde,
advocaat mr. T. de Mönnink te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 4 september 2012, opgesteld in de Nederlandse taal, als ook de Spaanse vertaling daarvan
- producties 1 tot en met 9 van [eiseres]
- producties 1 tot en met 27 van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling op 19 september 2012
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is een Nederlandse onderneming, gevestigd te Schiedam, die zich bezig houdt met de distributie en verkoop van wijnen. [eiseres] maakt deel uit van de [X] Groep die zich overkoepelend bezig houdt met de distributie en verkoop van merkproducten op het gebied van gedestilleerde dranken en wijnen.
2.2. [gedaagde] is een familiebedrijf dat gevestigd is te Villarrobledo, La Mancha, Spanje. Het wijnhuis [familienaam gedaagde] is in 1947 opgericht. Zij houdt zich bezig met de productie en leverantie van verschillende soorten wijnen, waaronder sinds 1965 wijnen van het merk Estola. Lid van de Raad van Bestuur is de heer [Y] (hierna: [Y]).
2.3. In 1985/1986 hebben Wijnkoperij het Zuiden B.V. en [gedaagde] een mondelinge overeenkomst gesloten met betrekking tot de distributie en verkoop van wijnen van het merk Estola in Nederland (hierna: de distributieovereenkomst). Vanaf dat moment heeft Wijnkoperij het Zuiden B.V. op exclusieve basis in Nederland wijnen van het merk Estola wederverkocht. In 2001 heeft [eiseres], met medewerking van [gedaagde], na de overname van alle aandelen in Wijnkoperij het Zuiden B.V., de voor Wijnkoperij het Zuiden B.V. uit de distributieovereenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen jegens [gedaagde] overgenomen en voortgezet.
2.4. De distributieovereenkomst is nimmer schriftelijk vastgelegd.
2.5. Tussen [eiseres] en Groupe LFE B.V. (blijkens de producties onderdeel van het Franse wijnbedrijf [Z]) (hierna: Groupe LFE) hebben in de tweede helft van 2011 onderhandelingen plaatsgevonden in het kader van een beoogde activa-/passivatransactie ten aanzien van de wijnactiviteiten van [eiseres]. Deze onderhandelingen hebben op of omstreeks 22 december 2011 geleid tot de overname van deze activiteiten van [eiseres] door Groupe LFE, met uitzondering van de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de distributieovereenkomst. [gedaagde] heeft bij e-mail van 12 december 2011 te kennen gegeven aan overneming van de distributieovereenkomst door Groupe LFE haar medewerking niet te verlenen.
2.6. Tot april 2012 was binnen de [X] Groep namens [eiseres] (al dan niet via EDC N.V.) de heer [Q] (hierna: [Q]) - mede - verantwoordelijk voor de distributie van het merk Estola.
Ongeveer vanaf april 2012 is de distributie/verkoop van het merk Estola (tezamen met de overige door de [X] Groep vertegenwoordigde merken) ter hand genomen door een nieuw opgerichte verkooporganisatie genaamd Inspirits Premium Drinks B.V. (hierna: Inspirits). Inspirits is een joint venture van de [X] Groep, althans [XX] Beverages Nederland B.V. (eenvoudigheidshalve wordt hierna steeds gesproken over de [X] Groep), en [W] Distilleries (hierna: [W]), voor wie Inspirits de verkoopactiviteiten verzorgt. Daarbij blijft (o.a.) tevens betrokken (al dan niet via EDC N.V.) [Q].
2.7. In een brief d.d. 20 maart 2012 van [gedaagde] aan [eiseres] (t.a.v. [Q]) staat, voor zover thans relevant, het volgende vermeld:
“(…)
i would like to thank you for your visit to my stand on the Prowein. I however need to share something with you which has been worrying me for quite some time. My apologies for not bringing this news sooner. With all the changes which [eiseres]. has gone through I did not want to add to this stress, but after our meeting I do now clearly see the approach I should take.
Recent months
Last year I was not aware about the status of [eiseres] and was only informed after the sale of [eiseres] activities who the new owner was. I felt misinformed and discovered that LFE, the new owner, is responsible as an importer for [E], my strongest competitor in the DO of La Mancha. On that basis I have refused to be represented by this company in the Netherlands. After that, we had a meeting were you informed me of your intentions, comprised of integrating the marketing & sale of my Estola brand in the Inspirit business.
Inspirit
Our meeting in Prowein has confirmed a growing and very serious concern from my side whether this new organization, Inspirit, is the right one for the development of Estola my brand and all other wines in my company which me and my family have personally built step by step over the last 26 years. Please allow me to explain myself:
• Inspirit will be an organization which focuses entirely on spirits, which is a completely different line of business than the wine business.
• As understood it is proposed that you will be representing us for the Dutch market, although you are based in Antwerp. You will have to do this as an extra job, next to your responsibilities as the manager of EDC.
• Inspirit will deal with liquor stores and buyers of liquor chains, but Dutch supermarkets are not allowed to sell spirits.
• Estola as a brand is currently positioned in several supermarket chains. Some of these chains have wine buyers which are solely responsible for the category of wine.
• One of the buyer's of Jumbo Supermarkets has come to see us, to ask worried what the status of Estola is on the Dutch market. I was not able to give him a clear answer to this question.
Based on the fact that it is proposed that we will be represented now by a new organization, with new people, I draw the conclusion that if I should make a new start in the Dutch market. I would like to do this with a strong importer which specializes in wine. Estola has a very long history in the Dutch market, where it was already established for 16 years before [eiseres] took over. We expect our importer to add value on a constant basis from within the market. We have seen in the dramatic figures from the last 2 months that the lack of attention for our brand as a consequence of the aforementioned transactions is already starting to influence our presence in the Dutch market.
We believe the right importer for our brand should meet the following criteria:
• Financial stable company.
• Able to provide brand plans & strategies for both my brand and the other wines and labels which my company produces.
• Constant feedback on the local market and performance of Estola and the Spanish wine category as a whole.
• Excellent knowledge of local consumers and their needs.
• Excellent knowledge of the local wine market.
• Good access to key buyers in the local market.
• Good access to the Dutch wine press/journalists (all wine guides).
• Should have a good assortment of brands, also from other regions in Spain to provide a bench mark for my company.
• Should not have other wines from La Mancha or direct competitor wines in his portfolio.
Unfortunately, [eiseres] no longer meets the criteria set out above.
Future
As stated before I can now clearly see that the continuity of my brand is in danger and 1 feel that 1 should act now. For this reason I would like to inform you that I hereby terminate our cooperation per the 1 June 2012. Consequently, 1 will not accept any orders that are to be delivered after 1 June 2012 from [eiseres] or yourself.
1 apologise for this course of action, but 1 trust you understand my reasoning in securing my future and protecting the work I have painstakingly built up over the last 26 years. 1 would like to thank you for showing an interest to represent Estola in the new organization and wish you all the best in setting up Inspirit and in the work you do at EDC.
(…)”.
2.8. Bij brief van 29 maart 2012 van haar raadsman heeft [eiseres] de opzegging tegen 1 juni 2012 van de hand gewezen.
2.9. [gedaagde] heeft de termijn van opzegging van de distributieovereenkomst bij e-mail van 24 mei 2012 feitelijk verlengd tot 1 oktober 2012. De verlenging van de termijn van opzegging heeft [eiseres] (ook) niet geaccepteerd.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert (zakelijk weergegeven), na vermindering van eis ter terechtzitting, bij vonnis, voor zoveel wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
primair
- [gedaagde] te veroordelen haar verplichtingen uit de distributieovereenkomst ook na 1 oktober 2012 jegens [eiseres] onverkort na te komen en [gedaagde] te verbieden haar Estola producten aan derden binnen Nederland te verkopen en te leveren, een en ander totdat de distributieovereenkomst met [eiseres] op rechts-geldige wijze zal zijn geëindigd, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor elke dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] na betekening van het in dezen te wijzen vonnis in gebreke blijft daaraan te voldoen tot een maximum van € 1.000.000,00;
subsidiair
- voor het geval de voorzieningenrechter van oordeel zou zijn dat opzegging van de distributieovereenkomst per 1 juni 2012 rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, [gedaagde] te veroordelen bij wege van voorschot op schadevergoeding een bedrag aan [eiseres] te betalen van € 500.000,00, althans enig ander door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, binnen een week na betekening van het in dezen te wijzen vonnis;
zowel primair als subsidiair
- met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, vermeerderd met de wettelijke rente over de volledige proceskosten, indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis aan de veroordeling is voldaan.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Tegen de wijziging van eis heeft zij geen bezwaar gemaakt.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Bevoegdheid
4.1. Vooropgesteld zij dat in de rechtsverhouding tussen partijen een forumkeuze gesteld noch gebleken is. Ingevolge artikel 5 aanhef en lid 1 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-verordening) van 22 december 2000 kan een partij die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. De verbintenis die in dit geval aan de eis ten grondslag ligt, is de in de distributieovereenkomst neergelegde verbintenis van de Spaanse gedaagde, [gedaagde], tot het ter beschikking stellen aan [eiseres] van wijn van het merk Estola ter distributie in Nederland. Aangenomen mag worden dat [gedaagde], gelet op de plaats van vestiging van [eiseres] (Schiedam), aan deze verplichting dient te voldoen in (hoofdzakelijk) dit arrondissement. De voorzieningenrechter van deze rechtbank kan dan ook bevoegd worden geacht van het onderhavige geschil kennis te nemen.
Toepasselijk recht
4.2. Gelet op de anticipatieregels van het arrest Balenpers (HR 25 september 1992, NJ 1992, 750) past de voorzieningenrechter voor het antwoord op de vraag welk recht thans van toepassing is het Europees Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst van 19 juni 1980, Trb. 1980, 156 (EVO) toe. Een rechtskeuze is gesteld noch gebleken. Uit artikel 4 leden 1 en 2 van het EVO volgt dat de distributieovereenkomst, bij gebreke van een keuze voor het daarop van toepassing zijnde recht, wordt beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden. Een distributieovereenkomst wordt vermoed het nauwst verbonden te zijn met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar gewone verblijfplaats, of, wanneer het een rechtspersoon betreft, haar hoofdbestuur heeft. Aangenomen moet worden dat in de rechtsverhouding tussen partijen de kenmerkende prestant de (rechtsopvolgster van de oorspronkelijk) distributeur is, te weten de in Schiedam gevestigde [eiseres]. In beginsel is dus Nederlands recht van toepassing, tenzij de overeenkomst duidelijk nauwer is verbonden met een ander rechtsstelsel (artikel 4 lid 5 EVO). Aan de in lid 5 genoemde uitzondering is in dit geval evenwel niet voldaan. Het onderhavige geschil zal derhalve naar Nederlands recht worden beoordeeld.
Spoedeisend belang bij de primaire vordering tot nakoming
4.3. Het spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vordering tot nakoming is, gelet op de omstandigheid dat de distributieovereenkomst feitelijk tegen de naderende datum van
1 oktober 2012 is opgezegd door [gedaagde], gegeven. Bovendien heeft [gedaagde] het spoedeisend belang niet betwist.
Materiële beoordeling van het geschil
Duurovereenkomst voor onbepaalde tijd
4.4. Vooropgesteld zij dat onder een duurovereenkomst algemeen wordt verstaan een rechtsverhouding waarbij partijen zich (stilzwijgend) hebben verbonden gedurende een bepaalde of onbepaalde tijd over en weer één of meer prestaties te verrichten, waarbij de prestaties voortdurend, telkens terugkerend of opeenvolgend dienen te zijn.
4.5. In het onderhavige geval zal de voorzieningenrechter er met partijen vanuit gaan dat de distributieovereenkomst moet worden aangemerkt als een (onbenoemde) duurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Opzegbaarheid/zwaarwegende grond vereist?
4.6. De vraag die in dit kort geding eerst beantwoord dient te worden is of een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd, zoals de distributieovereenkomst is, opzegbaar is.
4.7. Uit het arrest Gemeente De Ronde Venen/Stedin c.s. (HR 28 oktober 2011, LJN: BQ9854) volgt dat of en, zo ja, onder welke voorwaarden een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud daarvan en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Indien wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat (HR 3 december 1999, LJN: AA3821, NJ 2000, 120, [A]). Uit diezelfde eisen kan, eveneens in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voortvloeien dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding.
4.8. Niet ter discussie staat dat de distributieovereenkomst in de verhouding tussen (de rechtsvoorgangster van) [eiseres] enerzijds en [gedaagde] anderzijds nimmer schriftelijk is vastgelegd (de overeenkomst is bevestigd met een handdruk, aldus, onbetwist, [gedaagde] ter zitting). Gesteld noch gebleken is dat in de - derhalve - mondeling overeengekomen distributieovereenkomst zelf een opzeggingsregeling is opgenomen, zodat de voorzieningenrechter vooralsnog van het ontbreken daarvan zal uitgaan. Ook in de wet is geen specifieke regeling opgenomen over de opzegging van duurovereenkomsten als de onderhavige. Uitgangspunt dient dan te zijn in beginsel opzegbaarheid van de distributieovereenkomst. Voor zover [eiseres] heeft betoogd dat opzegging van de distributieovereenkomst (al dan niet tijdens de gesteld overeengekomen proefperiode) in het geheel niet mogelijk is, faalt dit betoog in het licht van de recente jurisprudentie en het hierna overwogene.
4.9. De volgende vraag die ter beantwoording voorligt, is of in een geval als dit de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat [gedaagde] een zwaarwegende grond voor de opzegging dient te hebben. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.10. Vaststaat dat de distributieovereenkomst in 1985/1986 is aangegaan tussen de rechtsvoorgangster van [eiseres] en [gedaagde]. Vanaf 2001 waren, na naar aangenomen wordt rechtsgeldige contractsoverneming, als partijen bij de distributieovereenkomst aan te merken [eiseres] en [gedaagde]. Niet gebleken is dat de contractuele verhouding tussen deze laatste partijen sinds 2001 is gewijzigd (althans niet op essentiële punten, wel hebben zich personele wijzigingen voorgedaan aan de zijde van [eiseres]), terwijl de verstandhouding steeds goed te noemen was en men van de zijde van [gedaagde], naar eveneens mag worden aangenomen, tot de tweede helft van 2010 overwegend tevreden was over de wijze van nakoming van de distributieovereenkomst door [eiseres]. Voor zover in het kader van deze procedure kenbaar was pas vanaf 2010 sprake van het ontstaan van klachten aan de zijde van [gedaagde] ten aanzien van (o.a.) de wijze van communiceren (in 2010) en de achterstand in de betaling van facturen (in 2011) (zie producties 4 en 5 van [gedaagde]).
4.11. In de tweede helft van 2011 heeft [eiseres], mede als gevolg van liquiditeitsproblemen (zie punt 4 pleitnotitie [eiseres]) ter oplossing van die problemen, gemeend haar wijnactiviteiten ter verkoop te moeten aanbieden aan Groupe LFE. Na vastlegging van de intenties eind 2011 van [eiseres] en Groupe LFE ten aanzien van de voorgenomen overdracht van de wijnactiviteiten van [eiseres] aan Groupe LFE hebben zij [gedaagde] per e-mail van 7 november 2011 te 1:09 AM (zie productie 6 van [gedaagde]), op het eerste gezicht tijdig, op de hoogte gebracht van dit voornemen tot overname en vervolgens [gedaagde] gevraagd in te stemmen met contractsoverneming door Groupe LFE. [gedaagde] heeft daarop op 12 december 2011 aangegeven - ook nadat van de zijde van [eiseres] is getracht haar tot een ander inzicht te brengen (zie o.a. productie 8 en ook 10 van [gedaagde]) - met contractsoverneming niet in te stemmen (productie 9 van [gedaagde]). Wat daarvan de reden zij (uit de producties valt af te leiden dat dit (o.a.) te maken had met een aan [gedaagde] concurrerende wijn die Groupe LFE in haar portefeuille heeft), in het kader van de opzegbaarheid van de distributieovereenkomst is dit niet relevant. De overname van de wijnactiviteiten door Groupe LFE van [eiseres] heeft vervolgens, met uitzondering van de distributieovereenkomst met [gedaagde], op of omstreeks 22 december 2011 plaatsgevonden. Daarna is het tussen partijen enige tijd stil geweest. Aannemelijk is dat deze stilte werd veroorzaakt door de drukte rondom de feestdagen, beraad en (voor [eiseres]) de perikelen rondom de reorganisatie en herstructurering van de [X] Groep.
4.12. Gebleken is dat het [gedaagde] als eerste is geweest die bij e-mail van 16 januari 2012 aan (de heer [B], destijds verbonden aan [eiseres]) de stilte heeft doorbroken en [eiseres] heeft gevraagd om (nadere) informatie omtrent de actuele positie van [eiseres] na de verkoop van haar wijnactiviteiten aan Groupe LFE (productie 14 van [gedaagde]). In deze e-mail staat vermeld dat “As I haven’t received any news from you after our telephone conversation of the 16th December. I’ll be grateful if you can inform me about the actual commercial structure of [eiseres], since all the changes in your company”. [eiseres] stelt weliswaar dat [gedaagde] tot het moment van het verzenden van de e-mail van 16 januari 2012 nimmer bezwaar heeft gemaakt tegen voortzetting van de relatie met [eiseres], doch uit de tekst van de hiervoor geciteerde e-mail kan worden afgeleid dat [gedaagde] reeds op 16 december 2011 heeft aangegeven dat zij wel graag geïnformeerd wenste te worden over nieuwe ontwikkelingen, waaronder logischerwijs valt informatie over de nieuwe organisatie en structuur van [eiseres] en de groep waartoe zij behoort. Naar voorshands wordt aangenomen heeft naar aanleiding van die informatiebehoefte van [gedaagde] op 1 februari 2012 te Madrid een bespreking plaatsgevonden tussen [Y] van [gedaagde], de heer [C] (sinds 2003 agent van [eiseres] in Spanje) en, van de zijde van [eiseres], de heren [D] (vice-president van een vennootschap behorende tot de [X] Groep) en [Q] (commercieel manager van EDC N.V., welke - niet aan de [X] Groep verbonden - vennootschap sinds 1 januari 2011 belast is met het beheer van Estola, zulks onder leiding van [D], aldus [Q] ter zitting). Gelet op dit alles kan zonder meer aannemelijk worden geacht dat de wijze van (re-)organisatie en (her-)structurering van [eiseres] en de [X] Groep van belang was voor [gedaagde], zoals uit het hierna volgende ook zal blijken.
4.13. Niet in geschil is dat tijdens de bespreking op 1 februari 2012 namens [eiseres] een toelichting is gegeven op de wijze waarop [eiseres] de distributie van Estola wenste voort te zetten en dat voorts voor het eerst een toelichting is verstrekt omtrent de rol die de omstreeks 1 april 2012 pas actieve onderneming Inspirits naar verwachting - zonder meer zeker of inzichtelijk was dat op dat moment nog niet - in de toekomst zou gaan vervullen bij de verkoop van Estola in Nederland. Naar de voorzieningenrechter begrijpt, heeft [gedaagde] toen al haar zorgen geuit over de gepresenteerde toekomstige wijze van samenwerken in het kader van de distributie van Estola wijnen in Nederland. Desondanks heeft [gedaagde] [eiseres] wel een proefperiode willen gunnen (in de communicatie tussen partijen steeds aangeduid als ‘trial period’ dat letterlijk vertaald ‘proeftijd’ betekent. Hierna zal echter steeds gesproken worden over het synoniem van proeftijd: proefperiode, de term die [eiseres] bezigt). Of partijen afspraken hebben gemaakt over de duur van de proefperiode en of opzegging van de distributieovereenkomst tijdens de proefperiode al dan niet tot de mogelijkheden behoorde is in dit kort geding vooralsnog onvoldoende aannemelijk geworden. [eiseres] stelt in dat verband wel dat een proefperiode redelijkerwijs pas een aanvang kon nemen per 1 april 2012 - het moment dat Inspirits actief werd en vanaf welk moment door [gedaagde] pas een reëel beeld verkregen zou kunnen worden van de prestaties van Inspirits, in het kader waarvan de proefperiode juist was verleend, aldus [eiseres] - en minimaal een half jaar moest duren, maar erkent tegelijkertijd ook dat over de exacte duur van de proefperiode niet is gesproken. Evenwel, aan de zijde van [eiseres] blijft het bij deze blote stellingen; zij heeft geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou moeten blijken dat door beide partijen beoogd is dat [gedaagde] jegens [eiseres] met ingang van 1 april 2012 minimaal zes maanden aan de proefperiode gebonden was en dat zij tijdens die periode niet tot opzegging bevoegd was. Dit is ook betwist door [gedaagde] en wordt ook niet onderschreven door de in dat kader door [gedaagde] overgelegde producties 16 tot en met 18, gevolgd door productie 19. Uit deze producties kan slechts worden afgeleid dat [gedaagde] ingestemd heeft met een proefperiode om de situatie (met Inspirits) te onderzoeken (zie o.a. productie 19 van [gedaagde]) en, rekening houdende met de belangen van haar onderneming, zich te beraden, alvorens een besluit te nemen of zij met [eiseres] verder wilde gaan (zie bijvoorbeeld de als productie 18 door [gedaagde] overgelegde e-mail van 22 februari 2012 te 18:27 uur van [Y] aan [Q], waarin onder meer staat vermeld:“(…) As we talked, after all that has happened, now we are in a trial period to decide if we continue with your project (…)”. Gelet hierop lijkt het hanteren van een periode van ongeveer een maand voor onderzoek en beraad vooralsnog niet onredelijk.
Wat overigens precies is besproken tussen partijen (ter zake van Inspirits) ten tijde van de ProWein beurs begin maart 2012 is, gelet op de summiere en tegenstrijdige stellingen van partijen op dit punt, in het kader van dit kort geding niet komen vast te staan, zodat de voorzieningenrechter hieraan voorbij zal gaan.
4.14. Bij brief van 20 maart 2012 heeft [gedaagde] vervolgens de distributieovereenkomst opgezegd tegen 1 juni 2012 op de gronden als hiervoor onder 2.7 weergegeven. De redenen voor opzegging als weergegeven in gemelde brief zijn alle terug te voeren op de wijzigingen die hebben plaatsgevonden in de organisatie en structuur van [eiseres] en de [X] Groep. De opzegtermijn is bij e-mail van 24 mei 2012 (productie 1 van [gedaagde]) feitelijk verlengd met vier maanden tot 1 oktober 2012. [eiseres] heeft zich verzet tegen deze opzegging en ook tegen verlenging van de opzeggingstermijn, onder meer omdat de gehanteerde termijn volgens haar veel te kort is.
4.15. De voorzieningenrechter is, anders dan [eiseres], van oordeel dat [gedaagde] de distributieovereenkomst bij brief van 20 maart 2012 heeft mogen opzeggen op (één of meer van) de gronden als zij heeft gedaan (over de gehanteerde opzegtermijn daarbij hierna onder 4.16 meer). Voor opzegging in dit geval is geen zwaarwegende opzeggingsgrond vereist (indien en voor zover één of meer van de voor opzegging door [gedaagde] aangevoerde gronden niet al als zwaarwegend kunnen worden aangemerkt). Daartoe acht de voorzieningenrechter de volgende omstandigheden van belang.
4.15.1. Aan de zijde van [gedaagde]
Zonder meer relevant geacht kan worden dat voor een familiebedrijf en wijnhuis als [gedaagde] is, mede gelet op de aard van de distributieovereenkomst - die is gebaseerd op wederzijds vertrouwen en samenwerking op basis van exclusiviteit -, van essentieel belang is hoe haar distributeur en de distributie van haar Estola wijnen in Nederland zijn georganiseerd.
Aannemelijk is dat er aan de zijde van [eiseres] en de organisatie waartoe zij behoort ([X] Groep, die naar de ter zitting namens [eiseres] geponeerde stelling in 1777 ook begonnen is als een familiebedrijf) ingrijpende wijzigingen hebben plaatsgevonden die zich kennelijk niet verenigen met de wijze waarop [gedaagde] (de activiteiten van) haar in wijnen gespecialiseerde onderneming wenst in te richten. Als meest relevante wijziging in dat kader kan worden aangemerkt het door [eiseres] - na eerst al op of omstreeks 22 december 2011 al haar wijnactiviteiten, behoudens die van [gedaagde], te hebben verkocht aan Groupe LFE - per 1 april 2012 ‘outsourcen’ van de werkzaamheden rondom de distributie van Estola wijnen aan een voor [gedaagde] nieuwe speler in de organisatie: Inspirits (een joint venture van de [X] Groep en de volgende nieuwe speler, [W]), welke haar pijlers vrijwel uitsluitend lijkt te richten op de distributie/verkoop van sterke dranken. Ter zitting heeft [eiseres] ook bevestigd dat, zoals [gedaagde] in haar opzegging al had aangevoerd, niet valt te ontkennen dat de totale focus (naar de voorzieningenrechter begrijpt zelfs van de totale [X] Groep, waartoe behoort [eiseres] en waaraan is gerelateerd Inspirits) op sterke dranken is georiënteerd en dat Estola de enige wijn (naast wellicht Delaforce, voor zover dit geen port betreft) in het assortiment (van [eiseres]) is. Dit wordt onderschreven in productie 7 van [gedaagde]. Weliswaar is namens [eiseres] ook aangevoerd dat de Estola wijnen even zoveel aandacht zullen krijgen als de sterke dranken in het assortiment (en misschien wel méér, omdat de Estola wijn de enige wijn in het assortiment is, aldus [eiseres]), doch dit is op het eerste gezicht, gelet op de erkende totale focus op sterke dranken, vooralsnog niet geheel aannemelijk te achten.
Van belang daarbij is voorts dat [Y] ter zitting heeft aangegeven dat [gedaagde] ook na de opzegging op 20 maart 2012 geen vertrouwen in het project met Inspirits heeft gekregen en dat nog immer de vrees bestaat dat [gedaagde] de goede naam en reputatie van haar wijnhuis zal riskeren als zij verder gaat in een constructie van distributie met de focus op sterke dranken, zoals [eiseres] en de [X] Groep/Groupe LFE (kennelijk) voorstaan.
[gedaagde] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter steeds in voldoende mate doen blijken van haar twijfels over de opzet en de werkbaarheid voor haar van de nieuwe organisatie (naar voorlopig oordeel erop neerkomend dat [eiseres] slechts in naam distributeur is en dat de werkzaamheden feitelijk zullen worden uitgeoefend door Inspirits en (al sinds 1 januari 2011) een van [X] Groep onafhankelijke (te Antwerpen, België, gevestigde) vennootschap EDC waarbij [Q] betrokken is. Volgens [Q] is sprake van ‘shared management’) (zie o.a. ook productie 3 bij dagvaarding). Op het eerste gezicht lijkt bovendien aannemelijk dat [gedaagde] in dat verband zich ook voldoende heeft vergewist van de consequenties van de wijzigingen voor haar organisatie.
4.15.2. Aan de zijde van [eiseres]
Daartegenover heeft [eiseres] nagelaten te stellen, noch is gebleken van - afgezien van de voor de hand liggende belangen van een onderneming, zoals het behalen van winst - wat nu precies het redelijk belang van [eiseres] bij continuering van de distributieovereenkomst is. Meer in het bijzonder is gesteld noch gebleken dat [eiseres], als onderdeel van de [X] Groep, in overwegende mate afhankelijk is van de voortzetting van de distributieovereenkomst en dat zij zich - in tijden dat haar organisatie en structuur toch al ingrijpend werd gewijzigd - niet heeft kunnen instellen op de consequenties van de reeds op 20 maart 2012 bekende opzegging en dus haar bedrijfsvoering op de nieuwe situatie heeft kunnen aanpassen.
4.15.3. Na de belangen van beide partijen te hebben afgewogen komt de voorzieningenrechter voorshands tot het oordeel dat het van [gedaagde] redelijkerwijs niet gevergd kan worden om, in het licht van het feitelijk als grond voor de opzegging door haar aangevoerde plaatsvinden van ingrijpende wijzigingen in de organisatie van [eiseres], de distributieovereenkomst te continueren tot een moment later dan het moment waartegen rechtsgeldig is opgezegd. De wijzigingen in de organisatie van [eiseres] en de [X] Groep, die als ingrijpend zijn aan te merken, zijn voorshands reeds van voldoende gewicht om, ondanks de lange duur van de distributieovereenkomst, de opzegging te rechtvaardigen (daarmee behoeft niet te worden ingegaan op alle afzonderlijke punten genoemd in de brief van 20 maart 2012, voor zover niet al hierna onder 4.15.4 aan de orde). Tot het in overleg treden met [eiseres] om tot een nadere invulling van de samenwerking te komen dan wel een andere oplossing te vinden kan [gedaagde] op het eerste gezicht niet worden gedwongen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ter zake van de proefperiode mag ervan worden uitgegaan dat ook de aan de orde zijnde proefperiode geen beletsel kon worden geacht voor de opzegging bij brief van 20 maart 2012. Met andere woorden, [gedaagde] behoefde (onder meer) niet af te wachten hoe de onzekere prestaties van Inspirits zich zouden gaan ontwikkelen alvorens zij tot opzegging van de distributieovereenkomst mocht overgaan, zoals [eiseres] voorstaat.
4.15.4. Aan het voorgaande doet niet af dat [gedaagde] kennelijk ten tijde van de opzegging al contact had gelegd met een nieuwe distributeur in Nederland. Evenmin doet daaraan af dat [eiseres] eind 2011 een ‘market review’ heeft laten uitvoeren en een marketingplan heeft laten ontwikkelen voor het vergroten van de afzet van de Estola wijnen in de Nederlandse markt, waaraan in de visie van [eiseres] door [gedaagde] geen opvolging is gegeven, en dat [eiseres] verder ter zitting - niet onderbouwd - heeft gesteld dat zij recent het merk Estola prominent in de markt aan het zetten is (brand building). Dat ten aanzien van de distributiekanalen en aanspreekpunten (binnen de supermarktketens/retailers), anders dan [gedaagde] in de opzegging voorstaat, weinig is veranderd in vergelijking tot de situatie van vóór de reorganisatie is niet van zodanig belang dat dit de rechtsgeldigheid aan de opzegging zou doen ontvallen. Dat tussen partijen in geschil is of [gedaagde], alvorens zij tot opzegging bij brief van 20 maart 2012 overging, in voldoende mate (aanvullend) overleg heeft gepleegd met [eiseres] doet evenmin daaraan af; aannemelijk is dàt er, ook op initiatief van [gedaagde], overlegmomenten zijn geweest.
Voorts, gelet op de tegengestelde standpunten van partijen daarover, laat de voorzieningenrechter in het kader van dit kort geding de stelling van [gedaagde] dat sprake is van een gestage daling in de resultaten van [eiseres], dat [eiseres] Estola wijn op de markt dumpt en het gegeven dat begin 2012 de kredietlimiet van [eiseres] jegens [gedaagde] is verlaagd, als zijnde vooralsnog onvoldoende relevant voor de opzegbaarheid van de distributieovereenkomst, onbesproken.
Redelijke opzegtermijn
4.16. Nu voorshands aannemelijk is dat de distributieovereenkomst opzegbaar is, dient bepaald te worden wat in de verhouding tussen partijen als een redelijke opzegtermijn kan worden aangemerkt.
4.16.1. In de visie van [eiseres] had, naast een proefperiode van 6 maanden waarbinnen niet mocht worden opgezegd, nog een opzegtermijn van ten minste 24 maanden moeten worden gehanteerd. [gedaagde] is van mening dat de distributieovereenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd had kunnen worden. Zij heeft evenwel opgezegd met inachtneming van een termijn van 2 maanden tegen 1 juni 2012, waarna de termijn feitelijk is verlengd met 4 maanden tot 1 oktober 2012 (daaraan doet niet af dat [eiseres] stelt met de opzegging tegen 1 oktober 2012 niet akkoord te zijn gegaan). Hiervoor is reeds tot de voorlopige conclusie gekomen dat de aan de orde zijnde proefperiode geen beletsel kan vormen voor de opzegging van de distributieovereenkomst op 20 maart 2012 door [gedaagde].
4.16.2. In het licht van de aard en de inhoud van de distributieovereenkomst en de omstandigheden van het geval en na afweging van de wederzijdse belangen van partijen (zie ook hiervoor onder 4.15) acht de voorzieningenrechter in dit geval een opzegtermijn van negen maanden (tegen 1 januari 2013) redelijk. Van doorslaggevend belang daarbij heeft de voorzieningenrechter geacht de lange duur van de distributieovereenkomst (ook nu [eiseres] feitelijk pas sinds 2001 bij deze overeenkomst als partij is betrokken), de intensiteit van de samenwerking tussen partijen en de, zelfs ter zitting nog niet ter discussie staande, voortdurende goede verstandhouding tussen partijen. [gedaagde] heeft in het kader van de opzegging van de distributieovereenkomst mitsdien een te korte opzegtermijn in acht genomen. Hiermee is zij toerekenbaar tekortgeschoten in de, uit de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende, verbintenis om op grond van die overeenkomst een redelijke opzegtermijn in acht te nemen. De in beginsel nietig te achten opzegging tegen de te korte termijn van (uiteindelijk) 1 oktober 2012 zal de voorzieningenrechter evenwel op basis van artikel 3:42 BW converteren in een geldige opzegging tegen 1 januari 2013. Dit brengt met zich dat de hiervoor onder 3.1 weergegeven primaire vordering van [eiseres] tot nakoming van de distributieovereenkomst door [gedaagde] zal worden toegewezen voor zover het de periode tot en met 31 december 2012 betreft, zulks op de wijze als hierna in het dictum bepaald. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de daarbij gevorderde dwangsom te matigen en in tijd te maximeren. De voorzieningenrechter merkt in dat kader nog op dat partijen, gelet op de ook sinds 20 maart 2012 kennelijk nog goed verlopen samenwerking tussen hen, in staat moeten worden geacht deze (wijze van) samenwerking tot en met 31 december 2012 te handhaven en voort te zetten.
Voorschot op schadevergoeding
4.17. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.18. Vooropgesteld zij dat de voorzieningenrechter [eiseres], gelet op hetgeen hiervoor onder 4.16.2 is overwogen ten aanzien van de conversie in een geldige opzegging tegen 1 januari 2013 en de toewijzing van de vordering tot nakoming tot en met 31 december 2012, in de vordering als hiervoor onder 3.1 subsidiair weergegeven kan ontvangen en dat deze aldus begrepen moet worden dat [eiseres] heeft bedoeld te vorderen dat [gedaagde] schadevergoeding zal zijn verschuldigd over de ten onrechte niet gehanteerde opzegtermijn van drie maanden.
Het gevorderde voorschot op schadevergoeding begroot [eiseres] in het petitum van de dagvaarding op een bedrag van
€ 500.000,00 (anders dan het namens [eiseres] in de pleitnota als gevorderd voorschot op schadevergoeding benoemde bedrag van € 550.000,00). Niet aannemelijk is evenwel dat [gedaagde] de distributieovereenkomst in de toekomstige periode tot en met 31 december 2012 niet zal nakomen en evenmin dat [eiseres], uitgaande van de hiervoor geconverteerde opzeggingstermijn, nog aanspraak zal kunnen maken op schadevergoeding voor de periode na 1 januari 2013. Daar komt bij dat voor zover [eiseres] bedoeld heeft een voorschot op schadevergoeding te vorderen over als gevolg van de handelwijze van [gedaagde] met betrekking tot de opzegging opgetreden schade in het verleden of een aanvullende schadevergoeding heeft bedoeld te vorderen (zie punt 22 van de dagvaarding en punt 39 van de pleitnotitie), deze schade, als onvoldoende concreet onderbouwd en door [gedaagde] gemotiveerd betwist, niet aannemelijk is geworden. De producties 6 en 7 die van de zijde van [eiseres] kennelijk in het verband van de schadevordering - zonder toelichting - zijn overgelegd zijn daartoe volstrekt onvoldoende. De vordering als hiervoor onder 3.1 subsidiair weergegeven zal reeds daarom worden afgewezen, waarbij nog in het midden wordt gelaten of [eiseres] spoedeisend belang bij deze vordering heeft en of sprake is van een restitutierisico.
Proceskosten
4.19. Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] om de voor haar uit de distributieovereenkomst jegens [eiseres] voortvloeiende verplichtingen tot en met 31 december 2012 onverkort na te komen en verbiedt [gedaagde] haar Estola producten tot en met 31 december 2012 aan derden binnen Nederland (ter distributie) te verkopen en leveren, op straffe van een te verbeuren dwangsom van € 1.500,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] na betekening van dit vonnis in gebreke blijft daaraan te voldoen tot en met 31 december 2012,
5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.C.M. van Rheeden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2012.
1734/2009