ECLI:NL:RBROT:2012:BX5687

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1226834
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van stadionverbod door gedaagde tijdens wedstrijd Feyenoord - NAC

In deze zaak vordert de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) een boete van de gedaagde wegens de overtreding van een door de KNVB opgelegd stadionverbod. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 21 mei 2009, toen de gedaagde de wedstrijd Feyenoord - NAC bijwoonde in het Stadion Feijenoord, ondanks het opgelegde stadionverbod. De KNVB is toegelaten tot het leveren van bewijs dat de gedaagde het stadionverbod heeft overtreden. Tijdens de procedure zijn getuigen gehoord, waaronder politieambtenaren die hebben verklaard de gedaagde te hebben herkend op basis van foto- en videobeelden van de wedstrijd. De gedaagde heeft echter betoogd dat hij op de bewuste dag aan het werk was en heeft bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van zijn stelling. De rechtbank heeft de getuigenverklaringen van de politieambtenaren als overtuigend beoordeeld, vooral omdat zij bekend waren met de uiterlijke kenmerken van de gedaagde. De rechtbank concludeert dat de gedaagde niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op het moment van de wedstrijd aan het werk was en dat hij het stadionverbod heeft overtreden. De KNVB heeft daarmee haar bewijsopdracht succesvol uitgevoerd. De rechtbank legt een boete op van € 900,00, vermeerderd met explootkosten en wijst de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten af, omdat onvoldoende is aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter P. Vlaswinkel.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis
in de zaak van
de vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid
Vereniging met rechtspersoonlijkheid Koninklijke Nederlandse Voetbalbond,
gevestigd te Zeist,
eiseres,
gemachtigde: J.J.L. Boudewijn te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. A. Ong Sien Hien te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “de KNVB” respectievelijk “[gedaagde]”.
1. Het verdere verloop van de procedure
Het verdere verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
- het tussenvonnis van 16 september 2011 en de daaraan ten grondslagliggende processtukken;
- het proces-verbaal van het op 10 januari 2012 gehouden getuigenverhoor;
- de akte aan de zijde van [gedaagde], met producties;
- de conclusie na enquête aan de zijde van de KNVB.
2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1 Aangesloten wordt bij hetgeen in voornoemd tussenvonnis werd overwogen en beslist.
2.2 Het gaat in deze procedure om de vraag of [gedaagde] het door de KNVB opgelegde stadionverbod heeft overtreden door op 21 mei 2009 de wedstrijd Feyenoord - NAC in het Stadion Feijenoord te bezoeken. In het tussenvonnis is de KNVB toegelaten tot leveren van het (aanvullend) bewijs van haar stelling dat [gedaagde] het stadionverbod heeft overtreden.
2.3 Ter voldoening aan de bewijsopdracht heeft de KNVB de volgende getuigen doen horen:
- de heer [A] (inspecteur van de politie, hierna: [A])
- de he[B] (politieagent, hierna: [B])
- mevrouw [C] (jurist bij de KNVB, hierna: [C])
2.3.1 [B] heeft als getuige, voor zover thans van belang, het volgende verklaard:
“Ik ken [gedaagde] al voordat op 21 mei 2009 de wedstrijd Feyenoord-NAC plaatsvond. (...) Op 21 mei 2009, bij Feyenoord-NAC, was ik aanwezig in de Kuip. Bij het maken van een ronde zag ik in vak J een persoon zitten die grote gelijkenis vertoonde met de mij bekende heer [gedaagde]. (...) Om één of andere reden heb ik niet bij de uitstroom gestaan en hem dus ook niet gezien. Wel heb ik de volgende dag aan de hand van een foto van vak J, na daarop ingezoomd te hebben, een bevestiging gekregen van mijn eerdere vermoeden, dat dhr. [gedaagde] daar aanwezig was. Met die overtuiging heb ik het proces-verbaal opgemaakt. (...) U toont mij de twee foto’s, productie 12 bij dagvaarding, de eerste foto toont naar mijn overtuiging dhr. [gedaagde] en de tweede foto is een overzichtsfoto van vak J. Ik herken dhr. [gedaagde] aan zijn gelaat. Het was aannemelijk dat dhr. [gedaagde], in geval van een stadionverbod, in vak J zou zitten. U vraagt mij of ik aan de hand van de overzichtsfoto mensen herken. Dat kan ik, ik zie een mij bekende supporter. De personen echter die naast [gedaagde] zitten herken ik niet op deze foto. Ik hecht eraan op te merken dat ik honderd procent overtuigd ben dat de foto die u mij toont dhr. [gedaagde] betreft. Het behoort tot mijn typische werkzaamheden om personen van videobeelden of foto’s te herkennen. Ik heb binnen mijn opleiding geleerd om personen in massa’s te herkennen, ook van videobeelden.”
2.3.2 [A] heeft als getuige, voor zover thans van belang, het volgende verklaard:
“(...)
Ik heb de aanwezige heer [gedaagde] die dag niet gezien in de Kuip. Evenmin heb ik die dag gehoord dat dhr. [gedaagde] gesignaleerd zou zijn.(...) Bij de controle van de beelden herkende ik dhr. [gedaagde]. (...) U toont mij de overzichtsfoto van het vak waarop ik rechtsboven dhr. [gedaagde] herken. U toont mij de uitvergroting en ik herken daarop dhr. [gedaagde]. De herkenning vond plaats bij het zien van de beelden op een beeldscherm van de computer (op een groter beeldscherm dan normaal) van circa 60 centimeter. De kwaliteit van de uitgeprinte foto’s is slechter dan de beelden op de monitor. Op de overzichtsfoto kan ik desgevraagd geen mij bekende personen aanwijzen behalve dhr. [gedaagde]. Ik ben honderd procent overtuigd dat dhr. [gedaagde] de persoon is op de foto die u mij toont, anders maak ik geen verbaal op.”
2.3.3 [C] heeft als getuige, voor zover thans van belang, het volgende verklaard:
“(...)
Ik nam telefonisch contact op met dhr. [D] die mij die liet weten niet meer bij Inchcape [werkgever [gedaagde], opm. ktr] te werken. Ik vroeg hem of hij kon verklaren of dhr. [gedaagde] op de bewuste dag in de Kuip aanwezig kon zijn. Hij antwoordde mij dat als [gedaagde] direct uit zijn werk naar de Kuip zou zijn gegaan dat dat dan wel mogelijk was. Hij kon niet garanderen dat [gedaagde] niet in de Kuip was. (...) Inchcape kon mij niet vertellen of [gedaagde] die dag ook daadwerkelijk gewerkt had. Ook kon niet worden uitgesloten dat hij zijn dienst geruild had. Dat heb ik toen gehoord van iemand bij Inchcape.”
2.4 [gedaagde] heeft bij akte zijn stelling, dat hij op 21 mei 2009 aan het werk was bij Inchcape Shipping Services (hierna: ISS), door middel van stukken nader onderbouwd en daarmee afgezien van de mogelijkheid van contra-enquête.
2.5 Met betrekking tot de waardering van het aangedragen bewijs wordt als volgt geoordeeld.
2.5.1 Uit de verklaringen van [B] en [A], volgt dat zij uit hoofde van hun functie als politieambtenaar van de Voetbaleenheid bedreven zijn in het herkennen van personen aan de hand van video- en fotobeelden. Van belang is voorts dat zowel [A] als [B] heeft verklaard [gedaagde] al te kennen van eerdere incidenten. Derhalve dient ervan te worden uitgegaan dat [B] en [A] bekend zijn met de uiterlijke persoonskenmerken van [gedaagde] en daarom, eerder dan een ander persoon, in staat moet worden geacht [gedaagde] te herkennen tussen een grote groep voetbalsupporters. Gelet op het voorgaande komt aan de verklaringen van [A] en [B], inhoudende dat zij overtuigd zijn dat [gedaagde] tijdens de wedstrijd op 21 mei 2009 aanwezig was in het Stadion Feijenoord, bijzonder gewicht toe. In dit verband is nog belang dat beide getuigen hebben verklaard dat de waarneming van [gedaagde] heeft plaatsgevonden aan de hand van fotobeelden die van veel hogere kwaliteit zijn dan de fotobeelden die de KNVB bij dagvaarding in het geding heeft gebracht en deze fotobeelden werden weergegeven op een groot scherm.
2.5.2 In reactie op de getuigenverklaringen heeft [gedaagde] bij akte een overzicht met gegevens van de schepen die ISS op 21 mei 2009 heeft ingeklaard en een e-mailbericht overgelegd. [gedaagde] heeft gesteld dat uit de inklaringsgegevens en het e-mailbericht volgt dat hij op het moment dat de wedstrijd in het Stadion Feijenoord werd gespeeld bezig was met de inklaring van het schip “MOL Triumph” (hierna: de Triumph). Vastgesteld wordt dat uit het overzicht met de inklaringsgegevens niet kan worden herleid dat [gedaagde] betrokken is geweest bij de inklaring van het hiervoor genoemde schip of dat kan worden vastgesteld hoe laat hij aan boord van dit schip is gegaan. Uit het door [gedaagde] overgelegde e-mailbericht kan worden opgemaakt dat [gedaagde] op 21 mei 2009 om 18:13 uur aan de douane van Rotterdam een inklaring verzond van de Triumph. Hoewel op basis van dit e-mailbericht kan worden aangenomen dat [gedaagde] betrokken is geweest bij de inklaring van de Triumph volgt uit dit stuk niet dat [gedaagde] tijdens de wedstrijd werkzaam was op dit schip. Derhalve kan niet uitgesloten worden dat [gedaagde] tussen zijn werkzaamheden door de wedstrijd heeft bezocht. Daarbij is nog van belang dat de aard van de functie van [gedaagde] met zich brengt dat hij geen vaste werkplek heeft en hij niet onder direct toezicht van een leidinggevende staat.
2.5.3 Bij akte heeft [gedaagde] voorts twee schriftelijke verklaringen in het geding gebracht van [E] en [F], Shipping Operators bij ISS. Beide getuigen hebben verklaard dat het uitgesloten is dat [gedaagde] zijn werkplek heeft kunnen verlaten, omdat de werkdruk, vanwege de omstandigheid dat het Hemelvaartsdag was en daarom maar een klein deel van het personeel aanwezig was, hoog was. Deze identieke verklaringen zijn getekend op 17 februari 2012, ruim tweeënhalf jaar na 21 mei 2009. Dit tijdsverloop doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen. Voorts zijn deze verklaringen niet in lijn met de verklaring van de heer [D] (werkgever van [gedaagde] bij Inchcape) die volgens getuige [C] het niet uitgesloten achtte dat [gedaagde] de wedstrijd had kunnen bijwonen. Deze twee overgelegde schriftelijke verklaringen doen geen afbreuk aan de geloofwaardigheid van de ten overstaan van de kantonrechter en in aanwezigheid van de partijen onder ede afgelegde verklaringen van de verbalisanten. De verklaring van 18 september 2009 van [gedaagde], die mede ondertekend is door de heer [D], voormalig leidinggevende van [gedaagde], is, gelet op hetgeen [C] omtrent deze verklaring heeft verklaard, eveneens onvoldoende om de verklaringen van [B] en [A] ter zijde te stellen.
2.5.4 Al het voorgaande in aanmerking nemende dient geconcludeerd te worden dat [gedaagde] tegenover de overtuigende verklaringen van [B] (die in diens proces-verbaal al op ambtseed verklaard had de gedraging zelf waargenomen te hebben) en [A] onvoldoende heeft aangevoerd. [gedaagde] heeft niet aannemelijk weten te maken dat hij tijdens de wedstrijd van 21 mei 2009 werkzaamheden heeft verricht voor ISS. De slotsom dient dan ook te zijn dat de KNVB is geslaagd in haar bewijsopdracht en het bewijs heeft geleverd dat [gedaagde] op 21 mei 2009 tijdens de wedstrijd in het Stadion Feijenoord was.
2.6 Gezien het voorgaande is vast komen te staan dat [gedaagde] het civielrechtelijk stadionverbod heeft overtreden, zodat [gedaagde] op grond van de standaardvoorwaarden een boete van € 900,00 verschuldigd is. Dit bedrag zal, vermeerderd met de gevorderde explootkosten van € 61,17 voor betekening van het stadionverbod, worden toegewezen.
2.7 Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten wordt als volgt overwogen. Onvoldoende is gebleken dat de werkzaamheden die door (de gemachtigde van) de KNVB zijn verricht, meer hebben omvat dan het versturen van een enkele (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De KNVB heeft wel gesteld dat de gevorderde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt, maar nagelaten is een omschrijving te geven van de verrichtingen, anders dan die ter voorbereiding van de processtukken en ter instructie van de zaak. De daarop betrekking hebbende kosten moeten, nu een procedure is gevolgd, worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
2.8 De door de KNVB gevorderde vervallen en toekomstige rente is als onweersproken en op de wet gegrond toewijsbaar.
2.9 [gedaagde] wordt, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van de procedure.
3. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan de KNVB tegen kwijting te betalen € 979,64, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over een bedrag van € 900,00, vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de KNVB vastgesteld op € 364,06 aan verschotten en € 350,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.