Parketnummer: 10/700520-11
Datum uitspraak: 10 september 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [datum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres], ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie Zoetermeer,
raadsman mr. S. Urcun, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2012.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officieren van justitie mrs. Van Unnik en Vreugdenhil hebben gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1, 2 subsidiair en 3 primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een levenslange gevangenisstraf.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging, omdat de telefoontap op de verdachte op 9 oktober 2011 onrechtmatig is geplaatst. Er was op dat moment geen sprake van een verdenking van een strafbaar feit en de rechter-commissaris had hiervoor geen machtiging mogen afgeven. De daarop volgende doorzoeking in de woning van de verdachte is daardoor ook onrechtmatig ingezet en alle verkregen resultaten als gevolg van die onrechtmatige telefoontap en doorzoeking dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat de telefoontap rechtmatig is geplaatst daar er wel degelijk sprake was van de verdenking van een strafbaar feit, namelijk de onttrekking van een tienjarig meisje aan het gezag van haar ouders. Met machtiging van de rechter-commissaris zijn de telefoons van de mensen uit de directe omgeving van [slachtoffer] vanaf het einde van de middag van 9 oktober 2011 afgeluisterd. Er heeft geen vormverzuim plaatsgevonden en het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Het oordeel van de rechtbank
In zijn arresten van 11 oktober 2005 en 21 november 2006 (LJN AT4351 en AY9673) heeft de Hoge Raad, naar aanleiding van de vraag of ten onrechte een bevel tot telefoontap als bedoeld in artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is gegeven, geoordeeld dat het in eerste instantie ter beoordeling van de officier van justitie staat of aan de wettelijke voorwaarden tot het geven van een dergelijk bevel is voldaan. Dit betreft de vraag of er sprake is van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67 lid 1 Sv en of het onderzoek dringend vordert dat het gegevensverkeer wordt opgenomen. Bij de laatste toetsing spelen de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit een rol. De rechter-commissaris dient bij de vraag of een machtiging kan worden verstrekt te toetsen of aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. Aan de zittingsrechter staat de rechtmatigheid van de toepassing van de bevoegdheid ter beoordeling. De zittingsrechter dient na te gaan of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel omtrent de machtiging is kunnen komen.
Naar aanleiding van de melding van de vermissing van [slachtoffer] heeft de politie verschillende personen uit haar directe omgeving gehoord. Daaruit bleek dat zij op 8 oktober 2011 in de middag in de woning van de verdachte was. De verdachte heeft verklaard dat zij rond 18.30 uur die avond zijn woning had verlaten om naar haar vader te gaan. Daar is zij echter nooit aangekomen.
Rond 21.30 uur hebben de moeder en zussen van [slachtoffer] gemeld dat zij werd vermist. Hierop heeft de politie onderzoek verricht, dat echter niet heeft geleid tot de vaststelling van [slachtoffers] verblijfsplaats. Onder andere werd vastgesteld dat op camerabeelden van de straat waar de verdachte woont, de [adres] in Rotterdam, [slachtoffer] niet was waargenomen op het tijdstip dat zij volgens de verdachte zijn woning had verlaten.
Deze informatie is mondeling aan de rechter-commissaris meegedeeld en later ter bevestiging neergelegd in een aanvraagproces-verbaal.
Op basis van deze informatie heeft de rechter-commissaris op 9 oktober 2011 machtigingen verleend om een aantal telefoonaansluitingen af te luisteren, in gebruik bij [slachtoffer] en mensen in haar directe omgeving, onder wie de verdachte. Deze machtigingen zijn verleend tegen een op dat moment onbekende verdachte, ter zake van het misdrijf omschreven in artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht (Sr); onttrekking van een kind aan het ouderlijk gezag.
Gezien de gegevens die rechter-commissaris ter beschikking stonden kon hij in redelijkheid tot afgifte van de machtiging komen. De rechtbank merkt hierbij op dat, anders dan de raadsman kennelijk meent, artikel 126m Sv niet de eis stelt dat de afgeluisterde telefoonaansluiting in gebruik is bij een verdachte in de zin van artikel 27 Sv.
Voor niet-ontvankelijkverklaring dan wel bewijsuitsluiting is geen aanleiding.
VERWEREN EN OVERWEGINGEN AANGAANDE HET BEWIJS
Op 10 oktober 2011 wordt in de woning van de verdachte in Rotterdam het levenloze lichaam aangetroffen van [slachtoffer].
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij verantwoordelijk is voor haar dood. Hij heeft haar stevig beetgepakt en naar de kelder meegenomen. Daar heeft hij zijn handen om haar keel gedaan en haar gewurgd. De verdachte heeft verklaard dat er ruzie was over een bioscoopbezoek. Het zoontje van de verdachte heeft verklaard dat hij gezien heeft dat papa [slachtoffer] heeft geschopt en geslagen en heeft gekild, waarmee hij bedoelt dat de verdachte zijn handen om de keel van [slachtoffer] heeft gedaan. Uit het rapport van de patholoog blijkt dat [slachtoffer] door verstikking om het leven is gekomen.
Wettig en overtuigend bewezen kan dan ook worden verklaard dat de verdachte [slachtoffer] op 8 oktober 2011 opzettelijk van het leven heeft beroofd, doodslag dus. Er kan echter niet worden bewezen dat er een moment van kalm beraad en rustig overleg is geweest waarin de verdachte de gevolgen van zijn voorgenomen handelen kon overzien. Zoals door de officier van justitie is gerekwireerd en door de raadsman is bepleit, dient de verdachte dan ook te worden vrijgesproken van de hem onder 2 primair ten laste gelegde moord.
De vraag is of de ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie heeft ten laste gelegd dat de verdachte [slachtoffer] heeft gedood om verborgen te houden dat hij haar daarvoor had verkracht dan wel anderszins seksueel had misbruikt. Dan moet eerst beoordeeld worden of de ten laste gelegde verkrachting (feit 3 primair) of het seksueel binnendringen bij een persoon onder de twaalf jaar (feit 3 subsidiair) bewezen kan worden verklaard.
Eerst moet dan de vraag worden beantwoord of de verdachte seksueel is binnengedrongen in het lichaam van [slachtoffer].
De verdachte ontkent dit en de raadsman heeft aangevoerd dat het seksueel binnendringen niet afgeleid kan worden uit de medische rapporten omdat daar tegenstrijdigheden in staan en ze feitelijke onjuistheden bevatten.
In de rapporten staat het volgende vermeld.
Forensisch arts B.F.L. Oude Grotebevelsborg heeft het lichaam van [slachtoffer] onderzocht op de plaats delict. Hij vermeldt in zijn rapport dat er meerdere puntbloedinkjes in de vulva zijn te zien, buiten en op het maagdenvlies. Het maagdenvlies leek niet beschadigd en was enigszins roodbruin verkleurd. De anus stond open en er waren geen zichtbare slijmvliesbeschadigingen.
Pathaloog A. Maes vermeldt in haar voorlopige sectierapport als waarnemingen dat het maagdenvlies intact leek en dat er in het slijmvlies achter het maagdenvlies rode verkleuringen waren, die macroscopisch niet zonder meer als bloeduitstorting te duiden waren. Bij de interpretatie van haar waarnemingen schrijft ze dat op grond van macroscopische sectiebevindingen niet kan worden vastgesteld of er sprake is geweest van geweld in de schaamstreek en/of de anus. In haar definitieve sectierapport staat dat bij microscopisch onderzoek plaatselijk bloeduitstortingen in het maagdenvlies zijn waargenomen onder het slijmvlies. Het anale slijmvlies was gaaf, de overgang van huid naar slijmvlies was intact. Bij microscopisch onderzoek werden echter zowel onder het anale slijmvlies als in de daaronder gelegen spieren bloeduitstortingen waargenomen. Deze bevindingen laten er naar haar oordeel geen twijfel over bestaan dat sprake is van bij leven opgelopen mechanisch geweld in de schaamstreek en in de anus.
Forensisch arts W.A. Karst heeft de sectiefoto’s van het genitaal gebied en de anusregio beoordeeld en constateert dat er bloeduitstortingen en/of kneuzingen van het maagdenvlies en het voorhof zichtbaar zijn. De verkleuringen van het slijmvlies van het maagdenvlies betreffen kneuzingen en/of bloeduitstortingen, passend bij seksueel misbruik en/of geweld. Het letsel aan het maagdenvlies is zeer veel waarschijnlijker wanneer er sprake is geweest van penetrerend trauma dan wanneer geen sprake is geweest van penetrerend trauma. Bij de anus zijn geen letsels zichtbaar, maar de afwezigheid van letsels sluit anaal penetrerend geweld niet uit.
Dat er een verschil is in de waarneming van de arts die op de plaats delict alleen met het oog kijkt en de waarnemingen van een arts die de sectie op het lichaam verricht en microscopisch onderzoek verricht, is verklaarbaar door het verschil in de wijze van onderzoek. De arts die het lichaam van [slachtoffer] heeft onderzocht op de plaats delict vermeldt dan ook uitdrukkelijk in zijn rapport dat de waarnemingen mogelijk onvolledig zijn en dat de conclusies van voorlopige aard zijn. De macroscopische waarnemingen van Oude Grotebevelsborg en Maes komen overeen. De bevindingen van Karst ondersteunen de bevindingen die Maes bij microscopisch onderzoek heeft waargenomen.
Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat er aan de buitenzijde van de grote schaamlippen, bij de vagina ingang, aan de binnen- en buitenzijde van de anus en diep vaginaal spermavloeistof is aangetroffen. Aan de buitenzijde van de kleine schaamlippen zijn spermacellen aangetroffen. In het merendeel van deze bemonsteringen is DNA-materiaal aangetroffen. De kans dat dat materiaal afkomstig is van een ander dan de verdachte is kleiner dan één op één miljard.
De rechtbank concludeert dan ook op basis van het voorgaande dat de verdachte seksueel het lichaam van [slachtoffer] is binnengedrongen. Dat dit gebeurd is toen [slachtoffer] nog leefde blijkt uit de constatering van Maes dat het letsel aan de schaamstreek en de anus bij leven is opgelopen. Daaruit volgt dat in ieder geval het onder 3 subsidiair ten laste gelegde, het seksueel binnendringen van [slachtoffer], bewezen kan worden verklaard.
De officier van justitie heeft echter gerekwireerd dat de verkrachting bewezen kan worden verklaard. Voor een bewezenverklaring van verkrachting moet niet alleen het seksueel binnendringen bewezen worden, maar ook dat dit gepaard is gegaan met geweld of bedreiging met geweld.
De rechtbank constateert dat een deel van de door de officier van justitie uitgeschreven geweldshandelingen het dwingen mee te gaan naar de kelder, het beetpakken, slaan en schoppen en dichtknijpen van de keel, de handelingen zijn die op weg naar en in de kelder hebben plaatsgevonden. De rechtbank kan ook vaststellen dat deze handelingen hebben plaatsgevonden. De vraag is of deze handelingen hebben plaatsgevonden in relatie tot het seksueel misbruik.
In het dossier bevinden zich geen verklaringen van getuigen die hebben gezien of gehoord dat de verdachte [slachtoffer] zou hebben verkracht. Het zoontje van de verdachte heeft wel gezien dat zijn vader haar meenam naar de kelder en haar daar heeft geschopt, geslagen en daarna heeft gekeeld, maar hij verklaart niet over het feit dat [slachtoffer] op enig moment ontkleed werd of ontkleed was. De verdachte schrijft in zijn brief gericht aan zijn opa en oma, dat [slachtoffer] een paar seconde nadat hij zijn handen strak om haar keel deed niet meer ademde. Het is onduidelijk gebleven waar het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden. Technisch bewijs ontbreekt hieromtrent. Tevens is onduidelijk gebleven wanneer het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden, zij het dat wel vaststaat dat [slachtoffer] toen nog leefde.
Gelet op de ontkenning van de verdachte en het ontbreken van het bewijs dat de in de tenlastelegging genoemde handelingen hebben plaatsgevonden in relatie tot de verkrachting, kan het onder 3 primair, op de wijze zoals het door de officier van justitie ten laste is gelegd, niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De vraag die de rechtbank in het kader van de bewezenverklaring tot slot moet beantwoorden is of er sprake is van gekwalificeerde doodslag. Daarvoor moet bewezen kunnen worden dat de doodslag is gepleegd met het oogmerk om te verhullen dat de verdachte [slachtoffer] seksueel heeft misbruikt
Zoals hiervoor is aangegeven is onduidelijk gebleven waar en wanneer het seksuele misbruik heeft plaatsgevonden. De officier van justitie is van oordeel dat het niet anders kan dan dat dit vlak voor [slachtoffers] dood heeft plaatsgevonden, maar daarvoor ontbreekt ieder bewijs. [slachtoffer] is op 8 oktober 2011 vanaf ongeveer 13.00 uur in de woning aanwezig geweest en het tijdstip van de verschillende handelingen is niet exact vast te stellen.
De verdachte heeft niets verklaard over het seksuele misbruik. De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat de aanleiding een ruzie was over een bioscoopbezoek waarvoor hij geen geld had. Deze verklaring wordt bevestigd door het zoontje van de verdachte. Hem wordt gevraagd waarom [slachtoffer] naar de kelder moest en dan antwoordt hij dat dit was omdat ze de hele tijd ging vragen of ze naar de bioscoop mocht en dat papa daarna gek werd in zijn hoofd.
Voor de stelling van de officier van justitie dat de verdachte [slachtoffer] heeft gedood omdat hij eerder seksueel misbruik wilde maskeren, is geen bewijs voorhanden. Hierom dient de verdachte te worden vrijgesproken van de gekwalificeerde doodslag,
Gelet op het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 08 oktober 2011 in een woning gelegen aan de [adres] te Rotterdam, opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer], geboren op 20 februari 2001, te Rotterdam, heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het toezicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft hij, verdachte, toen
- die [slachtoffer], in zijn, verdachtes, woning, gelegen aan de [adres], vastgehouden;
2. subsidiair
hij op 08 oktober 2011 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk
- die [slachtoffer] gewurgd, en
- de mond en neus van die [slachtoffer] afgedekt/afgesloten,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
3 subsidiair
hij op 08 oktober 2011 te Rotterdam met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met [slachtoffer] (geboren op 20 februari 2001), handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en anus van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De inhoud van de wettige bewijsmiddelen is als bijlage II aan dit vonnis gehecht en maakt deel uit van dit vonnis.
De bewezen feiten leveren op:
1. onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is;
3. met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is strafbaar.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 8 oktober 2011 heeft de verdachte het tienjarige meisje [slachtoffer] seksueel misbruikt en gedood. Zij was in zijn woning om met zijn jonge kinderen te spelen.
Verdachte heeft eerst ter zitting en na lang aandringen verklaard dat de aanleiding tot het doden van [slachtoffer] een ruzie over bioscoopbezoek is geweest. Na een aanvankelijke afspraak dat verdachte met [slachtoffer] en zijn kinderen naar de bioscoop zou gaan, werd dat door verdachte weer afgezegd omdat hij niet over voldoende geld beschikte, hetgeen voor [slachtoffer] moeilijk te accepteren zou zijn geweest. Op enig moment werd verdachte zo boos op [slachtoffer] dat hij haar belemmerde om naar haar vader te gaan en haar meesleurde naar zijn kelder waar hij haar heeft mishandeld en door verwurging om het leven heeft gebracht. Bij leven heeft hij haar tevens op enig moment seksueel misbruikt.
Verdachte heeft het lichaam van [slachtoffer] vervolgens in vuilniszakken en een tas verpakt en toen verborgen in zijn bedbank. Zijn jonge kinderen speelden rondom die bedbank en zelf is hij daarop slapend aangetroffen. De verdachte heeft zijn sporen van [slachtoffers] dood willen uitwissen door haar kleding weg te gooien in een vuilcontainer in de buurt van zijn huis.
Nadat [slachtoffer] op 8 oktober 2011 vroeg in de avond niet arriveerde bij het huis van haar vader, is door haar familie intensief en met groeiende ongerustheid naar haar gezocht. Pas op 10 oktober 2011 werd haar lichaam in woning van verdachte aangetroffen. Tussen de familie en verdachte was er intussen steeds contact geweest, omdat [slachtoffer] door hem als laatste was gezien en hij tegen de familie verklaarde dat zij rond 18.30 uur uit zijn woning was vertrokken op weg naar het huis van haar vader. Het is schrijnend dat verdachte zijn ex-schoonfamilie, met wie hij na het verbreken van de relatie met de zus van [slachtoffer] nog steeds een goed contact had en die hem in allerlei opzichten had gesteund, al die tijd heeft voorgelogen en in onzekerheid heeft gelaten.
Tijdens intensieve politieverhoren, het onderzoek in het Pieter Baan Centrum en ter terechtzitting heeft verdachte geen verklaring willen of kunnen geven over wat er precies gebeurd is. Hij vond dat ‘te moeilijk’ en verwees naar hetgeen hij in een brief aan zijn (overleden) grootouders had geschreven. Het seksueel misbruik heeft verdachte steeds ontkend.
De verdachte heeft groot en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden, hetgeen ook blijkt uit de door de zus van [slachtoffer] ter terechtzitting voorgedragen verklaring.
Voor de nabestaanden is het naast het grote en onherstelbare leed van de dood van [slachtoffer] door toedoen van verdachte ook nog eens onverteerbaar dat zij geen volledig beeld hebben gekregen van wat [slachtoffer] is overkomen.
Haar overlijden, en vooral de wijze waarop - gedood en misbruikt door iemand die zij vertrouwde - heeft een golf van ontzetting teweeg gebracht in de maatschappij, in haar buurt en op haar school.
De rechtbank heeft ook acht te slaan op de persoon van de verdachte. Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum - opgesteld door R.J.P. Rijnders, psychiater en B.H. Boer, klinisch psycholoog blijkt dat de verdachte bij zijn opstelling om aan het onderzoek maar in zeer beperkte mate mee te werken zich in belangrijke mate heeft laten leiden door zijn procespositie en dat er geen sprake is van een weigering op pathologische gronden. Het zicht op betrokkene is daardoor beperkt gebleven, waardoor hooguit slechts enkele diagnostische overwegingen mogelijk waren. Zij hebben de vraag of er ten tijde van het ten laste gelegde sprake is geweest van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van verdachte niet kunnen beantwoorden. Over verdachtes intelligentie merken zij op dat hij gegeven zijn huidige presentatie, de vroegere scholing en het contact met de stichting MEE ten hoogste op laaggemiddeld niveau functioneert en houden zij rekening met zwakbegaafdheid.
Dit beeld wordt ondersteund door de houding van verdachte tijdens de politieverhoren, zoals deze blijkt uit de woordelijke uitwerking daarvan. Ook de houding en reacties van de verdachte ter terechtzitting ondersteunen dat beeld. Het beantwoorden van eenvoudige vragen - bewust zo gesteld dat daarop met een simpel ‘ja’ of ‘nee’ kon worden geantwoord - lukt verdachte niet en regelmatig geeft hij aan dat hij het ‘gewoon te moeilijk’ vindt.
De rechtbank rekent de verdachte de feiten zwaar aan. Op deze zeer ernstige feiten kan mede uit een oogpunt van vergelding en normhandhaving niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van zeer aanzienlijke duur.
Door de officier van justitie is een levenslange gevangenisstraf geëist, waarbij werd uitgegaan van een andere bewezenverklaring dan waartoe de rechtbank geoordeeld heeft. Voor de feiten die de rechtbank bewezen acht kan echter op grond van de wet maximaal een gevangenisstraf worden opgelegd van 20 jaar. De rechtbank merkt op dat het voor de strafoplegging niet uit heeft gemaakt of de verkrachting of het seksueel binnendringen bewezen is verklaard. Op beide feiten staat dezelfde gevangenisstraf en in deze zaak maakt het voor de ernst van het feit geen verschil.
De ernst van de feiten ontslaat de rechtbank echter niet van de plicht om in de strafmaat de persoon van de verdachte te betrekken. Het geheel aan rapportages overziend, concludeert de rechtbank dat er weliswaar aanwijzingen zijn, dat de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten leed aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, maar dat die aanwijzingen niet substantieel genoeg zijn om dat vast te kunnen vaststellen. Een maatregel van ter beschikkingstelling is daarom niet aan de orde.
Wel komt naar voren dat verdachte - mogelijk mede door zwakbegaafdheid - kennelijk onvoldoende in staat en weerbaar is om met een min of meer onschuldig ruzietje met een kind van 10 jaar over een bioscoopbezoek om te gaan. Dit heeft geleid tot zeer ernstige geweldsdelicten. Het lijkt daarom gewenst dat verdachte op enig moment wordt behandeld voor deze serieus te nemen problematiek. De rechtbank geeft het openbaar ministerie in overweging om te zijner tijd te laten onderzoeken of bij een voorwaardelijke invrijheidstelling als bijzondere voorwaarde moet worden gesteld dat verdachte zich onder klinische of ambulante behandeling of begeleiding dient te stellen.
De rechtbank houdt voorts enigszins rekening met het gegeven dat de verdachte zeer waarschijnlijk functioneert op zwakbegaafd niveau en zal daarom niet de maximale gevangenisstraf van 20 jaar opleggen.
Alles afwegend worden na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij als bedoeld in artikel 51f lid 2 Sv heeft zich in het geding gevoegd [moeder slachtoffer], wonende te Rotterdam.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 9.145,38 aan materiële schade, zijnde de kosten voor het grafmonument, inclusief plaatsingsrecht, onderhoud en verzekering.
Nu is komen vast te staan dat aan [slachtoffer] als gevolg van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en de verdachte de hoogte van de gevorderde schadevergoeding niet heeft betwist en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank, mede gelet op artikel 6:108 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 36f, 57, 244, 279 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan [moeder slachtoffer], wonende te Rotterdam, te betalen een bedrag van € 9.145,38 (zegge: negenduizend honderdvijfenveertig euro en achtendertig cent);
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 9.145,38 (zegge: negenduizend honderdvijfenveertig euro en achtendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 9.145,38 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 80 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Boer, voorzitter,
en mrs. Van der Kaaij en Van den Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 september 2012.
Bijlage I bij vonnis van 10 september 2012.
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
in of omstreeks de periode van 08 oktober 2011 tot en met 09 oktober 2011
(in een woning gelegen aan de [adres]) te Rotterdam,
opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer],
geboren op 20 februari 2001, te Rotterdam, heeft onttrokken aan het wettig
over die minderjarige gestelde gezag of aan het toezicht van degene die dat
gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende,
immers heeft hij, verdachte, toen
- die [slachtoffer], in zijn, verdachtes, woning, gelegen aan de
[adres], verborgen gehouden en/of vastgehouden en/of
- (daarbij) (vervolgens) jegens een of meer verbalisanten van politie
Rotterdam-Rijnmond en/of de/een ouder(s)/wettig gezagdrager(s) van die [slachtoffer] en/of een of meer familieleden van die [slachtoffer] meermalen,
althans eenmaal, (telkens) verklaard niet te weten waar die [slachtoffer] (op
dat moment) verbleef en/of verklaard dat die [slachtoffer] (reeds) uit zijn,
verdachtes, woning was vertrokken, althans geen (juiste) mededelingen gedaan
over de verblijfplaats van die [slachtoffer];
(Art. 279 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij
in of omstreeks de periode van 08 oktober 2011 tot en met 09 oktober 2011 te
Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon genaamd
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, (gedurende
lange(re) tijd) (met kracht)
- die [slachtoffer] gewurgd, althans samendrukkend en/of omsnoerend geweld op
de hals en/of mondbodem van die [slachtoffer] uitgeoefend en/of
- de mond en neus van die [slachtoffer] afgedekt/afgesloten, althans die [slachtoffer] de adem (zuurstof) ontnomen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer], als gevolg van verstikking, is
overleden;
(Art. 289 Wetboek Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
in of omstreeks de periode van 08 oktober 2011 tot en met 09 oktober 2011 te
Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van
het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk
- die [slachtoffer] gewurgd, althans samendrukkend en/of omsnoerend geweld op
de hals en/of mondbodem van die [slachtoffer] uitgeoefend en/of
- de mond en neus van die [slachtoffer] afgedekt/afgesloten, althans die [slachtoffer] de adem (zuurstof) ontnomen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of
voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten
- verkrachting van die [slachtoffer], als bedoeld in artikel
artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht of
- het seksueel binnendringen van die [slachtoffer],
terwijl zij de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt, als bedoeld
in artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat
feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren;
(Art. 288 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij
in of omstreeks de periode van 08 oktober 2011 tot en met 09 oktober 2011
(in een woning/pand gelegen aan de [adres]) te Rotterdam door geweld
en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of
bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten
[slachtoffer] (geboren 20 februari 2001), heeft gedwongen
tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het
seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
meermalen, althans eenmaal brengen van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s)
en/of een of meer voorwerpen in de vagina en/of anus van die [slachtoffer]
het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met
geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben
bestaan uit het
- (met kracht) beetpakken/vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer]
en/of
- (met kracht) slaan/stompen en/of schoppen/trappen op/tegen het gezicht/hoofd
en/of lichaam van die [slachtoffer] en/of
- (met kracht) dichtknijpen van, althans geweld uitoefenen op, de keel/hals
van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] dwingen/gebieden om met hem, verdachte, (naar de/het
kelder/souterrain van/onder voornoemde woning) (mee) te gaan en/of
- ontkleden van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer]
dwingen/gebieden om (zelf) haar kleren uit te trekken;
(Art. 242 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
in of omstreeks de periode van 08 oktober 2011 tot en met 09 oktober 2011 te
Rotterdam met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met
[slachtoffer] (geboren op 20 februari 2001), handelingen
heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam, namelijk het
meermalen, althans eenmaal brengen van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s)
en/of een of meer voorwerpen in de vagina en/of anus van die [slachtoffer];
(Art. 244 Wetboek van Strafrecht)