Parketnummer: 10/691004-12
VI-zaaknummer: 99-000070-39 (vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling)
Datum uitspraak: 2 augustus 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [plaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2012.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van Veen heeft gerekwireerd:
- de bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
- de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden met aftrek van voorarrest.
VORDERING HERROEPING VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSSTELLING
De officier van justitie heeft voorts op 1 februari 2012 een vordering ingediend tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling die aan de verdachte is verleend in het kader van een tegen hem door de Rechtbank Rotterdam bij vonnis van 29 juli 2010 opgelegde gevangenisstraf.
Ten aanzien van feit 1 zal de verdachte worden vrijgesproken van de periode liggende tussen 11 juli 2011 en 2 december 2011. De verdachte heeft ter terechtzitting specifiek verklaard in het weekend voor Sinterklaas met dealen te zijn begonnen. Daar tegenover staat uitsluitend de verklaring van getuige [getuige], die niet overeenkomstig het verzoek van de verdediging ter terechtzitting kon worden gehoord. De rechtbank zal aan die op zich zelf staande, want niet door andere bewijsmiddelen ondersteunde, verklaring geen doorslaggevend gewicht toekennen.
Ten aanzien van feit 2 is onduidelijk gebleven hoeveel gram verdovende middelen precies zijn aangetroffen. De rechtbank zal ‘een hoeveelheid’ bewezen verklaren, gelet op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
Op basis van de erkenning van verdachte en de in bijlage II van dit vonnis opgenomen daarop aansluitende opsomming van bewijsmiddelen - waarmee gelet op de erkenning zal worden volstaan - acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 3 december 2011 tot en met 10 januari 2012 te
Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen,
meermalen, opzettelijk heeft verkocht en
afgeleverd en verstrekt en vervoerd handels- en/of
gebruikers)- hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne
(diacetylmorfine) en/of van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 10 januari 2012 tot en met 11 januari 2012 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad een een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en cocaïne, zijnde heroïne (diacetylmorfine) en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 11 januari 2012 te Rotterdam een traangasbusje/spuitbus traangas- of
pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met
giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende
stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
4.
hij in de periode van 10 januari 2012 tot en met 11 januari 2012,
te Rotterdam, één voorwerp, te weten geld (in totaal
circa 3785 euro), voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat
bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De onder 1, 2 en 3 bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Deze feiten zijn strafbaar.
Met betrekking tot de strafbaarheid van het onder 4 bewezenverklaarde, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 26 oktober 2010 (LJN: BM4440) volgt dat indien vaststaat dat de verdachte een voorwerp voorhanden heeft gehad dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf gepleegd misdrijf, doch hij niet heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Nu niet is gebleken dat de verdachte een handeling heeft gepleegd die heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de bij hem aangetroffen geldbedragen van totaal € 3.785,- kan het onder 4 tenlastegelegde feit te zijnen aanzien niet worden gekwalificeerd als witwassen. De verdachte zal dan ook ter zake van dit feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen gedurende een periode van ruim een maand bezig gehouden met de verkoop van cocaïne en heroïne. Voorts heeft de verdachte in zijn woning handelshoeveelheden cocaïne en heroïne aanwezig gehad. Ook heeft de verdachte aldaar een traangasbusje voorhanden gehad.
Het op de markt brengen van harddrugs vormt een ernstige bedreiging van de volksgezondheid en bevordert bovendien de criminaliteit. Het is immers algemeen bekend dat gebruikers, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen, veelvuldig strafbare feiten plegen. Dit is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat de handel in verdovende middelen veel geld oplevert aan alle personen die daarbij op enigerlei wijze, van de invoer tot aan de uiteindelijke verkoop aan de gebruiker, betrokken zijn. Wanneer de in de woning van de verdachte aangetroffen hoeveelheid cocaïne en heroïne niet door de politie zou zijn onderschept, was deze waarschijnlijk in Nederland op de markt gebracht met alle schadelijke gevolgen van dien. Het ongecontroleerde bezit van traangasbusjes is naar zijn aard gevaarlijk voor een ieder die met het gebruik daarvan zou kunnen worden geconfronteerd. Hiertegen dient, in het bijzonder uit een oogpunt van generale preventie, streng te worden opgetreden.
Op dergelijke feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 juli 2012 reeds eerder is veroordeeld, onder meer voor soortgelijke strafbare feiten. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel of een werkstraf wordt dan ook geen aanleiding gevonden.
Alles afwegend wordt na te noemen straffen passend en geboden geacht.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De officier van justitie heeft gevorderd het onder de verdachte in beslag genomen geld (bedragen van 3.020 en 765 euro) verbeurd te verklaren.
Nu het inbeslaggenomen geld de verdachte toebehoort en geheel of grotendeels door middel van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten is verkregen, zullen de in beslag genomen geldbedragen worden verbeurd verklaard.
VORDERING HERROEPING VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSSTELLING
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank te Rotterdam d.d. 29 juli 2010 (parketnummer [parketnummer]) is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De veroordeelde is, met toepassing van artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, op 4 mei 2011 krachtens een besluit van het Openbaar Ministerie van 11 april 2011 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de op 365 dagen bepaalde en op de datum van de invrijheidstelling ingaande proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Het Openbaar Ministerie heeft bij schriftelijke vordering van 1 februari 2012 gevorderd dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidsstelling herroept wegens het niet naleven van de daaraan verbonden algemene voorwaarde.
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering onverwijld is ingediend en de grond bevat waarop zij berust.
Door de hierboven onder feit 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbare feiten te plegen, heeft de veroordeelde de algemene voorwaarde die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling is verbonden niet nageleefd. Op grond hiervan zal de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling worden toegewezen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 15j, 33, 33a, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het onder feit 4 bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
stelt vast dat het onder feit 1, 2 en 3 bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd het geldbedrag van in totaal € 3.785,-
wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.-zaaknummer 99-000070-39) wegens overtreding van de algemene voorwaarde toe;
gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling niet ten uitvoer is gelegd, belopende een periode van 57 (zevenenvijftig) dagen, alsnog door de veroordeelde moet worden ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van den Berg, voorzitter,
en mrs. Geerars en Mentink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Balk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 augustus 2012.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I bij vonnis van 2 augustus 2012:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 11 juli 2011 tot en met 10 januari 2012 te
Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een of meer (handels- en/of
gebruikers)- hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne
(diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
(art. 2/B jo 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht)
hij in of omstreeks de periode 10 tot en met 11 januari 2012 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad een (grote) hoeveelheid (in (grip)zakje(s) en/of
ponypack(s) verpakte) heroïne (diacetylmorfine) (in totaal ongeveer 105,9
gram) en/of cocaïne (in totaal ongeveer 180 gram), in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of
cocaïne, zijnde heroïne (diacetylmorfine) en/of cocaïne (telkens) een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art. 2/C Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 11 januari 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, een traangasbusje/spuitbus traangas- of
pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met
(een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende
stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(artikel 2 jo 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie)
hij in of omstreeks de periode van 10 januari 2012 tot en met 11 januari 2012,
te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een)
ander(en), althans alleen, één of meer voorwerp(en), te weten geld (in totaal
circa 3785 euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen
en/of omgezet, althans van één of meer voorwerp(en), te weten geld (in totaal
circa 3785 euro), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s)
wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat
bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;
(art. 420bis lid 1 onder b jo 420quater lid 1 sub b Wetboek van Strafrecht)
Bijlage II bij vonnis van 2 augustus 2012:
1-.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 19 juli 2012;
2-.
Een proces-verbaal van politie van 11 januari 2012 inhoudende het relaas van bevindingen
(proces-verbaalnummer PL17I0 2012211415-22) van de verbalisanten [namen verbalisanten];
3-.
Een proces-verbaal van politie van 12 januari 2012 inhoudende het relaas van bevindingen
(proces-verbaalnummer PL17I0 2012211415-39) van de verbalisant [naam];
4-.
Een proces-verbaal van politie van 12 januari 2012 inhoudende het relaas van bevindingen
(proces-verbaalnummer PL17I0 2012211415-A) van de verbalisant [naam] (omschrijvings-proces-verbaal Wet wapens en munitie);
5-.
Een proces-verbaal van politie van 11 januari 2012 inhoudende de verklaring van de verdachte [medeverdachte] (proces-verbaalnummer PL17I0 2012211415-12) van de verbalisanten [namen verbalisanten];
6-.
Een proces-verbaal van politie van 11 januari 2012 inhoudende de verklaring van de verdachte [getuige] (proces-verbaalnummer PL17I0 2012211415-41) van de verbalisanten [namen verbalisanten];
7-.
Een geschrift, zijnde een verslag van een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 26 januari 2012, opgemaakt door de vast gerechtelijk deskundige ing. P.H. Walinga.