ECLI:NL:RBROT:2012:BX7319

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
362044 / HA ZA 10-2683
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onverschuldigde betaling en boetes in het kader van een aannemingsovereenkomst

In deze zaak vorderde eiser, een besloten vennootschap, betaling van een bedrag van € 141.274,05 van gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, op basis van onverschuldigde betaling. De vordering was gerelateerd aan een aannemingsovereenkomst voor de renovatie van appartementen in Rotterdam, waarbij eiser en gedaagde een aanneemsom van € 335.000,00 overeenkwamen. Eiser stelde dat gedaagde valse facturen had opgemaakt en dat de betalingen zonder rechtsgrond waren gedaan. Gedaagde voerde aan dat de betalingen waren gedaan op instructie van eiser en dat zij aanspraak maakte op een vergoeding van kosten in verband met de ontvangen en teruggegeven goederen. De rechtbank oordeelde dat de betalingen door eiser aan gedaagde onverschuldigd waren, omdat er geen rechtsgrond voor de betalingen bestond. De rechtbank wees de vordering van eiser tot betaling van € 141.273,05 toe, maar wees de overige vorderingen in conventie en reconventie af. De kosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg, en gedaagde werd veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie. Dit vonnis werd uitgesproken op 15 augustus 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 362044 / HA ZA 10-2683
Vonnis van 15 augustus 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.W.F. Heijmeriks,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat voorheen mr. A.P. Fijn van Draat (onttrokken).
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 augustus 2010, met producties;
- de conclusie van antwoord tevens conclusie van voorwaardelijke eis in reconventie, met producties;
- het tussenvonnis van 5 januari 2011, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, met producties;
- het proces-verbaal van comparitie van 13 april 2011 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van repliek in conventie, tevens houdende vermeerdering van de grondslag van de vordering, alsmede conclusie van antwoord in reconventie, met producties.
1.2. De advocaat van [gedaagde] heeft zich op de rol van 17 augustus 2011 onttrokken. Op de rol van 31 augustus 2011 is aan [gedaagde] akte niet dienen verleend ter zake van de op die rol te nemen conclusie van dupliek in conventie tevens van repliek in voorwaardelijke reconventie.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.4. Vandaag wordt tevens vonnis gewezen in de met deze zaak samenhangende zaak met zaak-/rolnummer 358659 / HA ZA 10-2189 tussen Drechtstede Barendrecht O.G. B.V. te Ridderkerk (hierna: DBOG) als eiseres en [eiser] als gedaagde en in de met die zaak samenhangende vrijwaringszaak met zaak-/rolnummer 367566 / HA ZA 10-3457 tussen [eiser] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en [gedaagde] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
1.5. De rechter die de comparitie van partijen in deze zaak heeft geleid, is niet in staat dit vonnis (mede) te wijzen nu zij niet meer bij deze rechtbank werkzaam is.
2. De feiten
2.1. [eiser] en DBOG hebben over de renovatie van 18 appartementen aan [adres 1] en [adres 2] te Rotterdam op 23 april 2009 een aannemingsovereenkomst gesloten met [gedaagde]. De overeengekomen aanneemsom bedroeg € 335.000,00 inclusief BTW.
2.2. [gedaagde] heeft ter zake van het project ten titel van subsidie een bedrag van € 31.500,00 rechtstreeks van de gemeente Rotterdam ontvangen. Voorts heeft [eiser] betalingen aan [gedaagde] verricht.
2.3. Door [eiser] zijn voorts buiten de overeenkomen aanneemsom betalingen aan [gedaagde] gedaan. In totaal voor een bedrag van € 141.274,05. [gedaagde] heeft dat bedrag, dat in meerdere tranches door [eiser] aan haar werd betaald, in meerdere tranches doorbetaald aan DBOG. DBOG heeft dat door haar van [gedaagde] ontvangen bedrag weer aan [gedaagde] terugbetaald.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiser] vordert bij dagvaarding - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
- € 141.274,05 ter zake van onverschuldigde betaling,
- € 141.300,00 ter zake van verschuldigde boete, vermeerderd met rente,
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2. Bij conclusie van repliek heeft [eiser] haar vordering als volgt gewijzigd:
- de grondslag van de vordering is vermeerderd, in die zin dat subdisidiair wordt gevorderd te verklaren voor recht dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt tot het bedrag van € 141.274,05 en [gedaagde] te veroordelen om dat bedrag als schadeloosstelling aan [eiser] te voldoen,
- de vordering ter zake van de boete met betrekking tot [adres 1] is ingetrokken,
- de vordering is vermeerderd, in die zin dat (tevens) veroordeling van [gedaagde] wordt gevorderd tot betaling van de overeengekomen boete van € 300,00 voor iedere dag na 11 mei 2011 gedurende welke het werk niet is opgeleverd.
3.3. [gedaagde] heeft tot en met de comparitie van partijen verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5. [gedaagde] vordert - samengevat - onder voorwaarde dat de in te stellen vorderingen niet reeds volledig zijn verrekend in conventie:
- [eiser] te veroordelen tot betaling van € 47.124,25 inclusief BTW, althans een geldbedrag dat nog resteert na verrekening in conventie,
- te verklaren voor recht dat [gedaagde] aanspraak heeft op een vergoeding van de kosten van het ontvangen en teruggeven van het goed, zoals bedoeld in artikel 6:207 Burgerlijk Wetboek (BW),
- [eiser] te veroordelen aan [gedaagde] te voldoen een vergoeding van de kosten als hiervoor bedoeld, op te maken bij staat,
vermeerderd met rente en kosten.
3.6. [eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.7. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Gelet op de samenhang zullen de vorderingen in conventie en in voorwaardelijke reconventie gezamenlijk worden behandeld.
4.2. Tegen de wijziging van eis in conventie is geen bezwaar gemaakt. De rechtbank acht de wijziging van eis ook niet ambtshalve strijdig met de eisen van een goede procesorde. Derhalve zal recht worden gedaan op de gewijzigde eis.
4.3. [eiser] grondt haar vordering tot betaling van € 141.274,05 primair op onverschuldigde betaling.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat de betalingen van in totaal € 141.274,05 door [eiser] aan [gedaagde] inderdaad zonder rechtsgrond zijn geschied, wat er ook zij van de precieze achtergrond van die betalingen.
4.5. [gedaagde] voert over voornoemde betalingen het volgende aan. [gedaagde] werd door [eiser] geïnstrueerd om betalingen die [eiser] buiten de reeds overeengekomen aanneemsom nog aan [gedaagde] zou voldoen, direct na ontvangst daarvan door te betalen aan DBOG. [gedaagde] diende [eiser] ter zake van die 'extra' betalingen aanvullende facturen toe te zenden op naam van het project [eiser 1] / [adres 2]. [gedaagde] heeft die (merkwaardige) instructies opgevolgd. [gedaagde] vermoedt dat deze handelwijze van [eiser] samenhing met door [eiser] bij de gemeente aan te vragen subsidie. Nadat [gedaagde] de 'extra' betalingen van [eiser] conform de instructies van [eiser] had doorbetaald aan DBOG, weigerde DBOG echter de door [eiser] ter zake van die betalingen aan [gedaagde] toegezegde facturen toe te zenden, welke facturen in de visie van [gedaagde] noodzakelijk waren om de boekhouding kloppend te maken. In februari 2010 ging DBOG er vervolgens volkomen onverwacht en zonder enige verdere toelichting toe over het bedrag van
€ 141.274,05 weer aan [gedaagde] terug te betalen. Nadien is [eiser] jegens [gedaagde] aanspraak gaan maken op (terug)betaling van dat bedrag.
4.6. Het verweer van [gedaagde] dat zij [eiser] voor het bedrag van € 141.274,05 meerdere facturen heeft toegezonden die [eiser] zonder protest heeft behouden, kan [gedaagde] niet baten. Uit de eigen stellingen van [gedaagde] vloeit immers voort dat betreffende facturen 'valse facturen' waren, in die zin dat zij slechts werden opgemaakt om een niet met de economische en juridische realiteit in overeenstemming zijnde boekhoudkundige verklaring te verstrekken voor de overboeking van het bedrag van € 141.274,05 door [eiser] aan [gedaagde]. De facturen zijn derhalve niet van betekenis in het kader van de beantwoording van de vraag of er een rechtsgrond voor de betalingen bestond. Uit de stellingen van [gedaagde] kan niet anders worden afgeleid dan dat een dergelijke rechtsgrond ontbrak.
4.7. Ook het verweer van [gedaagde] dat zij na terugbetaling van het bedrag van € 141.274,05 aan [eiser] zou achterblijven met een enorme kostenpost faalt. [gedaagde] voert aan dat die kostenpost in hoofdzaak wordt veroorzaakt door de omzet- en vennootschapsbelasting die zij verschuldigd is over de aanvullende facturen die zij aan [eiser] heeft toegezonden en/of in verband met de betalingen die zij in dat kader van [eiser] heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat die eventuele kosten voortvloeien uit eigen handelingen van [gedaagde], te weten: het opmaken en verzenden van 'valse' facturen, waarvan [gedaagde] behoorde te begrijpen dat zij die handelingen niet behoorde te verrichten, noch op eigen initiatief, noch op verzoek of instructie van een derde zoals door [gedaagde] aangevoerd.
4.8. Het enkele ontvangen en terugbetalen van een onverschuldigd betaald bedrag heeft in beginsel geen fiscale gevolgen. Indien ter zake van de ontvangst van een dergelijke betaling door de ontvanger 'valse' facturen worden opgemaakt, kan dit uiteraard anders worden. De uit het opmaken van 'valse' facturen eventueel voor [gedaagde] voortvloeiende fiscale complicaties komen echter voor haar rekening en risico. Dat zij aanvoert dat zij die handelingen op verzoek of instructie van [eiser] verrichtte - wat door [eiser] wordt ontkend - maakt dat niet anders. Aan [gedaagde] komt derhalve ook geen beroep toe op artikel 6:207 BW, dat bepaalt dat de ontvanger van een goed, tenzij hij het goed te kwader trouw heeft aangenomen, binnen de grenzen van de redelijkheid ook recht heeft op vergoeding van de kosten van het ontvangen en teruggeven van het goed. Genoemde fiscale consequenties zijn immers geen kosten van het ontvangen en teruggeven van het goed, maar het gevolg van boekhoudkundige malversaties door [gedaagde].
4.9. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de vordering van [eiser] tot betaling van een bedrag van € 141.273,05 wegens onverschuldigde betaling in beginsel toewijsbaar is, wat er ook zij van het handelen en de intenties van [eiser] in het kader van de overboeking van dat bedrag aan [gedaagde].
4.10. Aan haar stelling dat [gedaagde] boetes heeft verbeurd, legt [eiser] de tussen [eiser] en DBOG enerzijds en [gedaagde] anderzijds gesloten aannemingsovereenkomst van 23 april 2009 ten grondslag. Over "oplevering" en "boeteclausule" vermeldt deze overeenkomst het volgende:
"(…)
Oplevering: 203 B is compleet klaar 18 mei 2009
Schilderwerk voorgevel buiten is 15 mei 2009 klaar
Gehele project is 18 december 2009 klaar
Alle werkzaamheden gaan in overleg met Van Helmond Vastgoed BV en DBOG BV
Boeteclausule Iedere werkdag dat één van de hierboven gestelde datums niet gehaald wordt, is er een boete verschuldigd door [gedaagde] onderhoud van € 300,- per dag aan de opdrachtgevers. (…)"
4.11. Nu [eiser] de vordering ter zake van de boetes met betrekking tot [adres 1] heeft ingetrokken, kan - naar de rechtbank begrijpt - slechts sprake zijn van verbeurde boetes voor zover het schilderwerk voorgevel op 15 mei 2009 niet "klaar" was en/of het gehele project op 18 december 2009 niet "klaar" was. Dat partijen andere met een boeteclausule geclausuleerde verbintenissen zijn overeengekomen, is gesteld noch gebleken.
4.12. Onder "klaar" dient in de visie van [eiser] te worden begrepen dat de werkzaamheden dienden te zijn opgeleverd. Volgens [gedaagde] is met het begrip "klaar" zoals gebruikt in de aannemingsovereenkomst door partijen bedoeld "klaar voor oplevering".
4.13. De rechtbank is met [gedaagde] van oordeel dat met "klaar" in de betreffende context "klaar voor oplevering" moet zijn bedoeld, hetgeen kan meebrengen dat nadien nog werkzaamheden dienen te worden verricht. In dit verband verwijst de rechtbank naar de door de heer [gedaagde] ter comparitie afgelegde verklaring, waarvan de juistheid door [eiser] niet is weersproken:
"(…) [gedaagde] werkte sinds drie of vier jaar voor [eiser] en nooit eerder [eiser] het over boetes gehad. De oplevering ging altijd als volgt. Als het werk klaar was dan liepen we samen alles na en eventuele gebreken noteerde de heer [eiser] op een lijst."
4.14. Indien het de bedoeling van [eiser] was geweest dat het werk op de genoemde data niet "klaar", maar "opgeleverd" diende te zijn, had het in de rede gelegen het in de overeenkomst op die wijze te verwoorden. Juist vanwege de boeteclausule was een heldere redactie gewenst en is een ruime uitleg van de op [gedaagde] ingevolge de overeenkomst rustende verbintenissen niet gerechtvaardigd. Het lag op de weg van [eiser] om gemotiveerd te stellen waarom voor een woord als "klaar" is gekozen en niet voor een begrip als "opgeleverd". Nu [eiser] daarover niets heeft gesteld, acht de rechtbank haar stelling dat "klaar" dient te worden gelezen als "opgeleverd" onvoldoende onderbouwd. Zulks temeer nu een professionele partij als [eiser] geacht mag worden bekend te zijn met de term oplevering zodat het niet in de rede ligt dat zij in een overeenkomst als synoniem voor de term "opgeleverd" de term "klaar" zal hanteren, zeker niet waar de uitleg van die term van belang is voor het antwoord onder welke omstandigheden en vanaf welk moment de aannemer eventueel vertragingsboetes verschuldigd raakt.
4.15. [gedaagde] heeft gemotiveerd gesteld dat het werk op de in de overeenkomst genoemde data "klaar voor oplevering" was. Het lag op de weg van [eiser] om gemotiveerd te stellen dat, in welke zin en in welke mate dat niet het geval was en om helder te specificeren welk boetebedrag haars inziens dientengevolge door [gedaagde] is verbeurd. [eiser] verwijst in reactie op de stellingen van [gedaagde] hieromtrent echter slechts naar een door haar overgelegde brief van 14 mei 2011, gericht aan [gedaagde], in welke brief wordt verwezen naar een brief van de gemeente Rotterdam van 11 mei 2011 waarin de gemeente mededeelt "dat de werkzaamheden niet (alle) zijn uitgevoerd conform het goedgekeurde plan of de eventuele goedgekeurde wijzigingen". [eiser] trekt daaruit de conclusie dat de werkzaamheden nog immer niet zijn opgeleverd en dat [gedaagde] nog dagelijks een boetebedrag verbeurt.
4.16. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat in de visie van de gemeente de werkzaamheden niet (alle) zijn uitgevoerd conform het door de gemeente goedgekeurde plan niet zonder meer de conclusie rechtvaardigt dat [gedaagde] de door [eiser] gestelde boetes is verbeurd. Het standpunt van [eiser] dat [gedaagde] nog dagelijks meer boete verschuldigd raakt, valt bovendien niet goed te rijmen met de aankondiging van [eiser] in eerdergenoemde brief dat zij de in haar visie nog door [gedaagde] te verrichten werkzaamheden door derden zou laten verrichten.
4.17. Nu [eiser] ter zake van de in haar visie door [gedaagde] verbeurde boetes niet aan haar stelplicht heeft voldaan, zal de rechtbank dat onderdeel van de vordering afwijzen.
4.18. [gedaagde] maakt jegens [eiser] in conventie in het kader van een beroep op verrekening en in voorwaardelijke reconventie voor het geval verrekening in conventie niet mogelijk is aanspraak op een bedrag van
€ 47.124,25. [eiser] heeft dienaangaande aangevoerd dat betreffend bedrag betrekking heeft op werkzaamheden die door [gedaagde] niet zijn verricht of op ondeugdelijke wijze zijn verricht. [eiser] stelt dat [gedaagde] ter zake van die werkzaamheden door [eiser] in gebreke is gesteld en dat [eiser] heeft aangekondigd die werkzaamheden door derden te laten verrichten waarmee de kosten die deze derden aan [eiser] in rekening zouden brengen voor rekening van [gedaagde] zouden komen. Nu [gedaagde] op die stellingen niet meer heeft gereageerd, hoewel zij daartoe de gelegenheid had, is haar vordering in zoverre onvoldoende onderbouwd zodat deze noch voor verrekening in conventie, noch voor toewijzing in reconventie in aanmerking komt. Hierbij slaat de rechtbank tevens acht op het feit dat volgens de tekst van de door [gedaagde] overgelegde aannemingsovereenkomst de laatste termijn van de aanneemsom eerst opeisbaar zou zijn op het moment dat de opdrachtgevers - [eiser] en DBOG - goedkeuring van de gemeente Rotterdam zouden hebben voor wat betreft de oplevering van de werkzaamheden en de daaraan gekoppelde subsidie voor het project.
4.19. De slotsom is dat de vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 141.273,05 zal worden toegewezen en dat de overige vorderingen in conventie en in reconventie zullen worden afgewezen.
4.20. Nu partijen in conventie over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten in conventie worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. [gedaagde] zal als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie (1 punt, tarief II).
5. De beslissing
De rechtbank
in reconventie
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 141.273,05 (zegge: honderdeenenveertigduizend tweehonderddrieënzeventig euro en vijf eurocent),
5.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3. compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4. wijst af het anders of meer gevorderde,
in reconventie
5.5. wijst de vorderingen af,
5.6. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op € 452,00 aan salaris voor de advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2012.
[1729/801]