uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 augustus 2012 in de zaak tussen
[naam] h.o.d.n. [naam] Architecten Bureau, gevestigd te Utrecht, eiser,
gemachtigde: drs. G.J. Cats,
de minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder,
gemachtigden: mr. I.W.J. van Dalen en mr. drs. J.P. Geurts.
Aan dit geding heeft mede als partij deelgenomen:
Prorail b.v., gevestigd te Utrecht, gemachtigde: M.W. Holtkamp
Bij besluit van 29 juli 2011, verzonden op 16 augustus 2011, heeft verweerder ingestemd met het door spoorinfrastructuurbeheerder ProRail b.v. (ProRail) ingediende verzoek tot sanering van de hoofdsporen Lunetten Aansluiting Kruispunt - Utrecht Maliebaanstation en de wissels 287 en 291 (de Oosterspoorbaan).
Tegen dit besluit (het primaire besluit) heeft eiser op 14 november 2011 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 januari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2012. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voorts is verschenen F. van der Bilt, werkzaam bij de gemeente Utrecht, die ten behoeve van een nadere uiteenzetting van verweerders standpunt een toelichting heeft gegeven. Voor Prorail is, zoals tevoren bericht, niemand verschenen.
1. Op 18 mei 2011 heeft ProRail, mede op verzoek van de gemeente Utrecht, bovengenoemd saneringsverzoek ingediend. Blijkens de stukken wil de gemeente een snelbus- of tramverbinding aanleggen (de Uithoflijn), die de Oosterspoorbaan over een lengte van enkele honderden meters zal moeten kruisen. De gemeente acht kruising om veiligheids- dan wel financiële redenen niet gewenst. Gelet op de beperkte treinbewegingen op de Oosterspoorbaan, heeft zij ProRail daarom gevraagd of de functie van de Oosterspoorbaan mag worden gewijzigd, zodat er ruimte komt voor het realiseren van de Uithoflijn. Daartoe dient de Oosterspoorbaan te worden gesaneerd. Instemming met de gevraagde functionaliteitswijziging zal leiden tot het beëindigen van de beschikbaarheid van de rijweg voor doorgaand treinverkeer Driebergen/Zeist - Blauwkapel via de Oosterspoorbaan.
Voorafgaand aan het indienen van het saneringsverzoek heeft ProRail betrokken gerechtigden als bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Spoorwegwet in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen te geven.
2. Het primaire besluit is bekendgemaakt door middel van toezending aan ProRail, als aanvrager, op 16 augustus 2011. Op grond van artikel 3:43, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijzen hebben ingediend. Eiser behoort niet tot deze belanghebbenden en heeft, na op andere wijze kennis van het besluit te hebben verkregen, daartegen op 14 november 2011 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld om aan te geven waarom hij niet binnen de voor het indienen van een bezwaarschrift geldende termijn - die op 17 augustus 2011 is aangevangen en op 27 september 2011 is geëindigd - bezwaar heeft gemaakt en om zijn belang nader toe te lichten. Eiser heeft hierop een reactie ingezonden.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift is ingediend na afloop van de termijn en dit verzuim niet verschoonbaar is.
4. Eiser stelt in beroep dat hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat het bezwaarschrift te laat is ingediend, nu verweerder door het enkel verzenden van het besluit aan de aanvrager en door het doen van mededeling aan de vijf gerechtigden die hun zienswijze hebben ingediend, niet heeft voldaan aan de eisen die de wet stelt aan de bekendmaking van een besluit. De termijnoverschrijding is dan ook verschoonbaar.
Voorts is eiser van mening, dat hij belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb en als zodanig gerechtigd tot het instellen van bezwaar en beroep. Daartoe voert eiser aan dat hij in opdracht van en in nauwe samenwerking met diverse instanties in de wijk Utrecht Oost gedetailleerde voorbereidingsplannen heeft opgesteld ten behoeve van duurzame bevoorrading van het midden- en kleinbedrijf in de stadsdelen Oost en Noordoost. Essentieel voor de slagingskans van deze, reeds in vergaande mate ontwikkelde en uitgewerkte, plannen is de bereikbaarheid van het stadsdeel Utrecht Oost vanuit twee zijden via het spoor, te weten vanaf de zijde Lunetten en vanaf de zijde Blauwkapel, met gebruikmaking van de Oosterspoorbaan. De functionaliteitswijziging, die zal leiden tot het beëindigen van de mogelijkheid tot doorgaand treinverkeer over de Oosterspoorbaan, zal de realiseerbaarheid van de plannen zo niet onmogelijk maken dan toch op ernstige wijze bemoeilijken, waardoor eiser in aanzienlijke mate schade zal lijden. Het voorziene beëindigen van doorgaand treinverkeer over de Oosterspoorbaan schaadt dus rechtstreeks eisers belang omdat de door hem ontwikkelde en uitgewerkte plannen bij de voorziene opheffing niet levensvatbaar zijn.
Ter zitting heeft eiser hieraan toegevoegd dat de plannen deels in uitvoering zijn. Zo is onder andere de aankoop van gronden voor een drietal overslagpunten voor goederen langs de Oosterspoorbaan al gedeeltelijk gerealiseerd.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar, omdat er sprake is van een niet verschoonbare termijnoverschrijding. Verweerder heeft daar in beroep aan toegevoegd dat het door eiser opgevoerde belang geen rechtstreeks belang is als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb.
6. De rechtbank is van oordeel dat in dit geschil allereerst de vraag dient te worden beantwoord of eiser als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb moet worden aangemerkt. Eerst indien dat het geval is, staat op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb voor eiser de mogelijkheid open om tegen het instemmingsbesluit bezwaar te maken en vervolgens beroep in te stellen, in welk kader dan dient te worden beoordeeld of in dit geval sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
7. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder ‘belanghebbende’ verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om te kunnen worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb dient sprake te zijn van een objectief bepaalbaar, eigen (persoonlijk, individualiseerbaar) en voldoende actueel belang, dat bovendien rechtstreeks bij het betreffende besluit is betrokken.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser door het instemmingsbesluit van verweerder niet rechtstreeks in zijn belang getroffen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat - zoals ter zitting is gebleken - eiser de door hem ontwikkelde en uitgewerkte plannen, die als gevolg van de afsluiting van de Oosterspoorbaan geen doorgang kunnen vinden, niet op eigen initiatief uitvoert. De besluitvorming en de uiteindelijke beslissing over de realisatie van de plannen ligt bij de opdrachtgevers. Eisers belang bij behoud van de Oosterspoorbaan is daarmee gelegen in zijn (contractuele) verhouding tot deze partijen. Voorts is gebleken dat eiser zelf geen gebruik maakt van het spoor. Ook is zijn kantoor niet in de nabijheid van het spoor gelegen. In die zin heeft eiser dus ook geen persoonlijk belang dat hem in voldoende mate van willekeurige anderen onderscheidt. Hieruit volgt dat eiser niet kan worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wegens het ontbreken van een eigen, rechtstreeks en actueel belang. Verweerder had om die reden het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren.
9. Nu verweerder op onjuiste gronden tot de juiste beslissing is gekomen, is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking, doch bepaalt de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven.
10. Nu het beroep gegrond is, zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, nu niet is gebleken van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit,
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven,
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 156,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Joseph, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.