ECLI:NL:RBROT:2012:BX8842

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/2920 en AWB 12/3013
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) gericht op het verstrekken van informatie aan de Autoriteit Financiële Markten (AFM)

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 september 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers, waaronder de stichting Stichting [B]. De zaak betreft een last onder dwangsom die door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) was opgelegd aan verzoeker, waarbij deze werd gelast om binnen tien werkdagen afschriften van bank- en girorekeningen te verstrekken. De AFM had deze last opgelegd op basis van haar bevoegdheden onder de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc). Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze last en verzochten de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van de openbaarmaking van de last.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker op 25 juni 2012 aan de last heeft voldaan door de gevraagde informatie te verstrekken, maar dat de AFM de publicatie van de last onder dwangsom had geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. De rechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat verzoekers in de toekomst opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening konden indienen indien de AFM zou besluiten de last opnieuw te publiceren. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeken om voorlopige voorziening om deze reden moesten worden afgewezen.

De uitspraak bevatte ook een beslissing over de proceskosten, waarbij de AFM werd veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van verzoekers. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 874,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/2920 en AWB 12/3013
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 september 2012 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen
[A], verzoeker,
en
de stichting Stichting [B], te Amersfoort, verzoekster (de Stichting),
tezamen: verzoek[st]ers,
gemachtigde: mr. G.P. Roth,
en
de stichting Stichting Autoriteit Financiële Markten, verweerster (AFM),
gemachtigden: mr. F.E. de Bruijn en mr. A.J. Boorsma.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2012 heeft AFM verzoeker op basis van haar bevoegdheden op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) gelast binnen tien werkdagen na dagtekening van dit besluit afschriften van alle bank- en girorekeningen van de Stichting vanaf 23 augustus tot en met 14 mei 2012 te verstrekken, met uitzondering van in het besluit nader genoemde afschriften, op straffe van een dwangsom van € 4.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat niet aan de last is voldaan, tot een maximum van € 80.000,-.
AFM heeft verzoeker bij dit besluit meegedeeld dat indien de dwangsom wordt verbeurd, zij het besluit tot het opleggen van de last onder dwangsom openbaar zal maken door publicatie van de last op de website van de AFM en door publicatie van de kern van het besluit tot lastoplegging door middel van een persbericht en/of een advertentie in één of meer landelijke en/of regionale dagbladen.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Op 2 juli 2012 heeft AFM de last op haar eigen website gepubliceerd waarbij is vermeld dat verzoeker de gevraagde informatie aan AFM acht dagen na de begunstigingstermijn heeft verstrekt en dat hij een dwangsom van € 32.000,- moet betalen. Deze publicatie is op 3 juli 2012 verwijderd.
Bij besluit van 4 juli 2012 heeft AFM verzoeker meegedeeld dat de last onder dwangsom op maandag 9 juli 2012 om 12.00 uur opnieuw op de website van AFM zal worden geplaatst.
Ook tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Verzoeksters hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van de openbaarmaking.
AFM heeft bij brief van 11 september 2012 de rechtbank meegedeeld dat is besloten om vooralsnog af te zien van hernieuwde publicatie van de last onder dwangsom. Het publicatiebesluit van 4 juli 2012 wordt geschorst tot zes weken nadat AFM een beslissing heeft genomen op de bezwaren van verzoekers.
Het onderzoek ter zitting heeft - achter gesloten deuren - plaatsgevonden op 13 september 2012. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde(n). Verder zijn verschenen mr. drs. J. van Breukelen, mr. J. van Ochten en mr. N. Boonstra, werkzaam bij AFM.
Overwegingen
1. Vaststaat dat verzoeker op 25 juni 2012 - dus na de in de last opgenomen begunstigingstermijn - aan de last heeft voldaan door de gevorderde informatie aan AFM te verstrekken. Gelet daarop en nu AFM de publicatie van de last onder dwangsom tot zes weken na de te nemen beslissing op bezwaar heeft geschorst, ziet de voorzieningenrechter zich gesteld voor de vraag of verzoeker nog een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.
2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen spoedeisend belang gelegen in het verzoek om de schorsing op een later tijdstip te laten vervallen dan thans door AFM is toegezegd. Immers, indien bij het besluit op bezwaar opnieuw wordt beslist de last te publiceren kunnen verzoekers een verzoek om voorlopige voorziening indienen. Anders dan verzoekers hebben betoogd, leidt de omstandigheid dat hierdoor mogelijk extra kosten gemaakt moeten worden er niet toe dat het treffen van een voorziening in deze procedure spoedeisendheid is. Het betreft een gebeurtenis in de toekomst die zich mogelijk niet realiseert. Daarnaast zijn deze kosten aan te merken als een financieel belang, dat volgens vaste rechtspraak op zichzelf geen reden vormt om een spoedeisend belang aan te nemen en een voorlopige voorziening te treffen.
3. In de invordering van de dwangsommen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin een spoedeisend belang gelegen. AFM is nog niet tot invordering overgegaan en het gegeven dat AFM hiertoe mogelijk binnenkort zal overgaan waardoor verzoekers wederom kosten voor rechtsbijstand zullen maken in verband met het inroepen van rechtsbescherming hiertegen, leidt, zoals hiervoor ook is overwogen,niet tot de conclusie dat sprake is van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
4. Met betrekking tot het verzoek om rectificatie overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker zijn stelling dat er sprake is van spoedeisendheid omdat hij gevolgen ondervindt van de negatieve publiciteit, niet met feitelijke gegevens heeft onderbouwd. Ook dat betoog kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening.
5. Gelet op het vorenstaande dienen de verzoeken om voorlopige voorziening, wegens het ontbreken van spoedeisend belang, te worden afgewezen.
6. In het gegeven dat AFM vanwege de gewijzigde jurisprudentie heeft afgezien van publicatie ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat AFM aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt en AFM te veroordelen in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding te bepalen dat, zoals verzocht door verzoekers, de werkelijk gemaakte kosten dan wel een veelvoud van de forfaitaire bedragen vergoed dienen te worden.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af,
- bepaalt dat AFM aan verzoekers het betaalde griffierecht van € 310,- vergoedt,
- veroordeelt AFM in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Bergen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.T. van de Erve, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.