ECLI:NL:RBROT:2012:BX5163
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.C.W. Bogaards
- Rechtspraak.nl
Ontheffing van ouderlijk gezag en belangenafweging in jeugdzorgzaken
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 maart 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontheffing van het ouderlijk gezag over een minderjarige, ingediend door de raad voor de kinderbescherming en de stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam. De minderjarige, die sinds 24 juli 2003 onder toezicht staat en sinds 20 september 2004 uit huis geplaatst is, heeft zijn mening kenbaar gemaakt over zijn situatie. De kinderrechter heeft het verzoek van de stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot plaatsing in een pleegzorgvoorziening afgewezen, omdat de rechtsgrond voor dit verzoek is komen te vervallen. De moeder is veroordeeld om rekening en verantwoording af te leggen over het vermogen van de minderjarige.
De kinderrechter heeft in zijn overwegingen de ontvankelijkheid van het verzoek van de raad beoordeeld. De advocaat van de moeder stelde dat de raad niet ontvankelijk was, omdat er gewijzigde omstandigheden waren. De kinderrechter oordeelde echter dat de raad ontvankelijk was, gezien de gewijzigde omstandigheden, waaronder de leeftijd van de minderjarige en zijn mogelijkheid om zijn mening te uiten. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige zich in een onzekere situatie bevond, wat zijn ontwikkeling negatief beïnvloedde. De kinderrechter heeft het belang van de minderjarige vooropgesteld en besloten dat het belang van duidelijkheid omtrent zijn toekomstperspectief zwaarder weegt dan de onzekerheid van de moeder over haar diagnose.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter de moeder ontheven van het ouderlijk gezag en de stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam benoemd tot voogdes over de minderjarige. Deze beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de kinderrechter werd bijgestaan door de griffier H.P. Eekhout. Tegen deze beschikking staat hoger beroep open, dat binnen drie maanden na de uitspraak ingesteld moet worden door een advocaat.