ECLI:NL:RBROT:2012:BX7291
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de hardheidsclausule bij te late betaling van griffierecht in verzetprocedure
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, ging het om de te late betaling van griffierecht door de gedaagde, die in verzet ging tegen een eerder verstekvonnis. De rechtbank had eerder in een tussenvonnis de gedaagde de gelegenheid gegeven om aan te tonen waarom zij meende dat de betaling van het griffierecht tijdig was. De gedaagde had het griffierecht pas op 9 februari 2012 betaald, terwijl dit uiterlijk op 25 januari 2012 voldaan had moeten zijn. De gedaagde beriep zich op de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De rechtbank overwoog dat de gedaagde, ondanks dat zij bijgestaan werd door een advocaat, verantwoordelijk was voor het tijdig betalen van het griffierecht. De rechtbank erkende echter dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de overgangssituatie van de rechtbank en de communicatie van de rechtbank, een rol speelden. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde in redelijkheid had kunnen aannemen dat haar late betaling geen gevolgen zou hebben, gezien de omstandigheden en de eerdere communicatie.
Uiteindelijk besloot de rechtbank om de hardheidsclausule toe te passen en het verstekvonnis niet te bekrachtigen, omdat dit zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De zaak werd verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord in een incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring, waarbij de rechtbank verdere beslissingen aanhield. Dit vonnis werd uitgesproken op 29 augustus 2012 door mr. Th. Veling.